ECLI:NL:RBMNE:2024:3221

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
C/16/513927 / FO RK 20-1274
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangs- en informatieregeling met vader in detentie na doodslag op moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 juni 2024 een beschikking gegeven over de omgangs- en informatieregeling tussen een vader, die in detentie zit na de doodslag op de moeder van zijn kinderen, en zijn vier minderjarige kinderen. De vader is sinds 19 september 2020 in detentie en heeft in eerste aanleg vrijgesproken van moord, maar is wel veroordeeld voor doodslag. De rechtbank heeft eerder beslissingen genomen over de omgangsregeling, maar deze zijn uitgesteld in afwachting van rapportages van de voogd. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 mei 2024 zijn de vader, zijn advocaat, een tolk, een vertegenwoordigster van de voogd en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig geweest. De rechtbank heeft besloten dat de kinderen omgang kunnen hebben met de vader, maar dat de voogd de regie heeft over de frequentie en wijze van deze omgang. De rechtbank heeft benadrukt dat de omgang in het belang van de kinderen moet zijn en dat de vader zijn houding moet veranderen om een positieve relatie met zijn kinderen op te bouwen. De rechtbank heeft ook een informatieregeling vastgesteld, zodat de vader op de hoogte blijft van de ontwikkeling van zijn kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers: C/16/513927 / FO RK 20-1274 en C/16/513929 / FO RK 20-1275
Beschikking van 4 juni 2024
in de zaak over:
de kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [2019] in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [2017] in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] ;
  • [minderjarige 3], geboren op [2014] in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 3] ;
  • [minderjarige 4], geboren op [2013] in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 4] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
verblijvende te [verblijfplaats] ,
advocaat mr. A.J.M. Mohrmann
de gecertificeerde instelling
De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
hierna te noemen de voogd,
gevestigd in Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft bij beschikkingen van 4 mei 2021 en 20 december 2022 de beslissing op de verzoeken van de vader over de omgangs- en de informatie- en consultatieregeling uitgesteld tot 20 december 2023, in afwachting van het bericht van de voogd over de opbouw en voortgang van de omgang en informatieregeling. Voor het verloop van de procedure tot 20 december 2022 verwijst de rechtbank naar voornoemde beschikking.
1.2.
De rechtbank heeft daarna ontvangen het bericht van 8 januari 2024 van de voogd.
1.3.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
13 mei 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader met zijn advocaat;
  • de heer S. Diaby, de tolk van de vader;
  • mevrouw [A] , vertegenwoordigster van de voogd;
  • de heer [B] , vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming.
1.4.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de kinderen in de gelegenheid te stellen om aan de kinderrechter te vertellen wat zij van het verzoek vinden. De kinderrechter is daartoe alleen verplicht bij kinderen die twaalf jaar of ouder zijn. Als ze jonger zijn mág de kinderrechter dat doen. [1]

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
De moeder, mevrouw [de moeder] , en de vader zijn de ouders van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . De moeder is op 19 september 2020 door verwurging om het leven gebracht door de vader. De vader verblijft sinds 19 september 2020 in detentie. De vader is op 21 juli 2021 in eerste aanleg vrijgesproken van moord, maar wel veroordeeld voor doodslag op de moeder en voor een poging tot doodslag op een collega. In het hoger beroep heeft het Hof op 15 februari 2024 de gevangenisstraf vanwege de duur van het strafproces verlaagd naar 11 jaar en 6 maanden. Rekening houdend met de aftrek van het voorarrest en de mogelijke voorwaardelijke invrijheidstelling betekent dit dat hij in ieder geval nog ongeveer 6 jaar gevangen zal zitten. Uit het strafvonnis blijkt dat de vader verminderd toerekeningsvatbaar is geacht. Uit de in het strafvonnis opgenomen citaten uit de rapportages van de gedragsdeskundigen blijkt verder dat hij een (ernstige) verstandelijke beperking heeft, dat zijn vaardigheden om emoties op adequate wijze te reguleren gebrekkig zijn ontwikkeld, dat hij weinig zicht heeft op de gevolgen van zijn gedrag en daarnaast beperkte empathische vermogens heeft.
2.2.
De kinderen waren, al voor de doodslag op hun moeder, uit huis geplaatst. [minderjarige 1] en [minderjarige 4] wonen sinds 12 juli 2020 samen in een pleeggezin en [minderjarige 3] en [minderjarige 2] verblijven sindsdien samen in een gezinshuis.
2.3.
De rechtbank heeft in de beschikking van 4 mei 2021 het gezag van de vader over [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] beëindigd en de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers in Amsterdam als voogd over alle vier de kinderen benoemd. Bepaald is dat de voogd de vader voorlopig een keer per twee maanden schriftelijk zal informeren over de gezondheid van de kinderen, hoe het op school gaat en over hun hobby’s, en daarbij ook een recente foto van de kinderen aan de vader zal sturen.
2.4.
Na de beschikking van 20 december 2022 hebben [minderjarige 2] en [minderjarige 3] drie keer via videoverbinding contact gehad met de vader in de [verblijfplaats] . [minderjarige 4] en [minderjarige 1] hebben geen contact gehad met de vader. De vader stuurt kaarten en brieven naar de kinderen.
2.5.
Aan de orde is het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de kinderen te beginnen met een opbouw waarbij wordt toegewerkt naar een bezoek om de twee weken. Daarnaast verzoekt de vader te bepalen dat hij wordt geïnformeerd en geconsulteerd over de kinderen, waarbij hij eenmaal in de maand informatie over de kinderen krijgt.

3.De beoordeling

Beslissing
3.1.
De rechtbank beslist dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] omgang hebben met de vader als dit in het belang van de kinderen is, waarbij de voogd de regie heeft over het wel of niet laten plaatsvinden van de omgang, de frequentie, de duur en op welke wijze de omgang plaatsvindt. Ook beslist de rechtbank dat de voogd de vader een keer per twee maanden schriftelijk zal informeren over de gezondheid, hoe het op school gaat en de hobby’s van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] en daarbij ook een recente foto van de kinderen aan de vader zal sturen. Wat de vader meer of anders heeft verzocht wordt afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij zo beslist.
Omgangsregeling
3.2.
Wettelijk uitgangspunt is dat de vader recht heeft op omgang met de kinderen en dat de kinderen recht hebben op omgang met hun vader. Echter de rechtbank kan onder de huidige omstandigheden niet beoordelen of omgang met de vader in het belang van de kinderen is en zo ja, hoe die omgang eruit zou moeten zien. Er is sprake van een complexe situatie voor de kinderen. Zij hebben een zeer belaste geschiedenis. De vader zit in detentie en heeft bekend moeder te hebben gedood. Dit is zeer traumatisch voor de kinderen. Maar ook voor het overlijden van de moeder hebben de kinderen traumatische gebeurtenissen (huiselijk geweld en uithuisplaatsing) meegemaakt. Gelet hierop kan de rechtbank niet beoordelen hoe de kinderen zullen gaan reageren op omgang met de vader en wat zij aankunnen. Ook de voogd kan dit op dit moment niet beoordelen.
3.3.
De voogd heeft na de beschikking van 20 december 2022 gekeken naar de behoeftes van de kinderen. [minderjarige 4] heeft geen behoefte aan omgang met de vader omdat zij verdrietig en boos is om wat met haar moeder is gebeurd. [minderjarige 1] heeft geen herinneringen aan de vader en vertoont problematisch gedrag bij stress. [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben wel aangegeven nieuwsgierig te zijn naar hun vader. Daarom is de voogd eerst het gesprek met de vader aangegaan en heeft zij de vader voorbereid op contact met [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Er heeft drie keer contact via videoverbinding plaatsgevonden tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 3] en de vader. De voogd ziet dat het best spannend is voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . Ook stuurt de vader kaarten en brieven naar de kinderen via de voogd.
3.4.
De houding en de uitlatingen van de vader maken het voor de voogd erg ingewikkeld om met de vader in gesprek te gaan over hoe het met de kinderen gaat en om afspraken met hem te maken over de omgang met de kinderen. De vader toont heel veel boosheid naar de voogd, maar ook naar de rechter zoals hij dat op zitting heeft laten zien. Hij komt steeds terug op de reden van de uithuisplaatsing. De vader is boos en verdrietig dat de kinderen in een andere cultuur, met andere normen en waarden dan hij als vader heeft opgroeien. Hij diskwalificeert herhaaldelijk de pleegouders en gezinshuisouders door te zeggen dat zij de kinderen mishandelen. Volgens de vader mogen de kinderen niet zonder zijn toestemming met de pleegouders en gezinshuisouders op vakantie naar het buitenland. De vader vindt dat de kinderen bij zijn vriend de heer [naam] moeten opgroeien. Ook vindt de vader dat de kinderen geen contact mogen hebben met de familie van de moeder. Hij zegt daarbij dat hij de vader is en dat hij beslist. De uitleg van de voogd en de rechter dat hij niet meer het gezag over de kinderen heeft en niet de beslissingen over hen neemt, komt niet aan bij de vader. De vader gaat alleen uit van zijn eigen behoefte. Naar het oordeel van de rechtbank handelt de vader hiermee niet in het belang van de kinderen.
3.5.
Het is belangrijk dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] omgang met hun vader kunnen hebben op een manier die in hun belang en veilig is. Het gaat er niet om dat de kinderen geen schade leiden door omgang met de vader, het gaat erom dat zij daar iets positiefs uit kunnen halen. Of dat het geval zal kunnen zijn is maar zeer de vraag. De rechtbank is van oordeel dat er zeer voorzichtig om moet worden gegaan met het tot stand brengen en vormgeven van omgang tussen de vader en de kinderen, gelet op de trauma’s van de kinderen enerzijds en de beperkte mogelijkheid van de vader om bij zijn kinderen aan te sluiten. Het is een lange weg naar eventuele omgang in de vorm van een fysiek bezoek aan de gevangenis. De voogd heeft de regie bij het voorbereiden en vormgeven van de omgang. Het is aan de voogd om de nodige voorbereiding en begeleiding voor de vader te organiseren en te monitoren of de vader zich begeleidbaar opstelt. Ook is het aan de voogd om de nodige voorbereiding voor de kinderen te organiseren en bij elke stap te kijken wat de kinderen aankunnen.
3.6.
Voor [minderjarige 3] en [minderjarige 2] kan het contact via videoverbinding voortgezet worden. Als [minderjarige 3] en [minderjarige 2] de vader willen bezoeken, is het aan de voogd om dit mogelijk te maken en de kinderen voor te bereiden op de omgang met de vader in de gevangenis samen met de pleegouders, de gezinshuisouders, de voogdij of door haar ingeschakelde hulpverlening. De voogd heeft zicht op hoe het gaat met de kinderen en kan monitoren hoe [minderjarige 3] en [minderjarige 2] reageren op de begeleiding en na de bezoeken aan de vader. [minderjarige 1] en [minderjarige 4] mogen niet onder druk worden gezet om contact met de vader te hebben, maar ze krijgen de ruimte om hun eigen nieuwsgierigheid naar de vader te ontwikkelen bijvoorbeeld door het ontvangen van kaarten en brieven van de van vader en informatie over hem. Voor alle kinderen geldt dat de behoefte van de kinderen leidend is, niet de wensen van de vader.
3.7.
Het is belangrijk dat de vader wordt voorbereid op omgang met de kinderen. De vader moet begrijpen dat voor elke uitbreiding van de omgang met de kinderen nodig is dat hij zijn houding verandert en zijn boosheid laat afnemen. Hij moet laten zien dat hij het belang van de kinderen voorop kan stellen. De vader moet leren zich bewust te worden van de huidige belevingswereld van de kinderen. Hij moet leren of wat hij wil past bij de behoefte van de kinderen. Hij moet leren wat hij aan de kinderen zal kunnen zeggen en wat hij beter niet aan de kinderen zal kunnen zeggen. Zo mag de vader de voogd, het pleeggezin en het gezinshuis niet diskwalificeren, omdat dit de kinderen in een loyaliteitsconflict kan brengen. De vader moet laten zien dat hij inzicht heeft in de ernst van de gevolgen van de doodslag op de moeder en wat dit voor de kinderen betekent. Hij moet accepteren dat de kinderen niet naar hem terugkomen. De rechtbank heeft sinds de vorige zitting geen enkele vooruitgang bij de vader gezien op dit punt. Hij blijft tot op heden in zijn boosheid en zijn eigen waarheid hangen, zozeer zelfs dat dit als bedreigend overkomt. De rechtbank begrijpt dan ook de angst van de voogd voor de datum waarop de vader in vrijheid zal komen en de redenen waarom de vader geen informatie mag ontvangen die herleidbaar is naar de woonplaatsen van de kinderen.
Informatieregeling
3.8.
De rechtbank vindt het belangrijk dat de vader informatie krijgt over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zodat hij beter kan aansluiten bij de belevingswereld van de kinderen tijdens het sturen van kaarten en brieven en eventuele omgang. Daarom zal de rechtbank de voorlopige informatieregeling vastleggen. De rechtbank ziet geen reden om een consultatieregeling vast te stellen. Hiervoor is al uitgelegd dat de communicatie tussen de voogd en de vader erg ingewikkeld verloopt en er geen gesprek met de vader over de kinderen te voeren valt. Daarnaast constateert de rechtbank dat de vader niet laat zien dat hij het belang van de kinderen voorop stelt.
3.9.
De rechtbank ziet geen reden om de zaak verder aan te houden. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat de voogd er zorg voor zal dragen dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] omgang met hun vader kunnen hebben als dat in hun belang is en op een veilig manier.
3.10.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de belanghebbenden hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt de volgende omgangsregeling vast:
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] hebben omgang met de vader als dit in het belang van de kinderen is, waarbij de voogd de regie heeft over het wel of niet laten plaatsvinden van de omgang, de frequentie, de duur en op welke wijze de omgang plaatsvindt;
4.2.
bepaalt dat de voogd de vader een keer per twee maanden schriftelijk zal informeren over de gezondheid, hoe het op school gaat en de hobby’s van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] en daarbij ook een recente foto van de kinderen aan de vader zal sturen;
4.3.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst de verzoeken van de vader voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A.T. Engbers, (kinder)rechter in samenwerking met mr. Ö. Duran, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2024.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 809 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.