ECLI:NL:RBMNE:2024:3241

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
16/706604-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen en bewezenverklaring van ondergronds bankieren

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1977 te Marokko, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 1 mei 2024 uitspraak gedaan. De zaak betreft meerdere tenlasteleggingen, waaronder witwassen en ondergronds bankieren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 1 en 4, die betrekking hebben op het witwassen van grote contante bedragen, omdat niet bewezen kon worden dat deze geldbedragen uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan ondergronds bankieren zonder vergunning van De Nederlandsche Bank en het opzettelijk voorhanden hebben van een kilo hennep. De rechtbank overwoog dat de verdachte gedurende een lange periode financiële regelgeving had overtreden, maar kon niet vaststellen dat de betrokken geldbedragen daadwerkelijk witgewassen waren. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uur op, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezinssituatie en het lage recidiverisico. De uitspraak is gedaan na een inhoudelijke behandeling op 10 april 2024, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging heeft gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/706604-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] (Marokko),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] , [postcode 1] te [plaats 1] ,
hierna genoemd: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 januari 2024 en 10 april 2024. De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 10 april 2024. Op 1 mei 2024 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten en uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie, mr. A. Drogt, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort weergegeven, op neer dat verdachte:
1
samen met anderen diverse contante bedragen heeft witgewassen, te weten:
€ 91.350,- op 13 november 2018 te Delft;
€ 140.000,- in de periode van 15 tot en met 16 november 2018 te Rotterdam:
€ 61.990,- op 26 december 2018 in te Delft;
€ 120.000,- op 6 februari 2019 te Amsterdam;
2
samen met anderen, op dezelfde pleegdata en -plaatsen als genoemd onder feit 1, opzettelijk zonder vergunning van De Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend, en van dit misdrijf een gewoonte heeft gemaakt;
3
op 19 februari 2019 te Amsterdam samen met anderen opzettelijk ongeveer 1 kilo hennep voorhanden heeft gehad;
4
samen met anderen op 19 februari 2019 te Amsterdam contante geldbedragen van
€ 47.140,- en € 17.000,- heeft witgewassen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Ten aanzien van de feiten 1 en 4 heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de geldtransacties hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die voldoen aan een aantal zogenoemde witwastypologieën. Er werd gebruik gemaakt van ondergronds bankieren, er was sprake van zeer grote sommen contant geld die ongeteld bij verdachte werden aangeleverd, door verdachte werd hierover in versluierde taal gecommuniceerd en bij verdachte is een PGP-telefoon aangetroffen. In de administratie die verdachte heeft bijgehouden van zijn ondergronds bankieren worden de leveranciers en afnemers van de geldbedragen niet bij hun volledige naam genoemd, en het in de tenlastelegging onder feit 4 genoemde geldbedrag van € 47.140,- is na inbeslagname door niemand opgeëist.
Deze omstandigheden dragen volgens de officier van justitie bij aan een sterk vermoeden dat de ten laste gelegde geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn. Verdachte en zijn medeverdachten hebben vervolgens nagelaten een concrete en verifieerbare verklaring te geven, die dit sterke vermoeden kan ontkrachten.
De officier van justitie heeft ter zitting opgemerkt dat uit het onderzoek weliswaar is gebleken dat door middel van het ondergronds bankieren door verdachte grote contante geldbedragen van afnemers van levensmiddelen in West-Afrika aan legale Nederlandse agrarische bedrijven zijn betaald, maar dat de contante geldbedragen die onder de feiten 1 en 4 ten laste zijn gelegd daar geen deel van uitmaken. Het witwassen van deze ten laste gelegde contante geldbedragen kan dan ook op grond van de witwaskenmerken en het uitblijven van een verklaring door verdachte en zijn medeverdachten bewezen worden verklaard, aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde optreden als betaaldienstverlener zonder vergunning van de Nederlandsche Bank (verder in dit vonnis omschreven als: ondergronds bankieren) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder de feiten 1 en 4 ten laste gelegde witwassen. Verdachte heeft ten aanzien van de ten laste gelegde geldbedragen weliswaar opgetreden als ondergronds bankier, maar op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat deze geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn. De door de officier van justitie genoemde omstandigheden die een witwasvermoeden zouden opleveren, kunnen ook worden verklaard vanuit het optreden van verdachte als ondergronds bankier op zichzelf. Van specifieke aanvullende omstandigheden die maken dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn, is niet gebleken, aldus de raadsman.
De raadsman heeft verder vrijspraak bepleit van het onder feit 3 ten laste gelegde opzettelijk voorhanden hebben van een kilo hennep, vanwege gebrek aan bewijs. Verdachte heeft ter zitting immers verklaard dat hij niet wist dat deze hennep in zijn berging lag, en uit het dossier valt niet af te leiden dat deze verklaring niet klopt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van de feiten 1 en 4
De rechtbank acht het onder de feiten 1 en 4 ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.3.1.1 Het toetsingskader
Om het witwassen van de ten laste gelegde geldbedragen bewezen te kunnen verklaren, moet de rechtbank ervan overtuigd zijn dat deze geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Volgens vaste jurisprudentie betekent het feit dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het misdrijf ondergronds bankieren, niet dat de geldbedragen waarmee dit bankieren plaatsvond uit dit misdrijf afkomstig zijn.
Verder geldt dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat de ten laste gelegde geldbedragen afkomstig zijn uit een specifiek bepaald misdrijf. Dat deze geldbedragen “afkomstig zijn uit enig misdrijf”, kan ook bewezen worden verklaard, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het Openbaar Ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit kan volgen dat het geldbedrag niet uit misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo’n verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het geldbedrag niet uit misdrijf afkomstig is.
Wanneer de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
4.3.1.2 Het toetsingskader toegepast in deze zaak
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting af dat de door verdachte verrichte transacties plaatsvonden buiten het formele geldcircuit. Van deze transacties is niet gebleken dat de gelden die daarbij betrokken waren afkomstig zijn uit een specifiek bepaald misdrijf.
Wel is het zo dat de door verdachte in het kader van ondergronds bankieren verrichte geldtransacties hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die voldoen aan zogenoemde typologieën van witwassen. Uit deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet zonder meer worden afgeleid dat de gelden waarmee verdachte bankierde uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank volgt in dit verband het standpunt van de raadsman van verdachte, dat de witwastypologieën die zich voordeden ook passen bij het misdrijf ondergronds bankieren op zichzelf. Ook bij ondergronds bankieren gaat het om de overdracht van grote sommen contant geld, en zal er - gelet op het strafbare karakter ervan - geheimhouding betracht worden. Dat verdachte de leveranciers van het door hem gebankierde geld niet kan of wil noemen, hoeft niet te betekenen dat dit geld van misdrijf afkomstig is, maar kan ook een gevolg zijn van het illegale karakter van het ondergrondse bankieren op zichzelf.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de aanwezige witwastypologieën in dit geval onvoldoende onderscheidend zijn om alleen op basis daarvan te concluderen dat het niet anders kan zijn dan dat de gelden die daarbij betrokken waren uit misdrijf afkomstig waren.
Verder komen uit het dossier geen specifieke aanvullende omstandigheden naar voren die het vermoeden dat de ten laste gelegde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn ondersteunen.
De ten laste gelegde geldbedragen zijn aan verdachte overgedragen door vijf verschillende leveranciers. De door de politie gehoorde leveranciers ontkennen betrokkenheid of beroepen zich op hun zwijgrecht. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard inderdaad een contant geldbedrag van € 17.000,- aan verdachte te hebben overgedragen, maar ook hij wil of kan niets verklaren over de herkomst van dit geld. Deze verklaringen dragen naar het oordeel van de rechtbank niet bij aan het vermoeden dat de ten laste gelegde geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf, nu de oorzaak van deze terughoudende verklaringen ook gelegen kan zijn in het illegale karakter van ondergronds bankieren op zichzelf.
Daar komt bij dat er naar het oordeel van de rechtbank contra-indicaties zijn voor het vermoeden dat de tenlastegelegde bedragen uit misdrijf afkomstig zijn. De stelling van verdachte ter terechtzitting dat hij geldbedragen afleverde aan vertegenwoordigers van legale bedrijven vindt ondersteuning in het dossier. Uit de verklaringen van de als getuigen gehoorde afnemers blijkt dat een groot deel van het door de verdachte ondergronds gebankierde geld is afgeleverd bij legale Nederlandse agrarische bedrijven, die zich op deze manier grote contante geldbedragen lieten uitbetalen door hun afnemers in West-Afrika. Dit betekent dat deze contante geldbedragen waarschijnlijk onderdeel uitmaakten van een op zichzelf, los van de betalingswijze, legale handelstransactie.
Dit geldt ook voor de vier onder feit 1 ten laste gelegde geldbedragen, zo blijkt uit het proces-verbaal waarin gegevens uit de door verdachte bijgehouden administratie van zijn ondergronds bankieren worden gecombineerd met opgenomen telefoon- en chatgesprekken, observaties en locatiegegevens (pag. 869 e..v. van het dossier). Zo werd de geldafdracht op 13 november 2018 gedaan aan een persoon waaraan verdachte kort daarvoor vraagt “of hij op de zaak is”, en bij deze overdracht straalt de telefoon van verdachte aan op een telefoonmast vlakbij de vestigingsplaats van [bedrijf 1] B.V., een agrarisch bedrijf dat verklaard heeft via verdachte grote sommen contant geld te hebben ontvangen van hun afnemers in West-Afrika (pag. 878).
Over de geldafdracht op 16 november 2018 staat een aantekening “ [contactnaam] ” in de administratie van verdachte. Bij deze overdracht straalt de telefoon van verdachte aan op een telefoonmast in Nieuwland, vlakbij de vestigingsplaats van [bedrijf 2] BV, een agrarisch bedrijf dat heeft verklaard via verdachte grote sommen contant geld te hebben ontvangen van hun afnemers in West-Afrika (pag. 879).
De eerste geadministreerde geldoverdracht na het ontvangen van het ten laste gelegde bedrag van € 61.990,- op 26 december 2018, vindt plaats op 7 januari 2019 (pag. 887). Deze overdracht werd gedaan aan een persoon tegen wie verdachte de dag tevoren zegt dat “hij morgen bij hem op de zaak is”, en bij deze overdracht straalt de telefoon van verdachte wederom aan op de telefoonmast nabij de vestigingsplaats van [bedrijf 1] B.V.
Ten slotte is de geldoverdracht op 6 februari 2019 gedaan aan een man die per SMS als zijn adres opgeeft: [adres 2] , [postcode 2] te [plaats 2] (pag. 890). Dit is het adres van [bedrijf 3] BV, een agrarisch bedrijf dat heeft verklaard via verdachte grote sommen contant geld te hebben ontvangen van zijn afnemers in West-Afrika.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen om daaraan een gerechtvaardigd vermoeden te ontlenen dat de ten laste gelegde geldbedragen waarmee verdachte ondergronds bankierde van misdrijf afkomstig waren. Daardoor heeft de rechtbank ook niet de overtuiging gekregen dat verdachte zich met het aannemen, voorhanden hebben en doorgeven van deze geldbedragen schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De rechtbank zal verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
4.3.2.
