ECLI:NL:RBMNE:2024:3218

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
564987
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen met onjuiste prijzen en gedwongen tussenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft eiseres B.V. een vordering ingesteld tegen gedaagde partijen, [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] B.V., met betrekking tot onjuiste prijzen op verstuurde facturen. De procedure begon met een dagvaarding op 1 november 2023, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 12 april 2024. Eiseres had per ongeluk een te hoge korting toegepast op de koopprijs van vlinderkleppen, wat leidde tot een vordering van € 37.973,91. Gedaagde sub 2 stelde dat zij gerechtvaardigd vertrouwen had in de factuurprijzen, maar de rechtbank oordeelde dat dit vertrouwen niet gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat gedaagde sub 2 een deel van het bedrag moest betalen, maar beperkte dit tot € 25.315,94, omdat het onaanvaardbaar zou zijn om het volledige bedrag te eisen. De rechtbank wees de vordering tegen gedaagde sub 1 af, omdat deze geen contractspartij was. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde sub 1, terwijl gedaagde sub 2 de proceskosten van eiseres moest betalen. De uitspraak werd gedaan op 29 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/564987 / HA ZA 23-675
Vonnis van 29 mei 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
advocaat: mr. D.J.D. Beerenfenger,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partijen,
advocaat: mr. J.L.F. van der Kamp.
De eisende partij wordt hierna [eiseres] genoemd. De gedaagde partijen worden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 november 2023, met producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 6;
  • de oproep voor de mondelinge behandeling, verzonden op 22 januari 2024;
  • de e-mail van mr. Beerenfenger van 29 februari 2024 om 17:00 uur aan de griffie van de rechtbank over de oproeping van [gedaagde sub 2] als derde, welke e-mail op 4 maart 2024 om 10:49 uur door de griffie aan mr. Van der Kamp is doorgestuurd;
  • het oproepingsexploot van 5 maart 2024, met productie 1;
  • de e-mail van mr. Van der Kamp van 8 maart 2024 om 9:42 uur aan de griffie van de rechtbank over de oproeping van [gedaagde sub 2] als derde;
  • de e-mail van mr. Beerenfenger van 8 maart 2024 om 10:47 uur aan de griffie van de rechtbank over de oproeping van [gedaagde sub 2] als derde;
  • de e-mail van de rechtbank van 12 maart 2024 om 8:44 uur over de oproeping van [gedaagde sub 2] als derde;
  • de mondelinge behandeling van 12 april 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
  • de spreekaantekeningen van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is bepaald dat vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

Kern van de zaak
2.1.
[eiseres] heeft aanvankelijk alleen [gedaagde sub 1] gedagvaard, maar later [gedaagde sub 2] opgeroepen als derde. [gedaagde sub 2] is daardoor partij in dit geding geworden. [gedaagde sub 2] is de contractspartij van [eiseres] , zij heeft zogenoemde ‘vlinderkleppen’ (een onderdeel dat wordt gebruikt bij het treffen van brandbeheersingsmaatregelen) besteld bij [eiseres] . [eiseres] heeft per ongeluk een te hoge korting toegepast op de koopprijs, waardoor er te weinig in rekening is gebracht op de facturen. [eiseres] vordert betaling van het resterende bedrag, maar [gedaagde sub 2] vindt dat zij mocht aannemen dat de prijs op de facturen klopte. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde sub 2] moet bijbetalen, maar niet het gehele resterende bedrag, omdat dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [gedaagde sub 1] hoeft niets aan [eiseres] te betalen, want zij was geen contractspartij.
[gedaagde sub 2] is rechtsgeldig opgeroepen als derde ex art. 118 Rv
2.2.
[eiseres] heeft [gedaagde sub 1] gedagvaard. [gedaagde sub 1] heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat niet zij, maar haar zustervennootschap [gedaagde sub 2] de contractspartij van [eiseres] is. Daarom heeft [eiseres] ervoor gekozen om [gedaagde sub 2] op grond van artikel 118 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) op te roepen om in het geding te verschijnen – de zogenoemde ‘gedwongen tussenkomst’. [gedaagde sub 2] vindt, samengevat, dat [eiseres] een fout heeft gemaakt door de verkeerde partij te dagvaarden, en dat artikel 118 Rv niet is bedoeld om die fout te herstellen.
2.3.
De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of [gedaagde sub 2] partij in dit geding is geworden. Dat is het geval en wordt hierna toegelicht.
2.4.
Voor ‘gedwongen tussenkomst’ is het volgende nodig. Eiser moet er belang bij hebben dat de rechterlijke beslissing ook voor die derde bindend is. Dat belang kan zijn dat zijn vordering ook, of alleen, tegen de opgeroepen derde wordt toegewezen. [1] Er is een aantal gevallen waarin de wet uitdrukkelijk voorziet in de toepassing van artikel 118 Rv, maar ook in andere gevallen heeft de Hoge Raad ‘gedwongen tussenkomst’ verschillende keren toegestaan. [2] Het ging daarbij wel om specifieke situaties, bijvoorbeeld een vordering tegen een vennootschap onder firma, waarbij een van de vennoten op grond van artikel 118 Rv werd betrokken. [3] Uit de jurisprudentie is echter niet af te leiden dat het de bedoeling van de Hoge Raad is om de toepassing van artikel 118 Rv tot zulke specifieke gevallen te beperken. Integendeel: uit de jurisprudentie volgt dat de rechter moet letten op wat doelmatig en efficiënt is – met andere woorden: de proceseconomie. [4] Een beperkte toepassing van artikel 118 Rv zou daarmee niet in lijn zijn. Daarbij is ook van belang dat het burgerlijk procesrecht in zijn algemeenheid steeds flexibeler en minder formeel wordt.
2.5.
Aan de andere kant moeten de rechten van de (beoogde) procespartijen wel voldoende worden beschermd. Dat betekent onder andere dat procespartijen de mogelijkheid moeten hebben om goed verweer te kunnen voeren.
2.6.
Er is in deze zaak voldoende reden om de ‘gedwongen tussenkomst’ van [gedaagde sub 2] toe te staan. De proceseconomie is daarbij gebaat, terwijl de procespositie van [gedaagde sub 2] er niet nadelig door wordt beïnvloed. Daarbij zijn de volgende omstandigheden relevant:
 [gedaagde sub 2] voert hetzelfde verweer tegen de vordering van [eiseres] als [gedaagde sub 1] . Behalve dat het twee verschillende vennootschappen zijn, zijn er dus geen verschillen in hun verweren;
 [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] worden door dezelfde advocaat bijgestaan;
 [gedaagde sub 2] is tijdens de mondelinge behandeling vertegenwoordigd en heeft daar verweer kunnen voeren, net als gedaagde [gedaagde sub 1] ;
 [gedaagde sub 2] heeft erkend dat het niet-toelaten van haar oproeping ertoe zou leiden dat [eiseres] opnieuw een dagvaarding uit zou moeten brengen, deze keer aan [gedaagde sub 2] , en dat er dan dus een tweede procedure zou plaatsvinden, maar dat dit voor haar inhoudelijke verweer geen enkel verschil zou maken;
 [gedaagde sub 2] heeft daarnaast toegelicht dat haar verzet tegen de oproeping op grond van artikel 118 Rv er vooral mee te maken heeft dat zij vindt dat er geen proceskostenveroordeling aan [gedaagde sub 1] én [gedaagde sub 2] opgelegd moet worden. Zoals de rechtbank hierna zal uitleggen, doet dat zich echter niet voor.
[eiseres] heeft geen vordering op [gedaagde sub 1]
2.7.
[eiseres] stelt dat zij een vordering heeft op [gedaagde sub 1] . Volgens haar heeft [gedaagde sub 1] de bestellingen voor de vlinderkleppen gedaan en is zij daarmee het openstaande bedrag verschuldigd. De rechtbank oordeelt dat van een vordering op [gedaagde sub 1] geen sprake is.
2.8.
De werkwijze van partijen was dat een bestelling per e-mail werd geplaatst en [eiseres] vervolgens een opdrachtbevestiging verstuurde. In deze procedure gaat het om vijf bestellingen voor vlinderkleppen die zijn gedaan bij [eiseres] . Vier daarvan zijn geplaatst via e-mails met daaronder een e-mailhandtekening van [gedaagde sub 1] en eentje via een e-mail met daaronder een e-mailhandtekening van [gedaagde sub 2] . [eiseres] heeft echter alle opdrachtbevestigingen op naam gezet van [gedaagde sub 2] . Datzelfde geldt voor de facturen: die staan ook allemaal op naam van [gedaagde sub 2] . Bovendien heeft [gedaagde sub 2] erkend dat zij de debiteur was. Daarmee komt vast te staan dat [eiseres] ten aanzien van deze bestellingen een overeenkomst met [gedaagde sub 2] heeft gesloten. Er is niet gebleken dat het de bedoeling was dat [gedaagde sub 1] de schuld van [gedaagde sub 2] zou voldoen, zoals [eiseres] heeft gesuggereerd. [eiseres] heeft dan ook geen vordering op [gedaagde sub 1] .
2.9.
De rechtbank zal daarom de vordering die is ingesteld tegen [gedaagde sub 1] afwijzen.
[gedaagde sub 2] mocht niet gerechtvaardigd vertrouwen op de prijs
2.10.
Zoals hiervoor overwogen, is [gedaagde sub 2] ook gedaagde in deze procedure. De rechtbank zal daarom hierna de vordering van [eiseres] zoals ingesteld tegen [gedaagde sub 2] beoordelen.
2.11.
[eiseres] vordert betaling van € 37.973,91 door [gedaagde sub 2] . Door een fout in het factureringsysteem is namelijk per ongeluk een te hoge korting toegepast op de koopprijs van de vlinderkleppen. [eiseres] had niet de bedoeling om de vlinderkleppen te leveren voor die te lage prijzen. Het verschil tussen de per ongeluk gefactureerde, te lage prijs enerzijds en de werkelijke prijs anderzijds is € 37.973,91.
2.12.
[gedaagde sub 2] voert aan dat zij mocht vertrouwen op de juistheid van de prijs op de facturen. Om te bepalen of dat zo is, is de vraag wat [eiseres] en [gedaagde sub 2] met elkaar hebben afgesproken en waar zij over en weer op mochten vertrouwen. Daarvoor geldt het volgende wettelijke kader.
2.13.
Een afspraak – of: overeenkomst – ontstaat door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Dat staat in de wet. [5] De vraag hier is dus wat [eiseres] heeft aangeboden en wat [gedaagde sub 2] heeft aanvaard. Met andere woorden: voor welke prijs wilde [eiseres] vlinderkleppen leveren en met welke prijs heeft [gedaagde sub 2] ingestemd. Die instemming hoeft niet altijd een duidelijke ‘ja’ of ‘akkoord’ te zijn, maar kan ook blijken uit wat iemand zegt of doet; ook dat staat in de wet.
2.14.
In de wet staat daarnaast dat iemand die niet instemt, maar wel dingen zegt of doet waardoor het lijkt alsof hij wél akkoord is, soms toch aan afspraken gehouden kan worden. Dat is zo wanneer de andere partij er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat iemand akkoord ging. [6] Dit betekent dat als [eiseres] door wat zij heeft gezegd of gedaan, de indruk heeft gewekt dat haar aanbod – de te lage koopprijs - klopte, [eiseres] tóch aan de afspraken is gebonden, als [gedaagde sub 2] daarop mocht vertrouwen.
2.15.
