ECLI:NL:RBMNE:2024:3245

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
16/208449-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering op basis van uitgebreide kasopstelling met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde, geboren in 1958, die betrokken was bij strafbare feiten zoals witwassen en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De ontnemingsvordering was gebaseerd op een uitgebreide kasopstelling die de legale inkomsten van de veroordeelde vergeleek met zijn uitgaven over de periode van 7 december 2015 tot 7 december 2021. De officier van justitie had aanvankelijk een ontnemingsbedrag van € 180.209,12 gevorderd, maar dit bedrag werd ter zitting verlaagd tot € 177.708,12. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde niet in staat was aan te tonen dat zijn uitgaven uit legale bronnen afkomstig waren, en concludeerde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 158.364,44 bedroeg.

De rechtbank heeft de vordering van de verdediging om de ontnemingsvordering geheel af te wijzen verworpen, omdat de veroordeelde in een eerdere strafzaak was veroordeeld voor witwassen en andere strafbare feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde geen bewijs heeft geleverd voor legale inkomsten en dat de uitgaven die hij heeft gedaan, zoals de aankoop van dure horloges en een auto, niet konden worden onderbouwd met legale inkomsten. De rechtbank heeft de ontnemingsmaatregel gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen. De rechtbank heeft de veroordeelde verplicht tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de staat en heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/208449-21 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [plaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is aan de orde geweest op de terechtzitting van 4 maart 2024.
De veroordeelde is hierbij in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie mr. M. de Nooij en van hetgeen veroordeelde en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
In de ontnemingsvordering van 31 januari 2024 heeft het Openbaar Ministerie een ontnemingsbedrag van € 180.209,12 gevorderd.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie het gevorderde ontnemingsbedrag teruggebracht tot € 177.708,12.
Het Openbaar Ministerie heeft het gevorderde ontnemingsbedrag gebaseerd op een zogenaamde uitgebreide kasopstelling voor de periode van 7 december 2015 tot 7 december 2021, met toepassing van artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Strafrecht
(verder: Sr).
Bij een dergelijke kasopstelling worden de legale inkomsten van de veroordeelde in de onderzoeksperiode vergeleken met zijn uitgaven in dezelfde periode. Wanneer de uitgaven de legale inkomsten overtreffen, wordt verondersteld dat het verschil afkomstig is uit strafbare feiten en dus wederrechtelijk verkregen voordeel betreft.
Bij toepassing van artikel 36e lid 3 Sr is het Openbaar Ministerie niet gehouden te concretiseren welke strafbare feiten ertoe hebben geleid dat de veroordeelde dit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Verder bepaalt dit artikellid dat voor de uitgaven die door veroordeelde zijn gedaan in de zes jaar voorafgaand aan het misdrijf waarvoor hij is veroordeeld, het bewijsvermoeden geldt dat deze uitgaven wederrechtelijk voordeel betreffen. Het ligt vervolgens op de weg van de veroordeelde om aan te tonen dat deze uitgaven wél afkomstig zijn uit een legale inkomstenbron.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering in zijn geheel dient te worden afgewezen, omdat veroordeelde in de strafzaak die gelijktijdig met de ontnemingsvordering is behandeld, vrijgesproken dient te worden.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel aanzienlijk minder is dan het gevorderde ontnemingsbedrag. De argumenten die de verdediging ter onderbouwing van dit standpunt heeft aangevoerd zullen, tezamen met de reactie van het Openbaar Ministerie op deze argumenten en het uiteindelijke oordeel van de rechtbank, hieronder puntsgewijs worden weergegeven.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de ontneming
Het Openbaar Ministerie heeft het gevorderde ontnemingsbedrag vastgesteld met toepassing van artikel 36e lid 3 Sr.
Artikel 36e lid 3 Sr kan worden toegepast indien i) de veroordeelde is veroordeeld voor een misdrijf waarvoor een geldboete van de 5e categorie kan worden opgelegd en ii) indien aannemelijk is dat dat misdrijf of andere strafbare feiten tot wederrechtelijk voordeel voor veroordeelde hebben geleid.
De rechtbank is van oordeel dat aan beide voorwaarden is voldaan en overweegt daartoe als volgt.
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 maart 2024 veroordeeld voor de volgende strafbare feiten:
  • witwassen, meermalen gepleegd, in de periode van 24 april 2021 tot en met 7 december 2021;
  • opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, op 7 december 2021.
Witwassen is een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Verder vindt de rechtbank het aannemelijk dat veroordeelde door dit witwassen en door andere strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, zoals hieronder zal worden uiteengezet.
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. [1] Dit maakt onderdeel uit van het aan het financieel onderzoek ten grondslag liggende zaaksdossier met de naam 03Sparrow, met doorgenummerde pagina’s 1-790. [2]
De rechtbank zal het wederrechtelijk verkregen voordeel vaststellen door middel van een uitgebreide kasopstelling. Deze kasopstelling is gebaseerd op de uitgebreide kasopstelling die door het Openbaar Ministerie in zijn requisitoir van 4 maart 2024 is gepresenteerd en grotendeels afkomstig is uit het eerder genoemde Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.
Hieronder zullen van deze kasopstelling alleen die posten nader worden besproken waarop de raadsman verweer heeft gevoerd of waarbij de rechtbank ambtshalve aanleiding heeft gezien deze aan te passen.
3.2.1.
Legale inkomsten in de onderzochte periode
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft in de kasopstelling legale inkomsten opgenomen ter hoogte van € 369,-. Dit betreft retourboekingen van girale betalingen door veroordeelde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde in de onderzochte periode meer legale inkomsten heeft verkregen dan € 369,-. In het strafdossier zijn immers aanwijzingen te vinden dat veroordeelde geld heeft verdiend met legale handelspraktijken, geld heeft verkregen uit de erfenis van zijn moeder en de verkoop van haar inboedel en geld heeft gewonnen in het casino. Het Openbaar Ministerie heeft nagelaten deze aanwijzingen goed te onderzoeken, waardoor het er voor moet worden gehouden dat veroordeelde in de onderzochte periode meer legale inkomsten heeft gehad dan € 369,-. De hoogte van dit legale inkomen kan door de rechtbank worden geschat.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het standpunt van het Openbaar Ministerie voor het grootste deel volgen, en overweegt daartoe het volgende.
Veroordeelde heeft bij de Belastingdienst voor de jaren 2016 tot en met 2021 geen inkomsten opgegeven. Uit bankgegevens blijkt dat hij op zijn bankrekeningen in de periode van 30 oktober 2019 tot en met 7 december 2021 geen salaris uitgekeerd heeft gekregen of een uitkering of toeslagen van de overheid heeft ontvangen. [3]
Op de bankrekeningen van veroordeelde zijn in de periode van 30 oktober 2019 tot en met 7 december 2021 wel bedragen bijgeschreven, die voor een groot deel afkomstig lijken te zijn uit de verkoop van allerlei goederen. De rechtbank beschouwt deze inkomsten, anders dan de raadsman, niet als legale inkomsten vanwege de volgende redenen.
Uit de bankgegevens blijkt niet dat de aankoop van de mogelijke handelsgoederen met legaal verkregen geld is gefinancierd. Veroordeelde heeft van deze handel geen administratie overgelegd en hij heeft zijn handelsresultaten niet opgegeven bij de Belastingdienst. Bovendien stond veroordeelde in de periode van 30 oktober 2019 tot en met 7 december 2021 niet als ondernemer ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en ook niet als handelaar bij de gemeente Utrecht, hetgeen bij handel op dergelijke schaal wettelijk verplicht is. [4]
Verder zijn in het dossier aanwijzingen te vinden dat veroordeelde de door hem verhandelde goederen op illegale wijze heeft verkregen. Zo zijn er aanwijzingen dat veroordeelde betrokken is geweest bij grootschalige winkeldiefstal, [5] werd in zijn opslagbox een grote partij handgel aangetroffen waarvan aanwijzingen bestaan dat deze is gestolen [6] en is er TCI-informatie, die als betrouwbaar is aangemerkt, dat veroordeelde zich in de onderzochte periode structureel met heling van gestolen goederen heeft beziggehouden. [7] Bovendien blijkt een groot deel van de door veroordeelde verkochte goederen te zijn aangekocht door bedrijven die, blijkens hun inschrijving in de Kamer van Koophandel, niet actief zijn in de handel in dergelijke goederen, [8] terwijl de bestuurders van deze bedrijven heling-antecedenten hebben. [9]
De raadsman van veroordeelde heeft verder bepleit dat veroordeelde in de onderzochte periode mogelijk structureel geld heeft gewonnen in het casino. Deze stelling is niet met stukken onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat het geregelde casinobezoek niet kan hebben bijgedragen aan een legaal inkomen van significante omvang. De rechtbank overweegt daarbij dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat met kansspelen structureel winst wordt behaald.
Ter zitting van 4 maart 2024 heeft veroordeelde verklaard dat hij in april 2021 een BMW heeft betaald met € 4.000,-, die hij heeft verkregen uit de nalatenschap van zijn moeder. Hoewel veroordeelde deze verklaring niet met stukken heeft onderbouwd, acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat hij na het overlijden van zijn moeder op 21 januari 2021 een dergelijk bedrag heeft ontvangen. De rechtbank zal daarom - anders dan door het Openbaar Ministerie is aangenomen - de legale inkomsten van veroordeelde in de onderzochte periode verhogen met € 4.000,-.
3.2.2.
Feitelijke uitgaven in de onderzochte periode
Rolex horloges
Het Openbaar Ministerie heeft in de kasopstelling als feitelijke uitgave door veroordeelde een bedrag van € 69.700,- opgenomen onder de post “Rolex horloges”. Het gaat hier om de aanschaf van drie horloges, te weten: een Rolex Daytona voor € 27.000,-, een Rolex Submariner voor € 35.200,- en een Rolex Oyster Perpetual voor € 7.500,-.
De raadsman heeft ten aanzien van de Rolex Daytona en de Rolex Submariner bepleit dat veroordeelde deze horloges niet met zijn eigen geld heeft gekocht. Veroordeelde heeft ter zitting verklaard dat hij een keer een Rolex voor een ander heeft gekocht met contant geld van die ander, maar dat hij niet meer weet wanneer die aankoop heeft plaatsgevonden.
De raadsman heeft ten aanzien van de Rolex Oyster Perpetual bepleit dat dit horloge niet door veroordeelde, maar door de zoon van veroordeelde, [A] , is gekocht van
[B] . Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman in een eerdere klaagschriftprocedure aan de rechtbank een schriftelijke verklaring van [B] overhandigd. Naar aanleiding van deze schriftelijke verklaring heeft de politie onderzoek gedaan naar de aankoop van dit horloge. Hieruit is gebleken dat dit horloge inderdaad door [B] bij [bedrijf] B.V. is gekocht. Ter zitting van 4 maart 2024 heeft [A] als getuige verklaard dat hij het horloge heeft gekocht van [B] en dat hij dat horloge wel eens uitleende of in bewaring gaf aan zijn vader, zo ook op 7 december 2021, de dag dat dit horloge in beslag is genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op basis van het strafdossier vast dat veroordeelde op 11 juni 2021 een Rolex Daytona en op 10 november 2021 een Rolex Submariner heeft gekocht, door contante betaling van respectievelijk € 27.000,- en € 35.200,-. [10]
De rechtbank acht de stelling van de raadsman dat veroordeelde deze horloges heeft gekocht met geld van een ander niet aannemelijk, en overweegt daartoe het volgende. Veroordeelde heeft zich in de verhoren bij de politie ten aanzien van de aankoop van deze horloges beroepen op zijn zwijgrecht. Pas ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij een keer een Rolex heeft gekocht voor een ander met contant geld van die ander, maar dat hij niet meer weet wanneer die aankoop heeft plaatsgevonden. Niet alleen heeft veroordeelde deze verklaring pas in een zeer laat stadium afgelegd, ook is deze verklaring niet onderbouwd en niet verifieerbaar, omdat hij niets zegt over tijd, plaats en betrokkenen. Verder is de door veroordeelde geschetste aankoopconstructie in het normale handelsverkeer op zichzelf al zeer ongebruikelijk. Dit alles maakt de verklaring ongeloofwaardig.
De rechtbank zal de geldbedragen waarmee veroordeelde de Rolex Daytona en de Rolex Submariner contant heeft betaald daarom kwalificeren als uitgaven die door veroordeelde in de onderzochte periode zijn gedaan.
Ten aanzien van de Rolex Oyster Perpetual overweegt de rechtbank dat veroordeelde en zijn raadsman voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat dit horloge niet door veroordeelde, maar door de zoon van veroordeelde is gekocht. De rechtbank zal het door het Openbaar Ministerie in de kasopstelling opgenomen geldbedrag van € 7.500,- voor de aankoop van dit horloge, dan ook niet kwalificeren als een uitgave die door veroordeelde in de onderzochte periode is gedaan.
Nibud-kosten
Het Openbaar Ministerie heeft in de kasopstelling als feitelijke uitgave door veroordeelde een bedrag van € 27.847,10 opgenomen onder de post “Nibud kosten”. Het gaat hier om de met toepassing van Nibud-normen berekende uitgaven voor de auto van veroordeelde
(€ 21.054,96), voor voedsel (€ 3.027,03) en voor nutsvoorzieningen (€ 3.415,11) in de periode van 23 juli 2018 tot en met 7 december 2021.
De raadsman heeft bepleit dat veroordeelde in de onderzoeksperiode op deze punten lagere uitgaven heeft gedaan, omdat veroordeelde geen vaste woon- of verblijfplaats had, waarbij hij geregeld bij anderen inwoonde, die bijvoorbeeld voor hem kookten.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende is gebleken dat veroordeelde in de onderzochte periode verbleef op wisselende woon- en verblijfplaatsen, waarbij hij geregeld bij anderen inwoonde. De rechtbank acht het aannemelijk dat veroordeelde vanwege deze levensstijl inderdaad lagere bedragen aan huishoudelijke uitgaven heeft besteed dan de standaardbedragen waar het Nibud van uitgaat. De rechtbank zal het bedrag dat veroordeelde in de onderzochte periode heeft besteed aan huishoudelijke uitgaven daarom in de kasopstelling terugbrengen tot een geschat bedrag van € 20.000,-.
3.2.3
Kasopstelling
De rechtbank komt gelet op het bovenstaande en de niet betwiste onderdelen van het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel tot de volgende kasopstelling.
Ontnemingsperiode
Van 7 december 2015 tot 7 december 2021.
Beginsaldo
€ 1.408,32
Legale inkomsten:
€ 369,- (retourboekingen)
€ 4.000,- (nalatenschap moeder van veroordeelde)
---------------------------------------
€ 4.369,- (totaal)
Eindsaldo
€ 1,93
Beschikbaar voor feitelijke uitgaven
Beginsaldo € 1.408,32 plus legale inkomsten € 4.369,- minus eindsaldo € 1,39 = € 5.775,93.
Feitelijke uitgaven
€ 8.000,- (aankoop BMW met kenteken [kenteken] )
€ 27.000,- (aankoop Rolex Daytona)
€ 35.200,- (aankoop Rolex Submariner)
€ 20.000,- (Nibud-kosten)
€ 73.940,37 (girale bankbetalingen)
--------------------------------------------
€ 164.140,37 (totaal)
Totale kasverschil (€ 5.775,93 - € 164.140,37) = € - 158.364,44.
3.2.4.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 158.364,44.
Niet aannemelijk is geworden dat aan de uitgaven die ten grondslag liggen aan dit bedrag een legale bron van inkomsten ten grondslag ligt.
3.3
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt het bedrag dat veroordeelde dient te betalen aan de staat, vast op € 158.364,44.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit gold ten tijde van de ontnemingsperiode.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde
wederrechtelijk verkregen voordeelwordt geschat vast op
€ 158.364,44;
- legt de veroordeelde de
verplichtingop
tot betalingvan
€ 158.364,44 (honderdachtenvijftigduizend driehonderdvierenzestig euro en vierenveertig eurocent)aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Michon, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. S.E. Garvelink, rechters, in tegenwoordigheid van A. van der Zwan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 april 2024.

Voetnoten

1.Het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 18 juli 2022, rapportnummer SPA-WW-01 (pagina 695 tot en met 790).
2.Wanneer in dit vonnis wordt verwezen naar paginanummers, zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 juli 2023 met proces-verbaalnummer 220412.1445.00095, doorgenummerd pagina 1 tot en met 790, opgemaakt door de politie, Eenheid Midden-Nederland, Team Financieel-economische criminaliteit. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens, pag. 294-302; Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens, pag. 303-307 en Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens, pag. 308-310.
4.Proces-verbaal zaaksdossier witwassen, pagina 237-238.
5.Proces-verbaal winkeldiefstal, pagina 507-516.
6.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 442-444.
7.TCI proces-verbaal, pagina 449.
8.Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens, pagina 295-298.
9.Proces-verbaal zaaksdossier witwassen, pagina 239-240.
10.Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens, pagina 247-264.