ECLI:NL:RBMNE:2024:3242

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
16/705020-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor witwassen in het kader van ondergronds bankieren

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 mei 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen in het kader van ondergronds bankieren. De verdachte, geboren in 1979 en ingeschreven op een adres in Nederland, werd ervan beschuldigd samen met anderen op 19 februari 2019 in Amsterdam contante geldbedragen van € 47.140,- en € 17.000,- te hebben gewitwashed. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 9 januari en 10 april 2024, waarbij de officier van justitie, mr. A. Drogt, de vordering heeft ingediend en de verdediging werd gevoerd door mr. C.J.M. den Blanken, advocaat te Amsterdam.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging niet bewezen kon worden. De officier van justitie stelde dat de verdachte en haar echtgenoot betrokken waren bij ondergronds bankieren en dat de geldbedragen onder verdachte omstandigheden waren verkregen, wat een sterk vermoeden van witwassen zou opleveren. De verdediging betwistte echter dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren en stelde dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als witwasser, omdat de transacties ook verklaard konden worden vanuit het ondergronds bankieren zelf.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de ten laste gelegde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden die door de officier van justitie waren aangevoerd niet voldoende waren om te concluderen dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/705020-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [plaats] ,
hierna genoemd: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 januari 2024 en 10 april 2024. De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 10 april 2024. Op 1 mei 2024 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten en uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie, mr. A. Drogt, en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. C.J.M. den Blanken, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen op 19 februari 2019 te Amsterdam contante geldbedragen van € 47.140,- en € 17.000,- heeft witgewassen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
In dit verband is naar voren gebracht dat de geldtransacties hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die voldoen aan een aantal zogenoemde witwastypologieën. Er werd gebruik gemaakt van ondergronds bankieren, er was sprake van zeer grote sommen contant geld die ongeteld bij verdachte en haar echtgenoot, medeverdachte [medeverdachte 1] , werden aangeleverd, door verdachte en haar echtgenoot werd hierover in versluierde taal gecommuniceerd en bij de echtgenoot van verdachte is een PGP-telefoon aangetroffen. In de administratie die door verdachte en haar echtgenoot werd bijgehouden van het ondergronds bankieren worden de leveranciers en afnemers van de geldbedragen niet bij hun volledige naam genoemd en het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag van € 47.140,- is na inbeslagname door niemand opgeëist.
Deze omstandigheden dragen volgens de officier van justitie bij aan een sterk vermoeden dat de ten laste gelegde geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn. Verdachte en haar echtgenoot hebben vervolgens nagelaten een concrete en verifieerbare verklaring te geven, die dit sterke vermoeden kan ontkrachten.
De officier van justitie heeft ter zitting opgemerkt dat uit het onderzoek weliswaar is gebleken dat door middel van het ondergronds bankieren door verdachte en haar echtgenoot grote contante geldbedragen van afnemers van levensmiddelen in West-Afrika aan legale Nederlandse agrarische bedrijven zijn betaald, maar dat de contante geldbedragen van
€ 17.000,- en € 41.140,- die ten laste zijn gelegd daar geen deel van uitmaken. Het witwassen van deze ten laste gelegde contante geldbedragen kan dan ook op grond van de witwaskenmerken en het uitblijven van een verklaring door verdachte en haar echtgenoot bewezen worden verklaard, aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de ten laste gelegde geldbedragen op 19 februari 2019 in de woning van haar en haar echtgenoot verborgen waren. Verdachte heeft ten aanzien van deze geldbedragen weliswaar meegewerkt aan het ondergronds bankieren door haar echtgenoot, maar op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat deze geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn. De door de officier van justitie genoemde omstandigheden die een witwasvermoeden zouden opleveren, kunnen ook worden verklaard vanuit het optreden van verdachte en haar echtgenoot als ondergronds bankier op zichzelf. Van specifieke aanvullende omstandigheden die maken dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn, is niet gebleken, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting kan worden afgeleid dat verdachte heeft meegewerkt aan het ondergronds bankieren door haar echtgenoot, medeverdachte
[medeverdachte 1] . Dit medeplegen van ondergronds bankieren is door het Openbaar Ministerie echter niet aan verdachte ten laste gelegd.
De rechtbank acht het tenlastegelegde medeplegen van witwassen niet bewezen, en zal verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.3.1
Het toetsingskader
Om het witwassen van de ten laste gelegde geldbedragen bewezen te kunnen verklaren, moet worden vastgesteld dat deze geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Volgens vaste jurisprudentie betekent het feit dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het misdrijf ondergronds bankieren, niet dat de geldbedragen waarmee dit bankieren plaatsvond uit dit misdrijf afkomstig zijn.
Verder geldt dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat de ten laste gelegde geldbedragen afkomstig zijn uit een specifiek bepaald misdrijf. Dat deze geldbedragen “afkomstig zijn uit enig misdrijf”, kan ook bewezen worden verklaard, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het Openbaar Ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit kan volgen dat het geldbedrag niet uit misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo’n verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het geldbedrag niet uit misdrijf afkomstig is.
Wanneer de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden, op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
4.3.2
Het toetsingskader toegepast in deze zaak
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting af dat de door verdachte en haar echtgenoot verrichte transacties plaatsvonden buiten het formele geldcircuit. Van deze transacties is niet gebleken dat de gelden die daarbij betrokken waren afkomstig zijn uit een specifiek bepaald misdrijf.