Veroordeling voor de feiten 2 en 3
De rechtbank acht het onder feit 2 ten laste gelegde ondergronds bankieren en het onder feit 3 ten laste gelegde opzettelijk voorhanden hebben van een kilo hennep bewezen. Voor de overzichtelijkheid van dit vonnis zijn de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring van deze feiten redengevende feiten en omstandigheden opgenomen in bijlage II. Deze bijlage is aan dit vonnis gehecht.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van een kilo hennep, overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier blijkt dat in de berging van de woning van verdachte, op een vrieskist, door de politie een plastic tas is gevonden, met daarin een kilo hennep.
De rechtbank gaat uit van de algemene ervaringsregel dat de hoofdbewoner van een woning waarbij een afsluitbare berging hoort, weet welke goederen zich in deze berging bevinden. Daar komt bij dat de hennep in een doorzichtige plastic verpakking in de plastic tas zat, terwijl uit een foto van deze plastic tas in het dossier (pag. 133) valt af te leiden dat deze in het zicht op een vrieskist lag. Verdachte heeft verder ter zitting verklaard dat de berging regelmatig door zijn gezin werd gebruikt, onder meer omdat de fietsen van de kinderen daar stonden. De rechtbank acht deze omstandigheden voldoende voor een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van de hennep, tenzij verdachte een redelijke verklaring voor deze omstandigheden zou geven die tot een andere conclusie kan leiden. Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke verklaring geen sprake.
De pas ter zitting door verdachte gegeven verklaring dat een kennis die hij tijdelijk de sleutel van zijn berging had gegeven en wiens naam hij niet wil noemen, de hennep mogelijk buiten zijn medeweten in de berging heeft gelegd, acht de rechtbank niet aannemelijk. Deze niet verifieerbare verklaring acht de rechtbank moeilijk te volgen, nu onduidelijk is waarom deze kennis een kilo hennep in de berging van verdachte zou achterlaten, zonder daarover iets tegen verdachte te zeggen, en vervolgens de sleutel van deze berging zou teruggeven aan verdachte.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2
I. op 13 november 2018 te Delft en
II. in de periode van 15 november 2018 tot en met 16 november 2018 te Rotterdam, en
III. op 26 december 2018 te Delft, en
IV. op 6 februari 2019 te Amsterdam,
tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk zonder vergunning van De Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht,
immers hebben verdachte en zijn mededaders telkens opzettelijk bedrijfsmatig ten behoeve van en op verzoek van onbekend gebleven betalers en begunstigden telkens een contante geldtransfer uitgevoerd, te weten van respectievelijk
1. een contant geldbedrag van ongeveer EUR 91.350,- en
II. een contant geldbedrag van ongeveer EUR 140.000,- en
III. een contant geldbedrag van ongeveer EUR 61.990,- en
VI. een contant geldbedrag van ongeveer EUR 120.000,-
van het plegen van welk misdrijf verdachte en zijn mededaders een gewoonte hebben gemaakt;
3
op 19 februari 2019 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer één kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 2
medeplegen van overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 2:3a van de Wet op het financieel toezicht, opzettelijk begaan, en van dit misdrijf een gewoonte maken;
feit 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de strafmaat bepleit dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf desastreus zal zijn voor verdachte en zijn gezin. Gelet op de kleine rol van verdachte in het tenlastegelegde, het feit dat zijn strafblad schoon is, de overschrijding van de redelijke termijn en de gevolgen die deze strafzaak al heeft gehad voor verdachte, is de raadsman van mening dat bij een bewezenverklaring met een forse taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf kan worden volstaan.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Inleidende opmerkingen met betrekking tot de strafoplegging
Bij de oplegging van een straf of maatregel houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken.
8.3.2
De ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd
Verdachte heeft zich gedurende een periode schuldig gemaakt aan, kort gezegd, ondergronds bankieren. Verdachte heeft daarbij financiële regelgeving overtreden, die bedoeld is om de integriteit van het betalingsverkeer in de maatschappij te waarborgen. Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen dat door middel van het ondergronds bankieren door verdachte daadwerkelijk geld is witgewassen, heeft verdachte voor dit witwassen wel gedurende lange tijd een reële mogelijkheid gecreëerd. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een relatief grote hoeveelheid softdrugs.
8.3.3
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
In het door de reclassering opgemaakte rapport van 22 maart 2024 schat de reclassering bij een bewezenverklaring het recidiverisico laag in. Het ten laste gelegde heeft inmiddels vijf jaar geleden plaatsgevonden, verdachte heeft een gezin en stabiele huisvesting en er zijn geen aanwijzingen voor verslavingsproblemen of een pro-criminele houding bij verdachte. Wel is de financiële situatie van verdachte een mogelijke risicofactor. Verdachte en zijn gezin ontvangen een bijstandsuitkering waarvan zij als gevolg van het ten laste gelegde maandelijks een bedrag van € 85,- niet uitbetaald krijgen, vanwege de terugvordering van ongeveer € 19.000,- aan eerder verstrekte uitkeringen.
De reclassering adviseert om verdachte bij een eventueel voorwaardelijk strafdeel geen bijzondere voorwaarden op te leggen, vanwege het lage recidiverisico en omdat verdachte geen hulpvraag heeft.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij niet kan werken vanwege een lichamelijke beperking. Als dagbesteding brengt hij door de week zijn kinderen naar school en twee keer per week neemt hij deel aan een sportactiviteit bij de gemeente Amsterdam, ook om Nederlands te leren.
8.3.4
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar rechtspraak over vergelijkbare zaken en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
Voor het misdrijf ondergronds bankieren bestaat geen LOVS-oriëntatiepunt. Uit de rechtspraak ten aanzien van ondergronds bankieren blijkt dat hiervoor doorgaans een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
Het LOVS-oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van 1 kilo softdrugs is een taakstraf van 100 uur.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde, met name het ondergronds bankieren, in beginsel een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank zal echter geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, vanwege de grote overschrijding van de termijn waarbinnen een strafzaak redelijkerwijs dient te worden afgedaan. Deze termijn is met ruim drie jaar overschreden. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, die met zijn gezin een bijstandsuitkering ontvangt en als gevolg van het bewezenverklaarde een aanzienlijk bedrag aan onterecht verstrekte uitkering moet terugbetalen.
De rechtbank zal verder een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, omdat verdachte van het ten laste gelegde witwassen zal worden vrijgesproken.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 240 uur met aftrek van voorarrest, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren, een passende straf en zal zij deze opleggen.

9.BESLAG

9.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring gevorderd van de volgende goederen, (omschreven zoals op de ter zitting overhandigde beslaglijsten):
  • geld euro, waarde 47.140,00 (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518573)
  • telefoon Apple wit (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518558)
  • telefoon BQ Aquarius (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518559)
  • telefoon Nokia (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518560)
  • geldtelmachine (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518568)
  • aantekenboekje zwart (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518571)
  • telefoon Apple zilver wit (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518577)
omdat dit goederen zijn met betrekking tot welke het onder de feiten 1 en 4 ten laste gelegde witwassen dan wel het onder feit 2 ten laste gelegde ondergronds bankieren zou zijn begaan.
De officier van justitie heeft de onttrekking aan het verkeer gevorderd van de volgende goederen (omschreven zoals op de ter zitting overhandigde beslaglijsten):
  • verdovende middelen (omschrijving PL0900-2018275781-G2366329)
  • plastic zak met opdruk SCAMM (omschrijving PL0900-2018275781-G2363327)
nu met betrekking tot deze goederen het onder feit 3 ten laste gelegde voorhanden van softdrugs is begaan, en deze goederen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De officier van justitie heeft de teruggave aan verdachte gevorderd van de volgende goederen (omschreven zoals op de ter zitting overhandigde beslaglijsten):
  • USB sticks (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518564)
  • horloge Rolex, waarde € 2,00 (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518574).
