ECLI:NL:RBMNE:2024:3208

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
23/2631
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen invordering van dwangsommen door staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wegens niet tijdige indiening van Jaarverantwoording Jeugd

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van Stichting [eiseres] tegen het besluit van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het invorderen van verbeurde dwangsommen van € 500,-. Dit besluit is genomen omdat eiseres de Jaarverantwoording Jeugd over het verslagjaar 2020 niet tijdig heeft ingediend. De staatssecretaris had eerder een last onder dwangsom opgelegd, waarbij eiseres een begunstigingstermijn van vier weken kreeg om aan de verplichting te voldoen. Eiseres heeft echter pas op 16 september 2022 haar Jaarverantwoording ingediend, na afloop van de termijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de besluiten correct heeft bekendgemaakt en dat eiseres verantwoordelijk is voor de ontvangst van post. Eiseres heeft aangevoerd dat zij de aangetekende brieven niet heeft ontvangen, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op basis van de gegevens van PostNL en de Kamer van Koophandel mocht aannemen dat de brieven op het juiste adres zijn bezorgd. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat eiseres niet tijdig heeft voldaan aan haar verplichtingen en de staatssecretaris terecht is overgegaan tot invordering van de dwangsom. Eiseres krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2631

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2024 in de zaak tussen

Stichting [eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

en

De staatssecretaris van Volksgezondheid Welzijn en Sport, de staatssecretaris(gemachtigden:mr. L.J.M. Fransen en mr. E.D. Nienhuis).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van de staatssecretaris over het invorderen van verbeurde dwangsommen, ter hoogte van
€ 500,-, vanwege het niet tijdig voldoen aan de verplichting om de Jaarverantwoording Jeugd over het verslagjaar 2020 (Jaarverantwoording) aan te leveren.
1.1.
Met het bestreden besluit van 14 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij dat besluit gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Aan eiseres is een begunstigingstermijn van vier weken gegeven om alsnog aan de last te voldoen zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verweerder. Eiseres was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) heeft op 14 december 2021 aan de staatssecretaris bericht dat eiseres de Jaarverantwoording niet vóór 1 oktober 2021 heeft aangeleverd. De staatssecretaris heeft vervolgens bij brief van 16 december 2022 aan eiseres het voornemen uitgebracht om haar een last onder dwangsom op te leggen. Deze brief is aangetekend verzonden naar het laatst bekende adres van eiseres.
3. Op 21 februari 2022 heeft de staatssecretaris geconstateerd dat eiseres haar Jaarverantwoording niet heeft aangeleverd.
4. Bij besluit van 28 maart 2022 heeft de staatssecretaris aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd om alsnog te voldoen aan de verplichting tot het aanleveren van de Jaarverantwoording. Aan eiseres is daartoe een begunstigingstermijn van vier weken gegeven. Aan de last heeft de staatssecretaris een dwangsom verbonden van
€ 1.000,- voor iedere week nadien dat niet volledig aan de last zou worden voldaan met een maximumbedrag van € 10.000,-.
5. Bij besluit van 8 augustus 2022 heeft de staatssecretaris het besluit van 28 maart 2022 herroepen en een nieuwe last aan eiseres opgelegd omdat eiseres voor het jaar 2020 kon volstaan met een vereenvoudigde verantwoording. Eiseres dient op straffe van een dwangsom deze vereenvoudigde Jaarverantwoording voor 1 september 2022 in te dienen. De staatssecretaris heeft het bedrag van de dwangsom verlaagd naar € 500,- voor iedere week dat niet volledig aan de last zou worden voldaan met een maximumbedrag van
€ 5.000,-.Verder heeft de staatssecretaris erop gewezen dat de door eiseres op 13 april 2022 ingediende stukken niet voldoen.
6. Op 16 september 2022 – na afloop van de begunstigingstermijn – heeft eiseres haar Jaarverantwoording gedeponeerd. Bij brief van 20 september 2022 heeft de staatssecretaris aan eiseres daarom het voornemen uitgebracht om de door eiseres verbeurde dwangsom in te vorderen. Bij besluit van 20 december 2022 is de staatssecretaris daadwerkelijk overgegaan tot invordering van de verbeurde dwangsom van € 500,-.
Standpunt eiseres
7. Eiseres voert aan dat zij de aangetekende brieven – de besluiten – niet heeft ontvangen. Door het gebruik van de aanhef ‘bestuur/de directie’ heeft de postbode de brieven aan een willekeurige cliënt van de [eiseres] afgegeven. Daarnaast is eiseres van mening dat de noodzaak voor het opleggen en invorderen van de last ontbreekt omdat zij in voorgaande jaren de jaarrekening altijd op dezelfde wijze heeft ingeleverd. De staatssecretaris heeft nooit aan eiseres laten weten dat dit onjuist was. Tot slot voert eiseres aan dat een reactietermijn van vier weken in de zomervakantie te kort is voor een zaak die al één jaar loopt.
Het bestreden besluit
8. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiseres niet tijdig heeft voldaan aan haar jaarverantwoordingsplicht, zodat hij op grond van artikel 9.5 van de Jeugdwet in samenhang met artikel 5:32, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen. Nu het besluit tot het opleggen van de last in rechte vaststaat, kan daartegen in de procedure tegen de invordering van de last in beginsel geen gronden worden ingediend. Van een bijzonder geval om op dat beginsel een uitzondering te maken, is volgens de staatssecretaris geen sprake. De staatssecretaris vindt daarom dat hij terecht kan overgaan tot invordering van de dwangsom.
8.1.