Wel is het zo dat de door verdachte en haar echtgenoot in het kader van ondergronds bankieren verrichte geldtransacties hebben plaatsgevonden onder omstandigheden, die voldoen aan zogenoemde typologieën van witwassen. Uit deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet zonder meer worden afgeleid dat de gelden waarmee verdachte en haar echtgenoot bankierden uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank volgt in dit verband het standpunt van de raadsman van verdachte, dat de witwastypologieën die zich voordeden ook passen bij het misdrijf ondergronds bankieren op zichzelf. Ook bij ondergronds bankieren gaat het om de overdracht van grote sommen contant geld, en zal er
- gelet op het strafbare karakter ervan - geheimhouding betracht worden. Dat verdachte en haar echtgenoot de leveranciers van het door hun gebankierde geld niet kunnen of willen noemen, hoeft niet te betekenen dat dit geld van misdrijf afkomstig is, maar kan ook een gevolg zijn van het illegale karakter van het ondergrondse bankieren op zichzelf.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aanwezige witwastypologieën in dit geval onvoldoende onderscheidend zijn om alleen op basis daarvan te concluderen dat het niet anders kan zijn dan dat de gelden die daarbij betrokken waren uit misdrijf afkomstig waren.
Verder komen uit het dossier geen specifieke aanvullende omstandigheden naar voren die het vermoeden dat de ten laste gelegde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn ondersteunen.
Uit het dossier blijkt dat het ten laste gelegde geldbedrag van € 17.000,- op 19 februari 2019 aan de echtgenoot van verdachte is overgedragen door medeverdachte [medeverdachte 2] . Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard niets te weten van de herkomst van het geld.
Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit niet de conclusie worden getrokken dat het door hem overgedragen geld een criminele herkomst heeft, omdat zijn verklaring ook een gevolg kan zijn van het illegale karakter van het ondergronds bankieren waar hij bij betrokken was.
Het ten laste gelegde geldbedrag van € 47.140,- is op 19 februari 2019 aangetroffen in een verborgen ruimte in de woning van verdachte en haar echtgenoot. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat op 19 februari 2019 ook het ten laste gelegde geldbedrag van € 17.000,- in deze woning was verborgen. Uit de verklaring van verdachte ter zitting en de in beslag genomen administratie van het ondergronds bankieren door haar en haar echtgenoot, blijkt dat deze geldbedragen de “handelsvoorraad” vormden waarmee door hen ondergronds werd gebankierd.
De rechtbank is van oordeel dat uit het feit dat deze geldbedragen in de woning van verdachte en haar echtgenoot waren verborgen, niet valt af te leiden dat deze geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren. Deze verborgen bewaring kan immers ook verklaard worden uit het illegale karakter van het ondergronds bankieren op zichzelf, en uit een wens dit geld te beschermen tegen diefstal.
Daar komt bij dat er naar het oordeel van de rechtbank contra-indicaties zijn voor het vermoeden dat de tenlastegelegde bedragen uit misdrijf afkomstig zijn. Uit de verklaringen van de als getuigen gehoorde afnemers van het door verdachte en haar echtgenoot ondergronds gebankierde geld, blijkt dat dit legale Nederlandse agrarische bedrijven zijn, die zich op deze manier grote contante geldbedragen lieten uitbetalen door hun afnemers in West-Afrika. Dit betekent dat deze contante geldbedragen waarschijnlijk onderdeel uitmaakten van een op zichzelf, los van de betalingswijze, legale handelstransactie.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen om daaraan een gerechtvaardigd vermoeden te ontlenen dat de ten laste gelegde geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Daardoor heeft de rechtbank ook niet de overtuiging gekregen dat verdachte zich samen met haar echtgenoot met het aannemen, voorhanden hebben en doorgeven van deze geldbedragen schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De rechtbank zal verdachte daarvan dan ook vrijspreken.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
-
verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Michon, voorzitter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. L.M. Reijnierse, rechters, in tegenwoordigheid van A. van der Zwan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 mei 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 19 februari 2019, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a. van (een) voorwerp(en) te weten (een) contant(e) geldbedrag(en) van (ongeveer) 47.140,- EUR en/of (ongeveer) 17.000,- EUR de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, dan wel heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) te weten (een) (contant(e)) geldbedrag(en) van (ongeveer) EUR 47.140,- en/of (ongeveer) EUR 17.000,- was/waren of het voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) te weten dat/die geldbedrag(en) van (ongeveer EUR 47.140,- en/of EUR 17.000,- onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf
en/of
b. (een) voorwerp(en) te weten (een) contant(e) geldbedrag(en) van (ongeveer) EUR 47.140,- en/of (ongeveer) EUR 17.000,- heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen of omgezet of van (een) contant(e) geldbedrag(en) van (ongeveer) EUR 47.140,- en/of (ongeveer) EUR 17.000,-, althans (een) voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) te weten dat/die geldbedrag(en) van (ongeveer) EUR 47.140,- en/of (ongeveer) EUR 17.000,- onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 47 lid 1 ahf en onder 1 Wetboek van Strafrecht
art 420quater Wetboek van Strafrecht
(art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 19 februari 2019, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) (contant(e)) geldbedrag(en) van (ongeveer) EUR 47.140,- EUR en/of (ongeveer) EUR 17.000,-, althans (een) voorwerp(en), heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) te weten dat/die
geldbedrag(en) onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf;
art 47 lid 1 ahf en onder 1 Wetboek van Strafrecht
art 420quater.1 Wetboek van Strafrecht
(art 420bis.1 Wetboek van Strafrecht).