In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van de minister om een schuld over te nemen van eiser. De zaak betreft de regeling voor het overnemen van private schulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen, die bedoeld is om gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire een schuldenvrije start te bieden. Eiser, een gedupeerden ouder, had een lening van € 28.500,- bij een kennis in Marokko, waarvan € 2.500,- rente was. De lening was vastgelegd in een overeenkomst bij de gemeente in Marokko, maar niet in een notariële akte.
De minister weigerde de overname van de schuld op basis van het besluit van 26 april 2023, en verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond op 30 augustus 2023. De minister stelde dat niet voldaan werd aan de eis van een notariële akte voor informele schulden en dat er geen duidelijke afspraken waren over de terugbetaling in de leningsovereenkomst. Eiser heeft beroep ingesteld en de rechtbank heeft de zaak op 7 mei 2024 behandeld.
De rechtbank concludeert dat de eis van een notariële akte niet kan worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel, zoals eerder door de hoogste bestuursrechter is beslist. Daarnaast is de rechtbank van mening dat de schuld van eiser niet voor 1 juni 2021 opeisbaar was, wat een voorwaarde is voor de overname van private schulden. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft onderbouwd waarom de eis van opeisbaarheid niet zou moeten gelden. De hardheidsclausule in de Wet hersteloperatie toeslagen biedt geen soelaas, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van onbillijkheid.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de schuld niet hoeft over te nemen en geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, en is openbaar uitgesproken op 24 mei 2024.