ECLI:NL:RBMNE:2024:3274

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
16.289431.23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van brandstichting in een bakkerij te Utrecht

Op 28 mei 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een brandstichting in een bakkerij in Utrecht. De verdachte, geboren in 2006, heeft samen met een mededader opzettelijk brand gesticht door een ruit in te slaan, benzine door het gat te gieten en een aangestoken papiertje in de benzine te werpen. Dit leidde tot een explosie en een grote brand, die aanzienlijke schade aan de bakkerij veroorzaakte. De verdachte heeft het feit bekend en werd veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden en een taakstraf van 120 uren. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De officier van justitie had een jeugddetentie van twee maanden geëist, maar de rechtbank legde een zwaardere straf op, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op de betrokkenen. De rechtbank benadrukte dat brandstichting ernstige gevolgen heeft voor slachtoffers en de maatschappij. De verdachte moet zich gedurende de proeftijd laten begeleiden door de jeugdreclassering en zich houden aan bepaalde voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.289431.23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 mei 2024
in de strafzaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 14 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie, mr. G.A. Hoppenbrouwers, en van hetgeen [verdachte] en zijn raadsvrouw, mr. A.M.R. van Ginneken, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
in de nacht van 28 november 2022 te [plaats] , samen met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht in bakkerij [bakkerij] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dit betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om de zaak inhoudelijk te behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] in de bakkerij een ontploffing teweeg heeft gebracht en brand heeft gesticht op grond van de volgende bewijsmiddelen: [1]
Een proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik ben eigenaar van bakkerij [bakkerij] gevestigd aan de [adres] te [plaats] . Op maandag 28 november 2022 rond 03:30 uur zag mijn vrouw op mijn telefoon dat er brand was. Ik zag de beelden van de brand en ben direct naar de zaak gereden. Er is enorme schade ontstaan aan de gevel en het interieur. [2]
De bekennende verklaring van [verdachte] ter terechtzitting, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was rond 03:00 uur ’s nachts op een pleintje. De opdrachtgever, de persoon die mij had benaderd en de jongen met wie ik zou gaan waren daar ook. Wij kregen een baksteen, een jerrycan, een scooter en een aansteker. De andere jongen en ik zijn toen op de scooter naar de bakkerij gegaan. Ik heb de baksteen door de ruit gegooid en de andere jongen heeft benzine door het gat gegoten. Ik heb een papiertje aangestoken en dat in de benzine geworpen. Toen ontstond er een ontploffing. Daarna ontstond er een brand.
Een proces-verbaal van forensisch onderzoek, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Locatie: [adres] , [plaats]
Voor aanvang van ons onderzoek werd door de genoemde collega's aan ons enkele
camerabeelden getoond. Deze camerabeelden zouden afkomstig zijn van een camera aan een buitengevel. Op deze beelden zagen wij:
- dat 2 personen een ruit van de bakkerij (de rechtbank begrijpt: bakkerij [bakkerij] ) insloegen,
- dat deze personen de inhoud van de jerrycan, via het ontstaande gat in de ruit, naar binnen sprenkelden,
- dat na deze handeling een grote steekvlam/explosie zichtbaar was. [3]
Tijdens ons onderzoek zagen wij veel schade aan het gebouw. Wij zagen dat op het trottoir veel gebroken glas lag. Wij zagen dat vier ruiten uit de aanwezige kozijnen waren geblazen. [4]
Bij het betreden van de bakkerij zagen wij dat het lunchroom- gedeelte was aangetast
door hitte en bluswater. Wij zagen dat het aanwezige plafond deels was beroet en deels
was schoongebrand. [5]
Zonder inzet van hulpdiensten had de brand zich verder kunnen ontwikkelen, waarbij grotere schade aan het object te verwachten was geweest. In de directe omgeving van de primaire brandhaard bevonden zich goederen en materialen met een hoge
heat release ratec.q. brandlast.
Uit de beschreven situatie en het aangetroffen brandbeeld bleek dat bij deze brand gemeen gevaar voor goederen was te duchten als bedoeld in artikel 157 onder 1e lid Wetboek van Strafrecht. [6]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
op 28 november 2022, te [plaats] , tezamen
en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft
gesticht en een ontploffing teweeg heeft gebracht in bakkerij [bakkerij] (gelegen
aan de [adres] ) door
- een ruit in te slaan van voornoemde bakkerij en
- vervolgens een hoeveelheid benzine
te gieten door het ontstane gat in de ruit van
voornoemde bakkerij en
- vervolgens vuur in aanraking te brengen met benzine,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in die bakkerij bevindende
goederen te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van het opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om [verdachte] ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van twee maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de algemene en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming en daarnaast de voorwaarde dat [verdachte] meewerkt aan het realiseren van een gestructureerde vrijetijdsinvulling (waar werk en sport deel van kunnen uitmaken);
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 100 uren, met aftrek van voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht, te vervangen door 50 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de door de officier van justitie gevorderde taakstraf op te leggen, met daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie van slechts een maand, met een proeftijd van twee jaren waarvan een jaar met de bijzondere voorwaarden zoals gevorderd door de officier van justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
[verdachte] heeft in de nacht van 28 november 2022, samen met een onbekend gebleven ander, brand gesticht in een bakkerij. [verdachte] en zijn mededader hebben met een baksteen een ruit ingeslagen, benzine door het gat in de ruit gegoten en een aangestoken papiertje in de benzine geworpen. Hierdoor zijn een explosie en een grote brand ontstaan, waarna [verdachte] en zijn mededader zijn weggerend.
Door de brand is aanzienlijke schade aan de bakkerij zelf en aan de zich daarin bevindende goederen toegebracht. Uit het dossier blijkt bovendien dat er ten tijde van de brandstichting een medewerker in de bakkerij aanwezig was. Deze medewerker werd opgeschrikt door het geluid van rinkelend glas en is kort na het ontstaan van de brand naar buiten gerend. Als de medewerker zich dichter bij de ontstaansplek van de brand had bevonden, waren de gevolgen mogelijk (veel) ernstiger geweest. De rechtbank rekent het [verdachte] aan dat hij brand heeft gesticht terwijl er een reële mogelijkheid was dat er iemand in de bakkerij aanwezig was. In bakkerijen wordt namelijk doorgaans al in de nachtelijke uren gewerkt. Naast de forse materiële schade heeft de brand ook grote impact gehad op de direct betrokkenen van de bakkerij en de mensen die daar werken. Bovendien zorgt brandstichting voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent de [verdachte] dit alles zwaar aan.
[verdachte] heeft niet willen vertellen wie er achter de opdracht tot brandstichting zit(ten). Hoewel [verdachte] het recht heeft hierover te zwijgen, kan/kunnen daardoor de persoon/personen die achter dit ernstige strafbare feit zit(ten), gewoon doorgaan met het in gevaar brengen van mensen en goederen.
De persoon van [verdachte]
De rechtbank heeft bij haar beslissing rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van 3 mei 2024. Hieruit blijkt dat [verdachte] niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld. In de periode na het bewezenverklaarde feit zijn aan hem wel geldboetes voor verschillende overtredingen opgelegd. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin [verdachte] een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het rapport voor de Raad voor de Kinderbescherming van 28 februari 2024. Hierin komt naar voren dat de kans op herhaling als laag wordt ingeschat, omdat er in het leven van [verdachte] veel beschermende factoren (zoals een opleiding en goede sociale vaardigheden) worden gezien. Geadviseerd wordt om aan [verdachte] een onvoorwaardelijke taakstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij de keuze van de strafsoort en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Gelet op de aard en de ernst van het feit, kan naar het oordeel van de rechtbank niet met de oplegging van een taakstraf worden volstaan. In de strafoplegging moet tot uitdrukking komen dat brandstichting een ernstig strafbaar feit is waar slachtoffers veel schade en angst door ondervinden. Het gemak waarmee vaak door jongeren en vaak in ruil voor een beloning, een ontploffing of een brandstichting wordt gepleegd, zonder oog voor deze gevolgen, is stuitend. De rechtbank zal om deze reden een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren passend en geboden, met aftrek van de voorlopige hechtenis. De rechtbank zal bepalen dat verdachte zich gedurende het eerste jaar van de proeftijd ook laat begeleiden door de jeugdreclassering.
Ten slotte zal de rechtbank het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van drie (3) maanden;
- bepaalt dat de jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
* gedurende het eerste jaar van de proeftijd begeleiding accepteert vanuit de jeugdreclassering en zich houdt aan alle aanwijzingen die zij hem geven;
* gedurende het eerste jaar van de proeftijd conform zijn rooster naar school en stage gaat;
* gedurende het eerste jaar van de proeftijd meewerkt aan het realiseren van een gestructureerde invulling van zijn vrije tijd, in de vorm van werk en/of sport;
- geeft aan Samen Veilig Midden-Nederland (SAVE), gevestigd te Utrecht, de opdracht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht, de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Schnitzler, voorzitter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en
mr. I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.J. Mol en mr. I.J.A. Barends, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 mei 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 28 november 2022, te [plaats] , althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft
gesticht en/of een ontploffing teweeg heeft gebracht in/bij bakkerij [bakkerij] (gelegen
aan de [adres] ) door
- een ruit in te slaan van voornoemde bakkerij en/of
- (vervolgens) een hoeveelheid (motor)benzine, althans (een) brandbare stof(fen) te
verspreiden en/of te gieten en/of te sprenkelen door het ontstane gat in de ruit van
voornoemde bakkerij en/of
- (vervolgens) (open) vuur in aanraking te brengen met (motor)benzine, althans met
een brandbare stof(fen),
terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in die bakkerij bevindende
goederen/inboedel en/of inventaris en/of de zich op dat perceel bevindende
goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 december 2023, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerd p. 1 tot en met 160. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 13 en 14.
3.Pagina 54.
4.Pagina 56.
5.Pagina 57.
6.Pagina 58.