De staatssecretaris stelt zich verder op het standpunt dat hij de besluiten naar het juiste adres heeft verzonden na raadpleging van de Kamer van Koophandel (KvK) en dat de poststukken door PostNL op regelmatige wijze op het adres van eiseres zijn aangeboden. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van eiseres om haar organisatie zo in te richten, dat de ontvangst van post goed geregeld is en op de juiste manier wordt verwerkt. De omstandigheid dat de brieven mogelijk door cliënten zijn aangenomen en daardoor niet bij eiseres terecht zijn gekomen, moet voor rekening en risico van eiseres blijven. De staatssecretaris wijst er verder op dat het systeem van aangetekende post is bedoeld om vast te stellen dat een poststuk is aangekomen op het adres en dat van een professioneel bedrijf als PostNL mag worden verwacht dat zij hun werkzaamheden bij deze wijze van verzending in al haar facetten correct nakomt. Op basis van de gegevens in Track & Trace van PostNL, de gegevens uit de uittreksels van de KvK en de vaste werkwijze van PostNL mocht de staatssecretaris ervan uitgaan dat de aangetekende brieven op regelmatige wijze op het door eiseres opgegeven adres zijn aangeboden en haar ook hebben bereikt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
9. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
10. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Bekendmaking besluit
11. De rechtbank ziet zich in eerste instantie voor de vraag gesteld of het invorderingsbesluit van 20 december 2022 op correcte wijze is bekendgemaakt.
12. Bekendmaking van een besluit geschiedt op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb door toezending of uitreiking van het besluit aan de belanghebbende. Als de bekendmaking van het besluit geschiedt door toezending van het besluit is als regel de dag van de terpostbezorging van het besluit bepalend voor de aanvang van de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift. De regel dat met de terpostbezorging van het besluit de bekendmaking heeft plaatsgevonden, lijdt echter uitzondering als het poststuk de belanghebbende niet heeft bereikt als gevolg van een fout van het bestuursorgaan, zoals bijvoorbeeld een verkeerde adressering die aan het bestuursorgaan te wijten is. In zo’n geval kan niet worden gezegd dat bekendmaking van het besluit op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. [1]
13. Uit het dossier blijkt dat de besluiten per aangetekende post zijn verstuurd, naar het juiste postadres, en dat er voor ontvangst is getekend. Dit betekent dat er in beginsel uitgegaan kan worden dat de besluiten op correcte wijze bekend zijn gemaakt aan eiseres. Het is dan aan eiseres om aannemelijk dat dat anders is. Eiseres stelt dat de besluiten haar niet hebben bereikt doordat deze verkeerd zijn geadresseerd omdat de besluiten zijn gericht aan ‘Stichting [eiseres] ’, met daaronder ‘t.a.v. het bestuur/de directie’. Daardoor zijn de besluiten niet aan eiseres afgeleverd, maar aan een willekeurig persoon van de [eiseres] .
14. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De brief is gericht aan het juiste adres van eiseres in [vestigingsplaats] . Het enkele feit dat er inde adressering staat vermeld “Stichting [eiseres] ’, met daaronder ‘t.a.v. het bestuur/de directie’” maakt dat niet anders. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat het de verantwoordelijkheid van eiseres is om haar bedrijfsvoering zo in te richten, dat de post door de juiste persoon wordt ontvangen en verwerkt. De omstandigheid dat de post niet door de juiste persoon van de [eiseres] is aangenomen, moet daarom hier voor risico van eiseres blijven. Van een verkeerde adressering die aan de staatssecretaris te wijten is, is dan ook geen sprake.
Noodzaak en reactietermijn
15. De rechtbank begrijpt dat eiseres met haar betoog dat de noodzaak ontbreekt, heeft bedoeld te stellen dat de noodzaak voor het opleggen van de last onder dwangsom ontbreekt. Deze grond is derhalve gericht tegen de last onder dwangsom en niet tegen het bestreden besluit tot invordering. Dit zelfde geldt voor de grond van eiseres dat de termijn te kort was. Het is echter in beginsel niet meer mogelijk om gronden tegen de last onder dwangsom naar voren te brengen in een procedure met betrekking tot de invordering. Dit is alleen anders als sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. [2] Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of dat eiseres geen overtreder is. De rechtbank is van oordeel dat daarvan niet is gebleken.
16. Voor zover eiseres zich met haar beroep op het ontbreken van een noodzaak nu zij haar verantwoording al jaren op dezelfde manier deed, heeft willen beroepen op het vertrouwensbeginsel, slaagt dat beroep evenmin. Ook die grond had tegen de last zelf aangevoerd moeten worden en kan in dit beroep tegen de invordering geen rol spelen nu geen sprake is van een uitzonderlijk geval zoals bedoeld in het voorgaande. De rechtbank merkt daarbij verder op dat de staatssecretaris, zoals in het verweerschrift is toegelicht, vanwege beperkte capaciteit niet alle jeugdhulpaanbieders jaarlijks kan controleren op de naleving van de verplichting met betrekking tot de jaarverantwoording. De staatssecretaris hanteert een toezichts- en handhavingsstrategie waarbij steekproefsgewijs wordt gecontroleerd of een jeugdhulpaanbieder de jaarverantwoording (tijdig) en op de juiste wijze heeft ingediend. Dat de staatsecretaris niet eerder handhavend heeft opgetreden, betekent niet dat eiseres gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de zij haar Jaarverantwoording tijdig en op de juiste wijze heeft ingediend. De staatssecretaris is dan ook terecht overgegaan tot het invorderen van de dwangsom.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Ait-Imchi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:84
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:778, van 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:84, van 31 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:380 en van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:846.