In dit geval mocht [gedaagde sub 2] er niet op vertrouwen dat de koopprijs ook de juiste was, vanwege de volgende feiten en omstandigheden:
 [gedaagde sub 2] zette de prijslijsten die zij jaarlijks van [eiseres] kreeg in haar eigen offertesysteem. Daarom vroeg [gedaagde sub 2] bij het plaatsen van bestellingen bij [eiseres] niet naar de prijzen en werd door [eiseres] ook niet eerst een offerte gemaakt: de prijzen waren al bekend bij [gedaagde sub 2] ;
 Na drie bestellingen van een voor partijen gebruikelijke omvang plaatste [gedaagde sub 2] twee uitzonderlijk grote bestellingen, waarbij zij aangaf voorraad te willen aanleggen. Dit is opvallend voor een bedrijf dat de vlinderkleppen doorgaans in haar projecten gebruikt. Het is niet uit te sluiten dat [gedaagde sub 2] juist vanwege de uitzonderlijk lage prijs besloot om een voorraad aan te leggen, wat zou betekenen dat die prijs haar wel degelijk was opgevallen;
 [gedaagde sub 2] heeft tijdens de zitting gezegd dat zij voor die twee grote bestellingen met [eiseres] heeft gebeld en dat deze lage prijs haar toen expliciet is aangeboden door de heer [A] , hoofd verkoop binnendienst bij [eiseres] , maar dat staat niet vast. Dat het telefoongesprek heeft plaatsgevonden, blijkt nergens uit. [eiseres] heeft dit gemotiveerd betwist: zij heeft uitgelegd dat de heer [A] niet bevoegd is om dergelijke hoge kortingen te verstrekken. Bij bestellingen van boven de € 2.500,- vindt altijd eerst intern overleg plaats. Dat is hier niet gebeurd;
 De prijzen die per ongeluk zijn gefactureerd, zijn niet slechts een klein beetje, maar heel veel lager. Ter illustratie: een bepaald type vlinderklep kostte volgens de prijslijst van [eiseres] normaal gesproken (bij een afname van meer dan tien stuks) € 19,09 (ex btw). Op grond van de geldende kortingsafspraak tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] was de prijs voor [gedaagde sub 2] € 14,30 (ex btw). De prijs die per ongeluk gerekend is, was echter nog maar € 9,30 (ex btw). Dit is een groot verschil en dat had [gedaagde sub 2] kunnen en moeten zien. [gedaagde sub 2] had juist vanwege de (naar haar mening te hoge) prijzen zo’n anderhalf jaar geen zaken gedaan met [eiseres] ; dit waren de eerste bestellingen die zij na die lange tijd weer plaatste. [gedaagde sub 2] was dus over het algemeen prijsbewust; de zeer afwijkende prijzen die aan haar werden gefactureerd, hadden haar moeten opvallen. Het is in zijn algemeenheid ook gebruikelijk dat een debiteur de aan haar gestuurde facturen controleert.
Het beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid slaagt
2.16.
Omdat er dus geen overeenkomst voor de lagere prijs tot stand is gekomen, maar een overeenkomst voor de normale prijs met toepassing van de geldende kortingsafspraak, moet [gedaagde sub 2] in principe het verschil tussen die bedragen, € 37.973,91, alsnog aan [eiseres] betalen. [gedaagde sub 2] heeft aangevoerd dat dat gevolg – het moeten bijbetalen - naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank geeft [gedaagde sub 2] op dit punt gelijk en beperkt het nog te betalen bedrag tot € 25.315,94.
2.17.
De rechtbank kan de werking van een tussen partijen geldende regel beperken als het onverkort gelden van die regel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. [7] De rechter mag niet te snel zeggen dat er sprake is van zulke ‘onaanvaardbaarheid’, want het uitgangspunt is dat partijen zelf gaan over wat zij willen afspreken. In dit geval wordt deze hoge drempel gehaald.
2.18.
[eiseres] is de partij die hier een fout heeft gemaakt; zij heeft immers facturen met een verkeerd bedrag uitgestuurd. [gedaagde sub 2] heeft dit te lage tarief doorberekend aan haar klanten, en zij heeft uitgelegd dat zij het hogere, juiste tarief niet meer achteraf aan die klanten kan doorbelasten. [gedaagde sub 2] moet het verschil aan [eiseres] dus betalen ‘uit eigen zak’. Omdat [gedaagde sub 2] het verschil, zoals hiervoor is uitgelegd, nog aan [eiseres] moet betalen, krijgt [eiseres] wél haar werkelijke inkoopkosten vergoed en bovendien haar winstmarge. Dat zou betekenen dat in de praktijk [gedaagde sub 2] alle financiële gevolgen van de fout van [eiseres] draagt. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onaanvaardbaar.
2.19.
De rechtbank zal daarom de werking van een tussen partijen geldende regel – in dit geval: de prijs – gedeeltelijk beperken. Dat betekent dat een deel van die prijs niet door [gedaagde sub 2] betaald hoeft te worden. Van het verschil tussen de werkelijke prijs en de per ongeluk in rekening gebrachte, te lage prijs, moet [gedaagde sub 2] nog 2/3e aan [eiseres] betalen. Het overige deel blijft voor rekening van [eiseres] zelf.
2.20.
Concreet houdt dit in dat van het per ongeluk niet-gefactureerde bedrag van € 37.973,91 er nog een gedeelte van € 25.315,94 door [gedaagde sub 2] aan [eiseres] betaald moet worden.
[gedaagde sub 2] moet ook de wettelijke handelsrente vergoeden
2.21.
[eiseres] heeft [gedaagde sub 2] gesommeerd om uiterlijk op 5 januari 2024 te betalen, en dat heeft [gedaagde sub 2] niet gedaan. [gedaagde sub 2] moet daarom ook de wettelijke handelsrente (van artikel 6:119a BW) over het bedrag van € 25.315,94 betalen vanaf 5 januari 2024 tot aan de dag van volledige betaling.
[gedaagde sub 2] moet € 40,- aan buitengerechtelijke incassokosten vergoeden
2.22.
[eiseres] vordert ook vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van € 3.076,67. Niet gesteld of gebleken is dat [eiseres] jegens [gedaagde sub 2] meer buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht dan het versturen van een aanmaning. [eiseres] kan dan in principe geen aanspraak maken op vergoeding van deze kosten. Omdat echter sprake is van een handelsovereenkomst die na 16 maart 2013 is gesloten en waarbij de betalingstermijn is verstreken, is op grond van de wet toch een bedrag van € 40,- aan buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar. Dit is ook het geval als er geen buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. [8] De rechtbank zal daarom een vergoeding van € 40,- aan buitengerechtelijke incassokosten toewijzen.
[eiseres] moet de proceskosten van [gedaagde sub 1] betalen
2.23.
Omdat de vordering van [eiseres] zoals ingesteld tegen [gedaagde sub 1] wordt afgewezen, zal de rechtbank [eiseres] veroordelen in de proceskosten van [gedaagde sub 1] . Aangezien [gedaagde sub 2] hetzelfde verweer heeft gevoerd als [gedaagde sub 1] en is bijgestaan door dezelfde advocaat, worden de proceskosten beperkt tot het griffierecht. Dit komt neer op een bedrag van € 2.837,-.
[gedaagde sub 2] moet de proceskosten van [eiseres] betalen
2.24.
[gedaagde sub 2] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de
proceskosten van [eiseres] betalen. Daaronder vallen onder andere de kosten van het oproepen van [gedaagde sub 2] als derde. De kosten van het dagvaarden van [gedaagde sub 1] komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat dat, zoals toegelicht, de verkeerde partij is. De proceskosten van [eiseres] worden op basis van het toegewezen bedrag begroot op:
kosten van de oproeping als derde
112,37
griffierecht
2.837,00
salaris gemachtigde
1.572,00
(2 punten × tarief € 786,00)
nakosten
178,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.699,37
2.25.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.26.
De rechtbank zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals door [eiseres] en [gedaagde sub 1] is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 25.315,94, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek over dit bedrag, met ingang van 5 januari 2024 tot de dag van betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten,
3.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de proceskosten van [eiseres] van € 4.699,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde sub 2] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde sub 2] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
3.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over de proceskosten van [eiseres] als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
3.5.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde sub 1] van € 2.837,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiseres] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
3.6.
verklaart dit vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Atema en in het openbaar uitgesproken door mr. A.A.T. van Rens op 29 mei 2024.
5315

Voetnoten

1.Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2022/51.
2.Zie voor een, inmiddels al wat ouder, overzicht J.A. Mohlmann, ‘Herstel van verzuim en strijd tegen tegenstrijdige beslissingen. Over de oproeping van derden ex artikel 118 Rv’.
3.HR 20 maart 2020,
4.HR 20 maart 2020,
5.Artikel 6:217 van het Burgerlijk Wetboek.
6.Artikel 3:35 van het Burgerlijk Wetboek.
7.Artikel 6:248 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
8.Dat staat in artikel 6:96 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek.