ECLI:NL:RBMNE:2024:3198

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
UTR 23/3096
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van re-integratie-inspanningen na ziekmelding en loonsanctie in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de re-integratie-inspanningen van de werkgever na een ziekmelding. De werknemer, die sinds 1 juli 2016 in dienst was bij zijn werkgever, had zich op 13 juli 2020 ziekgemeld en na het doorlopen van de wettelijke wachttijd van twee jaar, een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had de werknemer een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar geen loonsanctie opgelegd aan de werkgever, omdat de re-integratie-inspanningen voldoende waren geacht.

De werknemer was het niet eens met deze beslissing en had beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de werkgever geen belanghebbende derde-partij was in deze procedure, omdat een gegrond beroep van de werknemer niet zou leiden tot het alsnog opleggen van een loonsanctie. De rechtbank heeft de argumenten van de werknemer over de re-integratie-inspanningen van de werkgever beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat het Uwv terecht had geoordeeld dat de werkgever voldoende inspanningen had verricht. De rechtbank stelde vast dat er geen re-integratiekansen waren gemist en dat de re-integratie-inspanningen niet belemmerd waren door het arbeidsconflict tussen de werknemer en de werkgever.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de werknemer geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de rol van de bestuursrechter in het toetsen van besluiten van het Uwv en de scheiding van verantwoordelijkheden tussen bestuursrecht en arbeidsrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3096

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.K. Boelens),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: S.N. Westmaas).

Inleiding

1. Eiser is sinds 1 juli 2016 in dienst bij [werkgever] B.V. (de werkgever). Hij heeft zich op 13 juli 2020 ziekgemeld in de functie van verkoopadviseur. Eiser heeft de wettelijke wachttijd van twee jaar doorlopen, waarin de werkgever het loon heeft doorbetaald. Eiser heeft vervolgens op 23 april 2022 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Met het besluit van 17 augustus 2022 heeft het Uwv eiser per 11 juli 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij 72,46% arbeidsongeschikt wordt geacht. Verder heeft het Uwv geconcludeerd dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever voldoende zijn geweest. De loondoorbetalingsverplichting van de werkgever is niet verlengd: er is geen loonsanctie opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 10 mei 2023 heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het Uwv is bij zijn beslissing gebleven dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever voldoende zijn geweest.
1.2.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiser heeft op verzoek van de rechtbank zijn procesbelang nader onderbouwd.
1.4.
De werkgever is op haar verzoek als partij tot het geding toegelaten. De rechtbank heeft later beslist dat zij niet langer als partij wordt aangemerkt.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

De werkgever is geen belanghebbende
2. Aan de in de inleiding genoemde procesbeslissing van de rechtbank om de werkgever niet als partij tot het geding toe te laten, ligt het volgende ten grondslag. Daarbij overweegt de rechtbank dat zij in het kader van hoor en wederhoor de werkgever hieraan voorafgaand de gelegenheid heeft geboden om een zienswijze te geven op de voorgenomen beslissing. De argumenten uit de zienswijze worden bij het volgende betrokken.
3. Eiser beoogt met het beroep te bereiken dat de rechtbank vaststelt dat het Uwv onrechtmatig heeft gehandeld door geen loonsanctie op te leggen en dat het Uwv wordt veroordeeld in de daardoor voor eiser ontstane schade. Vaststaat dat aan een eventueel gegrond beroep niet meer de consequentie kan worden verbonden dat het tijdvak waarin eiser jegens de werkgever recht had op loon alsnog wordt verlengd. Een gegrond beroep leidt dus niet tot een wijziging van de rechtsgevolgen voor de werkgever en ook niet tot het alsnog opleggen van een loonsanctie. [1] Of eiser in de toekomst nog (een) andere civiele procedure(s) zal voeren tegen de werkgever waarin de re-integratie-inspanningen een rol spelen, is een onzekere toekomstige gebeurtenis. De enkele kans dat eiser (een) nieuwe procedure(s) tegen de werkgever zal starten, is onvoldoende om in deze beroepsprocedure aan te nemen dat de werkgever belang heeft bij de beoordeling van het beroep van eiser. Dat de civiele rechter waarde kan hechten aan het oordeel van het Uwv over de re-integratie-inspanningen van de werkgever, maakt dat niet anders. Een civiele rechter is in een eventuele nieuwe procedure alleen gebonden aan de vaststelling dat een WIA-uitkering is toegekend, maar niet aan de inhoudelijke overwegingen die daaraan ten grondslag liggen. De gestelde vrees voor reputatieschade ten slotte is onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd, zodat ook dit punt niet leidt tot het aannemen van procesbelang in deze procedure. Gelet op de aard van het aldus nog bestaande geschil heeft de rechtbank beslist dat de werkgever in deze procedure niet als belanghebbende derde-partij kan worden aangemerkt.
4. De stukken die de werkgever in deze procedure heeft ingebracht heeft de rechtbank niet bij de boordeling betrokken.

Eiser heeft procesbelang

5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser met de beroepsprocedure niet kan bereiken dat de werkgever alsnog een loonsanctie wordt opgelegd. Eiser heeft echter uitgebreid gemotiveerd dat hij schade heeft geleden en in welke omvang. Met het oog daarop heeft hij belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.

Geheimhouding

6. Eiser heeft geen toestemming gegeven om gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de werkgever te verstrekken. De rechtbank zal daarom de motivering van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk beperken om te voorkomen dat deze gegevens via deze uitspraak alsnog openbaar worden.
Omvang van het geding
7. De beroepsgronden van eiser zijn gericht op de re-integratie-inspanningen van de werkgever, niet op de mate van arbeidsongeschiktheid die het Uwv ten aanzien van eiser heeft vastgesteld. Eiser vindt dat deze inspanningen van de werkgever onvoldoende zijn geweest en dat het Uwv ten onrechte geen loonsanctie aan de werkgever heeft opgelegd. De toekenning van de WGA-uitkering is geen onderwerp van geschil.
8. Partijen zijn het erover eens dat er medisch gezien in het eerste ziektejaar geen reintegratie mogelijkheden waren. De rechtbank beperkt zich in haar beoordeling dan ook tot de re-integratie-inspanningen in het tweede ziektejaar. Daarnaast heeft eiser op de zitting zijn beroepsgrond over de schending van hoor en wederhoor ingetrokken. De rechtbank zal deze grond daarom niet verder bespreken.
9. Eiser heeft in de bezwaarfase een second opinion van de bedrijfsarts van 15 maart 2023 ingebracht. Deze bedrijfsarts heeft naast een medisch oordeel over eisers mogelijkheden tot re-integratie en/of arbeid per maart 2023, ook een oordeel gegeven over de re-integratie-inspanningen van de werkgever in de periode van 13 juli 2020 tot en met 11 juli 2022. Dat is echter niet een taak of specialisme van de bedrijfsarts. Zoals op de zitting is besproken, zal de rechtbank de aan de second opinion ontleende argumenten met instemming van eiser beoordelen in het kader van de overige beroepsgronden. De rechtbank beoordeelt deze beroepsgrond dus niet afzonderlijk.
Toetsingskader
10. Voor werknemers die na twee jaar ziekte een aanvraag indienen voor een WIAuitkering wordt door het Uwv voorafgaand aan de beoordeling van het recht op uitkering eerst de zogenoemde Poortwachterstoets [2] uitgevoerd.
11. Artikel 25 van de Wet WIA gaat over de re-integratieverplichtingen van de werkgever. In het negende lid van deze bepaling is, kort samengevat, bepaald dat het Uwv het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt, als de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende reintegratie-inspanningen heeft verricht.
12. Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt dat het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
13. De uitgangspunten voor de beoordeling door het Uwv van de re-integratie-inspanningen die van de werknemer en de werkgever worden verwacht zijn neergelegd in de ‘Beleidsregels beoordelingskader poortwachter’ (de Beleidsregels). Bij de beoordeling van de inspanningen staat het bereikte resultaat voorop.
14. Als geen bevredigend resultaat is bereikt, zal overeenkomstig de Beleidsregels bij de beoordeling worden ingezoomd op datgene wat door de werkgever en de werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Als het Uwv de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Van de werkgever en de werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever. Het gaat bij de arbeidskundige aspecten van de re-integratie [3] om het bezien van de mogelijkheden om weer aan het werk te gaan. De werkgever en de werknemer moeten bij de start van de re-integratie, vaak op grond van de probleemanalyse, nagaan welke (tijdelijke of blijvende) mogelijkheden er zijn of gecreëerd kunnen worden door aanpassing van de eigen functie of de eigen werkplek, de werkorganisatie en dergelijke of dat hervat kan worden in een andere passende functie binnen het eigen bedrijf. Ook moet worden nagegaan of een andere functie passend kan worden gemaakt. Als inschakeling in het eigen bedrijf niet of onvoldoende mogelijk is, moet worden gekeken naar mogelijkheden bij een andere werkgever.
De standpunten van partijen
15. Eiser voert aan dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever onvoldoende zijn geweest. Zo heeft de werkgever het advies van de bedrijfsarts, voor mediation over het einddoel van de re-integratie, niet opgevolgd. Ook heeft de werkgever nagelaten om tot herstel van de relatie te komen, terwijl dit bij een arbeidsconflict wel van partijen mag worden verwacht. Daarnaast heeft de werkgever de benodigde bedrijfsmiddelen (laptop en auto) niet (tijdig) ter beschikking gesteld. Volgens eiser is de begeleiding in spoor 1 niet adequaat geweest. Het advies van de bedrijfsarts om de begeleiding in spoor 1 en 2 in één hand onder te brengen is niet opgevolgd. De werkgever heeft een re-integratiecoach voor spoor 1 aangewezen. Deze heeft ermee ingestemd dat de activiteiten in spoor 2 buiten de belastbare uren kwamen, er targets op de werkzaamheden werden gezet en er geen rekening werd gehouden met structuur in de werkzaamheden en rusttijden. Ook was er geen goede afstemming voor de activiteiten in spoor 1 en spoor 2. Op de zitting heeft eiser nog toegelicht dat hij de werkzaamheden in spoor 1, het in kaart brengen van bedrijventerreinen en bedrijven, als pesten en niet als serieuze werkzaamheden heeft ervaren. Al deze punten hebben zijn re-integratie in de weg gestaan. Dit past ook bij de conclusie uit de second opinion dat de werkgever niets heeft nagelaten om terugkeer naar het eigen werk in de weg te staan. Hieruit kan volgens eiser worden geconcludeerd dat de werkgever de reintegratie heeft bemoeilijkt in plaats van bevorderd. Deze visie van de werknemer op de re-integratie-inspanningen van de werkgever heeft het Uwv onvoldoende meegewogen.
16. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de werkgever voldoende reintegratie-inspanningen heeft verricht. Aan het primaire besluit ligt ten grondslag dat de arbeidsdeskundige heeft aangegeven dat er voldoende aandacht is gegeven aan het dreigende arbeidsconflict door inzet van een tweetal mediators. Het 2e mediationtraject is volledig doorlopen en afgerond met voor beide partijen duidelijke afspraken. Ook bij de reintegratie in het eigen werk is rekening gehouden met de actuele belastbaarheid. Eiser heeft aangegeven 18 uur per week te werken in deeltaken (acquisitie, producten kennis, rayon in kaart brengen, nieuwe systemen eigen maken) van de eigen functie, waarbij hij geen druk heeft ervaren (geen klantcontacten). De werkgever heeft daarnaast tijdig en adequaat een re-integratietraject 2e spoor opgestart. Ook heeft de primaire arbeidsdeskundige de visie van eiser in haar rapportage betrokken.
17. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. Die heeft erkend dat het traject met betrekking tot werkhervatting in het 1e en 2e spoor een periode onduidelijk is geweest voor eiser. Uiteindelijk is er wel lijn gekomen in de re-integratie-inspanningen. Voor wat betreft de bedrijfsmiddelen is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van mening dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat dit punt reden is voor stagnatie van de re-integratie. Voor wat betreft de re-integratie in het 1e spoor is er na één jaar ziekte arbeidsdeskundig onderzoek verricht naar passend werk en de eigen functie. De conclusie was dat er op 30 juni 2021 geen passend werk was bij de eigen werkgever. De mogelijkheden die zich daarna in aangepaste taken aandienden of gerealiseerd zijn door de werkgever, heeft eiser uitgevoerd. Er kan niet objectief worden gesteld dat er onvoldoende inspanning is verricht. Het advies van de bedrijfsarts om een mediationtraject te starten om het einddoel van de re-integratie vast te stellen, is geen dwingend advies. Uit het dossier blijkt dat er wel is doorgegaan met de re-integratie. Eiser is ook verder gekomen met zijn re-integratie. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concludeert dat er een mediationtraject is ingezet toen bleek dat een arbeidsconflict debet was aan stagnatie van mogelijkheden in het eerste spoor. Eiser is gere-integreerd in passend werk bij de eigen werkgever en er is tijdig een adequaat tweede spoortraject ingezet. Van alle inspanningen is voldoende verslag gemaakt. Ook zijn de inspanningen voldoende navolgbaar. Uit alle beschikbaar gestelde documentatie blijkt dat de werknemer en de werkgever soms tegenover elkaar staan met betrekking tot kansen en mogelijkheden. Er kan niet gesteld worden dat er kansen zijn gemist die tot een beter resultaat zouden hebben geleid.
18. In reactie op de beroepsgronden stelt de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voorop dat de second opinion is opgesteld in het kader van een ontslagaanvraag door de bedrijfsarts. Uit de second opinion blijkt dat de bedrijfsarts zich baseert op een beperkte selectie van informatie. Een selectie die ook door de arbeidsdeskundige is gebruikt voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Daarnaast gaat de reikwijdte van deze second opinion verder dan de datum in geding en heeft de bedrijfsarts arbeidsdeskundige aspecten beoordeeld. De arbeidsdeskundige acht deze informatie niet relevant.
Beoordeling van de beroepsgronden
19. De rechtbank stelt voorop dat zij goed heeft begrepen dat eiser de manier waarop de re-integratie is verlopen als vervelend heeft ervaren, dat hij desondanks steeds heeft willen proberen om daaraan goed mee te werken en dat hij bijvoorbeeld het in kaart brengen van een bedrijventerrein niet als zinvol heeft ervaren. De bestuursrechter heeft in dit soort zaken echter niet de taak om zich te buigen over de arbeidsrelatie die partijen hebben, omdat dat is voorgehouden aan de kantonrechter. De rechtbank moet in deze zaak het besluit van het Uwv toetsen en moet dat doen op basis van de aan dat besluit ten grondslag gelegde stukken. Het Uwv heeft op grond van bestudering van het dossier geconcludeerd dat de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Eiser stelt daartegenover dat de werkgever tekort is geschoten in haar re-integratie-inspanningen en dat er daarom een loonsanctie had moeten worden opgelegd. In dat geval is het aan eiser om feiten naar voren te brengen en zo nodig aannemelijk te maken, die voldoende grond opleveren voor het oordeel dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat het Uwv daarom een loonsanctie had moeten opleggen. De enkele stelling dat eiser de reintegratie-inspanningen van de werkgever anders dan het Uwv heeft ervaren is daarvoor onvoldoende.
20. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat de reintegratie-inspanningen van de werkgever voldoende zijn geweest. Er zijn geen reintegratie kansen gemist. Er is weliswaar sprake geweest van oplopende spanningen en wisselende verwachtingen over en weer, waarbij ook door eiser terugkijkend inmiddels wordt gesproken over een arbeidsconflict. Uit het dossier blijkt echter niet dat dit conflict onvoldoende is aangepakt door de werkgever, in die zin dat het re-integratie belemmerend heeft gewerkt. Zo is tot twee keer toe mediation beproefd. De afgeronde mediation betrof de spanningen tussen eiser en zijn leidinggevende. Uit het dossier is niet op te maken dat het niet opvolgen van het advies van de bedrijfsarts voor een derde mediation belemmerend heeft gewerkt. De re-integratie is immers doorgegaan. Ook het feit dat eiser langere tijd niet de beschikking had over een laptop en auto, maakt op zichzelf nog niet dat daaruit volgt dat er re-integratie kansen zijn gemist. Eiser heeft namelijk in spoor 1 reintegratie-inspanningen verricht. Zo heeft hij een rayon in kaart gebracht, acquisitie gedaan, productenkennis opgebouwd en zich nieuwe systemen eigen gemaakt. Het Uwv heeft dit aan mogen merken als werkzaamheden in spoor 1. Ook is spoor 2 tijdig en adequaat opgestart. De rechtbank begrijpt dat eiser de re-integratie anders heeft ervaren maar dat maakt niet dat het Uwv anders had moeten beslissen.

Conclusie en gevolgen

21. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de rechtbank niet vaststelt dat het Uwv onrechtmatig heeft gehandeld door geen loonsanctie op te leggen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. A. Rademaker en
mr. E.C. Matiasen, leden, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat is op grond van artikel 25, lid 11 van de Wet WIA niet meer mogelijk.
2.De grondslag voor deze toets is onder meer te vinden in de artikelen 7:658a en 7:660a van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de artikelen 25 en 65 van de Wet WIA.
3.Zie paragraaf 8 van de Beleidsregels.