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van € 47.140,- niet verbeurd te verklaren, maar te bewaren voor de rechthebbende. Dit geldbedrag is immers niet door middel van een strafbaar feit door verdachte verkregen, maar betreft geld van zijn geldleveranciers.
Voor het overige heeft de raadsman zich ten aanzien van de in beslag genomen goederen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de volgende goederen verbeurd verklaren:
  • geld euro, waarde 47.140,00 (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518573)
  • telefoon Apple wit (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518558)
  • telefoon BQ Aquarius (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518559)
  • telefoon Nokia (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518560)
  • geldtelmachine (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518568)
  • aantekenboekje zwart (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518571)
  • telefoon Apple zilver wit (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518577)
omdat dit goederen zijn met behulp van of met betrekking tot welke het onder feit 2 bewezen verklaarde ondergronds bankieren is begaan.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de onttrekking aan het verkeer bevelen van de volgende goederen:
  • verdovende middelen (omschrijving PL0900-2018275781-G2366329)
  • plastic zak met opdruk SCAMM (omschrijving PL0900-2018275781-G2363327)
nu met betrekking tot deze goederen het onder feit 3 bewezen verklaarde voorhanden hebben van softdrugs is begaan, en deze goederen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Teruggave aan rechthebbende
De rechtbank zal teruggave gelasten aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt van het volgende voorwerp:
 zakje met bruine poederachtige substantie (PL0900-MDRBB18013_518561).
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van de volgende goederen:
  • USB sticks (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518564)
  • horloge Rolex, waarde € 2,00 (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518574).

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 2:3a van de Wet op het financieel toezicht
  • 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten
  • 3 en 11 van de Opiumwet
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder de feiten 1 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder de feiten 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder deze feiten meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, te weten 3 dagen, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd (omschrijving volgens de beslaglijsten):
  • geld euro 47.140,00 (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518573)
  • telefoon Apple wit (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518558)
  • telefoon BQ Aquarius (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518559)
  • telefoon Nokia (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518560)
  • geldtelmachine (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518568)
  • aantekenboekje zwart (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518571)
  • telefoon Apple zilver wit (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518577)
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • verdovende middelen (omschrijving PL0900-2018275781-G2366329)
  • plastic zak met opdruk SCAMM (omschrijving PL0900-2018275781-G2363327)
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van het volgende voorwerp:
 zakje met bruine poederachtige substantie (PL0900-MDRBB18013_518561);
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende:
  • USB sticks (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518564)
  • horloge Rolex, waarde € 2,00 (omschrijving PL0900-MDRBB18013_518574).
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Michon, voorzitter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. L.M. Reijnierse, rechters, in tegenwoordigheid van A. van der Zwan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 mei 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
Hij
I. op of omstreeks 13 november 2018 in Delft, althans in Nederland en/of
II. op een tijdstip in of omstreeks de periode van 15 november 2018 tot en met 16 november 2018 te Delft, althans in Nederland en/of
III. op of omstreeks 26 december 2018 in Rotterdam, althans in Nederland en/of
IV. op of omstreeks 06 februari 2019 te Amsterdam, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
respectievelijk
a. van (een) voorwerp(en) te weten
I. een contant geldbedrag van (ongeveer) EUR 91.350,- en/of
II. een contant geldbedrag van (ongeveer) EUR 140.000,- en/of
III. een contant geldbedrag van (ongeveer) EUR 61.990,- en/of
IV. een contant geldbedrag van (ongeveer) EUR 120.000,-
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerpen te weten dat/die contante geldbedrag(en) was/waren of het voorhanden heeft gehad, terwijl hij verdachte wist dat dat/die voorwerpen te weten dat/die contante gedlbedrag(en) afkomstig was/waren uit enig misdrijf
en/of
b. (een) voorwerp(en) te weten
I. een contant geldbedrag van (ongeveer) EUR 91.350,- en/of
II. een contant geldbedrag van (ongeveer) EUR 140.000,- en/of
III. een contant geldbedrag van (ongeveer) EUR 61.990,- en/of
IV. een contant geldbedrag van (ongeveer) EUR 120.000,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehaden/of heeft overgedragen en/of omgezet en/of van (een) voorwerp(en) te weten
I. een contant geldbedrag van (ongeveer) EUR 91.350,- en/of
II. een contant geldbedrag van (ongeveer) EUR 140.000,- en/of
III. een contant geldbedrag van (ongeveer) EUR 61.990,- en/of
IV. een contant geldbedrag van (ongeveer) EUR 120.000,
gebruik heeft gemaakt, terwijl hij verdachte wist dat dat/die voorwerpen tre weten
dat/die geldbedrag(en)onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren, van het plegen van het hiervóór omschreven witwassen hij verdachte een gewoonte heeft gemaakt;
art 47 lid 1 ahf en onder 1 Wetboek van Strafrecht
art 420ter Wetboek van StrafrechtPagina 3
(art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht)
2
hij
I. op of omstreeks 13 november 2018 te Delft althans in Nederland en/of
II. in of omstreeks de periode van 15 november 2018 tot en met 16 november 2018 te Rotterdam, althans in Nederland en/of
III. op of omstreeks 26 december 20218 te Delft, althans in Nederland,
IV. op of omstreeks 6 februari 2019 te Amsterdam, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen (natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
(telkens) opzettelijk zonder vergunning van De Nederlandse Bank het bedrijf van
betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op
het Financieel Toezicht,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) als dan niet via een tussenpersoon, (telkens) opzettelijk beroepsmatig en/of bedrijfsmatig ten behoeve van en/of op verzoek van een of meerdere (onbekend gebleven) betaler(s) en/of begunstigde(n) en/of andere(n) te weten I. [A] en/of II. [B] en/of III. [C] en/of IV. [D] en/of
(een) ander(en), (telkens) een of meer (contante) geldtransactie(s) en/of een of meer contant(e) geldtransfer(s) uitgevoerd en/of voor rekening van een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) ontvangen en/of aan een of meer van de
voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) beschikbaar gesteld en/of voor een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) gehouden te weten respectievelijk
I. een contant geldbedrag van (ongeveer) EUR 91.350,- en/of
II een contant geldbedrag van (ongeveer) EUR 140.000,- en/of
III een contant geldbedrag van (ongeveer) EUR 61.990,- en/of
VI een contant geldbedrag van (ongeveer) EUR 120.000,-
althans een of meer (grote) geldbedrag(en)
van het plegen van welk misdrijf/welke misdijven hij verdachte en/of zijn mededader(s) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
art 47 lid 1 ahf en onder 1 Wetboek van Strafrecht
art 2:3a lid 1 Wet op het financieel toezicht jo art 1 lid 1 ahf sub 2 jo art 2 lid 1 jo art 6 Wet op de Economische Delicten;
(art 2a lid 1 Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme)
3
hij op of omstreeks 19 februari 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) één kilogram gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4
hij op of omstreeks 19 februari 2019, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a. (van) (een) voorwerp(en)te weten (een) contant(e) geldbebdrag(en) van (ongeveer) EUR 47.140,- en/of (ongeveer) EUR 17.000,-
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) te weten dat/die gedlbedrag(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) te weten dat/die geldbedrag(en) voorhanden had(den)
en/of
b. (een) voorwerp(en) te weten (een) contant(e) geldbedrag(en) van (ongeveer) EUR 47.140,- en/of (ongeveer) EUR 17.000,- heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen en/of omgezet en/of van (een) contant(e) geldbedrag(en) van (ongeveer) EUR 47.140,- en/of (ongeveer) EUR 17.000,-, althans (een) voorwerp(en) gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij verdachte wist dat dat/die voorwerp(en) te weten dat/die contante geldbedrag(en) onmiddellijk of middellijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 47 lid 1 ahf en onder 1 Wetboek van Strafrecht
art 420bis Wetboek van Strafrecht
(art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 februari 2019, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) contant(e) geldbedrag(en) van (ongeveer) EUR 47.140,- EUR en/of (ongeveer) EUR 17.000,- EUR, althans (een) voorwerp(en), heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad terwijl hij
verdachte wist dat dat/die voorwerp(en) te weten dat/die geldbedrag(en) onmiddellijk afkomstig uit enig eigen misdrijf was/waren;
art 47 lid 1 ahf en onder 1 Wetboek van Strafrecht
(art 420bis.1 Wetboek van Strafrecht)
BIJLAGE II: de gebruikte bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft het onder feit 2 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 april 2024;
  • een ambtsedig proces-verbaal met nummer 190228.1604, d.d. 7 maart 2019, opgemaakt door de politie Midden-Nederland (pag. 795 e.v. van het proces-verbaal), betreffende een zwart schrift dat in de woning van verdachte is aangetroffen;
  • een ambtsedig proces-verbaal met nummer 181224.0744, d.d. 3 januari 2019, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, met bijlagen (pag. 678 e.v. van het proces-verbaal), betreffende de koppeling van verdachte aan telefoonnummer [telefoonnummer] ;
  • een ambtsedig proces-verbaal met nummer 190315.1232, d.d. 21 januari 2020, opgemaakt door de politie Midden-Nederland, met bijlagen (pag. 869 e.v. van het proces-verbaal), betreffende analyse geldoverdrachten aan de hand van het zwarte schrift dat in de woning van verdachte is aangetroffen en de afgeluisterde telefoongesprekken van telefoonnummer [telefoonnummer] .
Ten aanzien van feit 3
Verbalisant [verbalisant 1] heeft onder meer het volgende gerelateerd:
Op 19 februari 2019 ben ik binnengetreden in de woning gelegen aan de [adres 1] , [postcode 1] [plaats 1] . Deze woning werd bewoond door de heer [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats]
In de berging beneden lag op de vriezer een zak met groene blaadjes wat in beslag is genomen met IBN-code A.09.01.001. De inhoud van deze zak is positief getest op hennep, de hoeveelheid bedraagt 1 kilogram. Zie hiervoor proces-verbaal PL0900-2018275781-12. [2]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in proces-verbaal PL0900-2018275781-12 onder meer het volgende gerelateerd:
Na daartoe bekomen opdracht heb ik onderzoek verricht naar een mij door het onderzoeksteam 09Babine ter beschikking gestelde hoeveelheid in beslag genomen plantenresten. Ik zag dat deze hoeveelheid plantenresten was verpakt in een doorzichtige gripzak. Na het openen van deze gripzak rook ik dat de geur die deze plantenresten verspreidden, overeenkwam met de kenmerkende doordringende geur van hennep.
Na weging middels een geijkte weegschaal bleek de hoeveelheid plantenresten een gewicht te hebben van 1000 gram.
Uit de aangeboden hoeveelheid plantenresten werd door mij een monster genomen. Dit monster werd door mij getest conform het gestelde in de Forensisch technische norm 120.02. Ik zag dat de test een duidelijke positieve kleurreactie gaf, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasj. De hennepplantenresten zijn vermeld op lijst II behorende bij de Opiumwet, verboden in artikel 3 en strafbaar gesteld in artikel 11 van de Opiumwet. [3]
Verdachte heeft ter zitting van 10 april 2024 het volgende verklaard:
De berging waar de hennep is aangetroffen is van mij en die werd door ons gezin gebruikt. In de berging stonden ook de fietsen van de kinderen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, zijn dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 januari 2020 met proces-verbaalnummer 191016.1415, doorgenummerd pagina 1 tot en met 2045, opgemaakt door de politie, Eenheid Midden-Nederland, Team Financieel-economische criminaliteit. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
2.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, d.d. 20 februari 2019 (niet getekend en ongenummerd).
3.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 776.