In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker uit een onbekende woonplaats tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist. De verzoeker had een drietal bezwaarschriften ingediend tegen besluiten van het college, welke bezwaren waren voorgelegd aan de Adviescommissie bezwaarschriften. Voordat de adviescommissie haar advies kon uitbrengen, had er op 11 januari 2024 een hoorzitting plaatsgevonden.
De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om het college te verplichten alle op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken aan hem en aan de adviescommissie, alvorens een tweede hoorzitting te houden. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was en heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek niet gericht was op de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten, maar op het procesverloop van de procedure die het college volgde. Dit viel buiten de reikwijdte van de voorlopige voorziening die de voorzieningenrechter kan treffen.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, in aanwezigheid van griffier mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam.