ECLI:NL:RBMNE:2024:3207

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
23/4585
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering overname private schulden op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van de minister om een schuld over te nemen van eiser. De zaak betreft de regeling voor het overnemen van private schulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen, die bedoeld is om gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire een schuldenvrije start te bieden. Eiser, een gedupeerden ouder, had een lening van € 28.500,- bij een kennis in Marokko, waarvan € 2.500,- rente was. De lening was vastgelegd in een overeenkomst bij de gemeente in Marokko, maar niet in een notariële akte.

De minister weigerde de overname van de schuld op basis van het besluit van 26 april 2023, en verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond op 30 augustus 2023. De minister stelde dat niet voldaan werd aan de eis van een notariële akte voor informele schulden en dat er geen duidelijke afspraken waren over de terugbetaling in de leningsovereenkomst. Eiser heeft beroep ingesteld en de rechtbank heeft de zaak op 7 mei 2024 behandeld.

De rechtbank concludeert dat de eis van een notariële akte niet kan worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel, zoals eerder door de hoogste bestuursrechter is beslist. Daarnaast is de rechtbank van mening dat de schuld van eiser niet voor 1 juni 2021 opeisbaar was, wat een voorwaarde is voor de overname van private schulden. De rechtbank wijst erop dat eiser niet heeft onderbouwd waarom de eis van opeisbaarheid niet zou moeten gelden. De hardheidsclausule in de Wet hersteloperatie toeslagen biedt geen soelaas, omdat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van onbillijkheid.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de schuld niet hoeft over te nemen en geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, en is openbaar uitgesproken op 24 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4585

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.V. Hendriksen)
en

de Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Ishac).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van de minister om een schuld over te nemen van eiser. De zaak gaat over de regeling voor het overnemen van private schulden op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen. De achtergrond van die regeling is dat een gedupeerde ouder een schuldenvrije start kan maken.
2. Eiser is gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagaffaire. Hij had meerdere schulden, waaronder een lening bij een kennis uit Marokko van € 28.500,-, waarvan € 2.500,- uit rente bestaat. Dat wordt een informele geldschuld genoemd. De lening is op 30 november 2018 in een overeenkomst vastgelegd, bij de plaatselijke gemeente in Marokko, waar het document is gestempeld en gewaarmerkt met een zegel.
3. Met het besluit van 26 april 2023 is geweigerd om deze schuld over te nemen. Met het besluit van 30 augustus 2023 heeft de minister het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en is de beslissing om de schuld niet over te nemen, gehandhaafd. Daaraan heeft de minister ten grondslag gelegd dat niet wordt voldaan aan het voor informele schulden geldende vereiste dat de lening in een notariële akte is vastgelegd, terwijl in de leningsovereenkomst ook niets is opgenomen over het moment waarop moet worden terugbetaald.
4. Eiser heeft beroep ingesteld. De minister heeft met een verweerschrift gereageerd. De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister waren aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Notariële akte
5. In de bezwaarprocedure en in de beroepsprocedure tot aan de zitting bij de rechtbank ging de discussie tussen eiser en de minister vooral over de eis van een notariële akte. Die eis staat in artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wet hersteloperatie toeslagen. Na de zitting heeft de hoogste bestuursrechter voor dit soort zaken beslist dat de rechter deze dwingende wettelijke eis niet mag toetsen aan het evenredigheidsbeginsel, omdat de wetgever de mogelijke gevolgen daarvan welbewust onder ogen heeft gezien. [1] De eis van de notariële akte kan door de rechtbank dus niet aan de kant worden gezet. Er blijven echter nog wel juridische vragen over die in deze zaak zouden moeten worden beantwoord. Dat zijn de volgende vragen:
  • Hoe moet de eis dat een informele geldschuld in een notariële akte is vastgelegd, precies worden gelezen?
  • Wat is de betekenis van de Wet op het notarisambt daarbij?
  • Hebben buitenlandse notariële akten hierbij dezelfde waarde?
  • En hebben buitenlandse akten die door een andere (overheids)instantie dan een notaris zijn gewaarmerkt dezelfde waarde?
6. De rechtbank komt nu niet toe aan de beantwoording van deze vragen. De reden daarvoor is dat het op de zitting bij de rechtbank niet alleen is gegaan over de eis van de notariële akte, maar ook over de eis van de opeisbaarheid van de schuld van eiser bij zijn kennis in Marokko. De opeisbaarheid is het tweede element uit het besluit van de minister op grond waarvan de overname van de informele schuld is geweigerd.
Datum van opeisen schuld
7. Uit de uit het Arabisch vertaalde leningsovereenkomst is niet op te maken wat eiser en zijn kennis hebben afgesproken over het moment waarop de lening moet worden terugbetaald en in welke termijnen dat moet gebeuren. Op de zitting heeft de rechtbank daarnaar gevraagd. Eiser heeft toegelicht dat de afspraak was dat hij vanaf juni 2023 zou gaan terugbetalen, maar dat die deadline inderdaad niet in de overeenkomst is opgenomen. Dat die afspraak is gemaakt, blijkt volgens eiser wel uit de omstandigheid dat de kennis inmiddels een advocaat heeft ingeschakeld die hem heeft gesommeerd om tot afbetaling overgegaan. De gemachtigde van eiser heeft die sommatie – onvertaald, in het Arabisch – enkele dagen voor de zitting aan de rechtbank gestuurd.
8. Met deze toelichting erkent eiser dat zijn schuld niet voor 1 juni 2021 opeisbaar was. Voor het overnemen van een private schuld geldt echter de eis dat de schuld op die datum opeisbaar was: dat volgt uit artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet hersteloperatie toeslagen. Deze voorwaarde geldt naast die van de notariële akte.
9. Eiser heeft niet aangevoerd dat en waarom deze dwingende wettelijke voorwaarde over de datum van opeisbaarheid voor hem aan de kant zou moeten worden gezet. Daarvoor heeft de rechtbank ook geen ruimte, omdat de hoogste bestuursrechter in dezelfde uitspraak heeft beslist dat de wetgever ook de mogelijke gevolgen van de eis van opeisbaarheid welbewust onder ogen heeft gezien. [2] De rechtbank sluit zich daarbij aan.
Hardheidsclausule
10. De Wet hersteloperatie toeslagen biedt in artikel 9.1, tweede lid, een hardheidsclausule waarmee kan worden afgeweken van de andere bepalingen, wanneer dat anders zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Voor zover eiser hierop een beroep heeft willen doen, slaagt dat niet. Hij heeft namelijk niet onderbouwd dat van een dergelijke onbillijkheid sprake is en waar die uit zou bestaan. De enkele omstandigheid dat eiser de lening bij zijn kennis uit Marokko moet gaan afbetalen is daarvoor onvoldoende. Een gedupeerde van de kinderopvangtoeslagenaffaire kan niet zonder einddatum bij de overheid aanspraak (blijven) maken op het overnemen van betalingsverplichtingen. De hersteloperatie toeslagen biedt allerlei mogelijkheden voor (financieel) herstel van eisers situatie. Hij heeft op de zitting toegelicht dat hij daarvan ook gebruik heeft gemaakt en dat daarover nog procedures lopen. Daarop kan de rechtbank nu niet vooruit lopen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de geldschuld die eiser bij zijn kennis in Marokko heeft niet hoeft over te nemen. De minister hoeft geen griffierecht of proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. M. AitImchi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2045.
2.Zie voetnoot 1.