In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 juni 2024 een beschikking gegeven over de omgangs- en informatieregeling tussen een vader, die in detentie zit na de doodslag op de moeder van zijn kinderen, en zijn vier minderjarige kinderen. De vader is sinds 19 september 2020 in detentie en heeft in eerste aanleg vrijgesproken van moord, maar is wel veroordeeld voor doodslag. De rechtbank heeft eerder beslissingen genomen over de omgangsregeling, maar deze zijn uitgesteld in afwachting van rapportages van de voogd. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 mei 2024 zijn de vader, zijn advocaat, een tolk, een vertegenwoordigster van de voogd en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig geweest. De rechtbank heeft besloten dat de kinderen omgang kunnen hebben met de vader, maar dat de voogd de regie heeft over de frequentie en wijze van deze omgang. De rechtbank heeft benadrukt dat de omgang in het belang van de kinderen moet zijn en dat de vader zijn houding moet veranderen om een positieve relatie met zijn kinderen op te bouwen. De rechtbank heeft ook een informatieregeling vastgesteld, zodat de vader op de hoogte blijft van de ontwikkeling van zijn kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.