Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING
2.TENLASTELEGGING
3.VOORVRAGEN
4.VRIJSPRAAK
5.BESLISSING
verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen in het kader van ondergronds bankieren. De verdachte, geboren in 1979 en ingeschreven op een adres in Nederland, werd ervan beschuldigd samen met anderen op 19 februari 2019 in Amsterdam contante geldbedragen van € 47.140,- en € 17.000,- te hebben gewitwashed. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 9 januari en 10 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. A. Drogt, de vordering heeft ingediend en de verdediging werd gevoerd door mr. C.J.M. den Blanken, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging niet bewezen kon worden. De officier van justitie stelde dat de verdachte en haar echtgenoot betrokken waren bij ondergronds bankieren en dat de geldbedragen onder verdachte omstandigheden waren verkregen, wat een sterk vermoeden van witwassen zou opleveren. De verdediging betwistte echter dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren en stelde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als witwasser, omdat de transacties ook verklaard konden worden vanuit het ondergronds bankieren zelf.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de ten laste gelegde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden die door de officier van justitie waren aangevoerd niet voldoende waren om te concluderen dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen.