ECLI:NL:RBMNE:2024:3177

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
C/16/572804 / FL RK 24-303
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging verblijfplaats minderjarige en blokkaderecht in ondertoezichtstelling

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 23 april 2024, is de kinderrechter ingegaan op een verzoek van pleegouders met betrekking tot de verblijfplaats van een minderjarige, die onder toezicht is gesteld. De pleegouders, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.E.W. van Schaijk, hebben verzocht om te bepalen dat de gecertificeerde instelling (GI) geen wijziging mag aanbrengen in het verblijf van de minderjarige, die sinds 9 mei 2023 bij hen verblijft. De GI had echter aangekondigd de minderjarige per 26 maart 2024 naar een ander pleeggezin te willen plaatsen, wat door de pleegouders werd betwist.

Tijdens de mondelinge behandeling op 9 april 2024 zijn de pleegouders, de moeder van de minderjarige, en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig geweest. De kinderrechter heeft de minderjarige zelf gehoord en zijn wensen in overweging genomen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige nog niet een jaar bij de pleegouders verblijft, waardoor het blokkaderecht, zoals vastgelegd in artikel 1:265i BW, niet van toepassing is. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de GI onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de noodzaak van de doorplaatsing en dat het in het belang van de minderjarige is om bij de pleegouders te blijven.

De kinderrechter heeft de verzoeken van de pleegouders om een voorlopige voorziening afgewezen, maar heeft in de bodemprocedure bepaald dat de GI geen wijziging mag aanbrengen in de verblijfplaats van de minderjarige. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat er een betere samenwerking moet komen tussen alle betrokken partijen, met het belang van de minderjarige voorop.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Lelystad
zaaknummer: C/16/572804 / FL RK 24-303
Geschillenregeling
Beschikking van 23 april 2024
in de zaak van:
[pleegouders],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de pleegouders,
advocaat mr. M.E.W. van Schaijk,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND,
Locatie Almere,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI),
[moeder] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D.G. Nagel.

1.De procedure

1.1.
De kinderrechter heeft de volgende stukken ontvangen:
- het verzoekschrift van de pleegouders (met bijlagen), binnengekomen op
29 maart 2024;
- het e-mailbericht van de pleegouders (met bijlagen) van 5 april 2024.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
9 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de pleegouders met hun advocaat;
  • de moeder met haar advocaat;
  • meneer [A] namens de GI;
  • meneer [B] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad);
  • mevrouw [C] namens pleegzorg vanuit Triade Vitree, aan wie de kinderrechter bijzondere toegang heeft verleend om de zitting bij te wonen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
[minderjarige] is onder toezicht gesteld van de GI tot 12 januari 2025 en uithuisgeplaatst voor de duur van de ondertoezichtstelling. [minderjarige] verblijft sinds 9 mei 2023 bij de pleegouders.
2.2.
De pleegouders verzoeken de kinderrechter:
- primair
- voor recht te verklaren dat pleegouders een beroep op het blokkaderecht ex artikel 1:265i van het Burgerlijk Wetboek (BW) toekomt;
- te bepalen dat de GI gehouden is om voorafgaand aan de uitvoering van het besluit tot wijziging in het verblijf van [minderjarige] toestemming aan de kinderrechter te vragen;
- te bepalen dat de GI geen wijziging mag aanbrengen in het verblijf van [minderjarige] ;
- subsidiair
- te bepalen dat de GI geen wijziging mag aanbrengen in het verblijf van [minderjarige] ;
- bij voorlopige voorziening ex artikel 223 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
- primair
- voor recht te verklaren dat pleegouders een beroep op het blokkaderecht ex artikel 1:265i (BW) toekomt;
- de GI te verbieden om [minderjarige] naar een ander pleeggezin over te plaatsen totdat een beslissing is genomen in de bodemprocedure over de vraag of de GI een wijziging mag aanbrengen in het verblijf van [minderjarige] ;
- subsidiair
- de GI te verbieden om [minderjarige] naar een ander pleeggezin over te plaatsen totdat een beslissing is genomen in de bodemprocedure over de vraag of de GI een wijziging mag aanbrengen in het verblijf van [minderjarige] .

3.De beoordeling

Verzoeken ex artikel 223 Rv
Nu de kinderrechter in deze beschikking een beslissing neemt op de verzoeken in de bodemprocedure is het niet langer noodzakelijk dat zij een beslissing neemt over de verzoeken ex artikel 223 Rv. De kinderrechter zal deze verzoeken daarom afwijzen.
Bodemprocedure
Feiten en standpunten
3.1.
[minderjarige] verblijft op dit moment bij de pleegouders, nadat hij op diverse plekken (waaronder crisisplekken) heeft verbleven. De GI heeft op 25 maart 2024 bij pleegouders aangegeven dat zij [minderjarige] per 26 maart 2024 door willen plaatsen naar een ander pleeggezin, waardoor de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders wordt beëindigd. De GI geeft aan dat [minderjarige] doorgeplaatst zal worden naar een crisisplek, waarbij hij weer naar zijn oude school kan gaan (regulier onderwijs). [minderjarige] volgt, op aangeven van de GI op dit moment namelijk speciaal onderwijs, maar heeft het hier niet naar zijn zin. Hij gaat daarom, sinds bekend is dat de GI voornemens is om het door te plaatsen, niet meer naar school. De doorplaatsing is volgens de GI noodzakelijk omdat de pleegouders [minderjarige] niet de condities aanbieden die de GI nodig acht. Hierbij doelt de GI op de geadviseerde behandeling bij GGZ en het niet innemen van zijn medicatie. [minderjarige] is ook niet naar de controleafspraken geweest voor zijn medicatie. De GI geeft aan dat de samenwerking van de pleegouders met de GI en Triade Vitree niet constructief verloopt en de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing door de pleegouders wordt ontkend en betwist.
3.2.
De pleegouders zijn het niet eens met de doorplaatsing van [minderjarige] . Zij geven aan dat zij wel meewerken met de GI. De pleegouders herkennen zich niet in het verhaal van de GI. Het klopt dat [minderjarige] de medicatie niet neemt, maar dit komt omdat hij zich beter voelt zonder de medicatie. Van de controleafspraken weten de pleegouders niets af. Met de behandeling hebben de pleegouders gewacht, omdat [minderjarige] op dit moment al speltherapie ontvangt vanuit school en hij een kindercoach heeft.
3.3.
De moeder vindt dat [minderjarige] bij de pleegouders dient te blijven. [minderjarige] is al zo vaak verplaatst en geeft aan dat hij bij zijn tante (pleegmoeder) wil zijn. Dat [minderjarige] gestopt is met zijn medicatie komt doordat de medicatie op proef was en hij er niet goed op reageerde. Voor de behandeling was er volgens de moeder een wachtlijst en is er daarom eerst gestart met therapie.
Het blokkaderecht en verklaring voor recht
3.4.
De kinderrechter zal het verzoek met betrekking tot het blokkaderecht afwijzen. De kinderrechter zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
3.5.
In artikel 1:265i BW (het blokkaderecht) staat dat de GI voorafgaand aan een wijziging in het verblijf van een minderjarige, die ten minste een jaar door een ander dan de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin, toestemming dient te vragen aan de kinderrechter. De kinderrechter van oordeel dat dit artikel niet van toepassing is nu [minderjarige] , op grond van de machtiging uithuisplaatsing ingaande op 9 mei 2024, nog niet gedurende een jaar bij de pleegouders verblijft. De pleegouders hebben jurisprudentie aangevoerd op grond waarvan het blokkaderecht wel van toepassing zou zijn, maar de kinderrechter volgt die redenering niet. Dit omdat de wet een andere waarborg kent op grond waarvan de pleegouders de noodzaak van de wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige] kunnen voorleggen aan de kinderrechter. Hierdoor is een beroep op het blokkaderecht niet noodzakelijk. De kinderrechter zal dit later nader toelichten. Om zojuist genoemde reden is een verklaring voor recht, waarin opgenomen staat dat de pleegouders het blokkaderecht toekomt, ook niet noodzakelijk.
Voorafgaande toestemming
3.6.
Dit verzoek om voorafgaande toestemming is het gevolg van de toepassing van artikel 1:265i BW, waarvan is geoordeeld dat die niet van toepassing is, zodat ook dit verzoek moet worden afgewezen. Zoals hierboven reeds aangegeven hoeft de GI, zolang een minderjarige nog geen jaar bij de pleegouders verblijft in beginsel geen toestemming te vragen aan de kinderrechter voorafgaand aan een wijziging in de verblijf van de minderjarige. Nu de kinderrechter van mening is dat de pleegouders een beroep kunnen doen op een andere rechtswaarborg, zal de kinderrechter dit verzoek afwijzen.
Geen wijziging aanbrengen in verblijf [minderjarige]
3.7.
De pleegouders hebben op grond van artikel 1:265d lid 2 sub c BW de GI verzocht af te zien van de wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige] . De GI heeft conform lid 3 van dit artikel binnen twee weken een schriftelijke beslissing genomen op het verzoek van de pleegouders en besloten om niet af te zien van het wijzigen van de verblijfplaats van [minderjarige] .
3.8.
De kinderrechter is van oordeel dat de pleegouders dit geschil kunnen voorleggen aan de kinderrechter op grond van artikel 1:262b BW nu dit een geschil betreft over de uitvoering van de ondertoezichtstelling en de pleegouders [minderjarige] als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden. Hierbij geldt dat de kinderrechter toetst welke beslissing het meest in het belang van het kind wordt geacht.
3.9.
De kinderrechter acht het in het belang van [minderjarige] dat hij bij de pleegouders blijft. De kinderrechter is van oordeel dat de GI onvoldoende heeft onderbouwd waarom de zorgen zodanig groot zijn dat een crisisplaatsing van [minderjarige] gerechtvaardigd is en dat het, gezien het trauma en de hechtingsproblematiek van [minderjarige] , in zijn belang zou zijn om te verhuizen naar een crisisplek. [minderjarige] heeft al op diverse plekken verbleven en zal ook na de plaatsing op een crisisplek weer verplaatst moeten worden. Een crisisplek is immers geen plek voor de langere termijn. De kinderrechter vindt, met de Raad, dat er aan het belang van [minderjarige] voorbij gegaan wordt indien hij weg moet bij de pleegouders. Daarnaast heeft de kinderrechter in de laatste verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] van 23 januari 2024 overwogen dat het belangrijk is dat hij de komende periode in het netwerkpleeggezin blijft. Dit strookt niet met een plaatsing op een crisisplek.
3.10.
Er dient de komende periode wel een betere samenwerking tot stand te komen tussen de pleegouders, de moeder, de GI en pleegzorg, waarbij het belang van [minderjarige] voorop dient te staan. Hierbij kan het, ondanks dat de kinderrechter ervan overtuigd is dat alle partijen het beste met [minderjarige] voor hebben, noodzakelijk zijn dat er een andere gezinsvoogd wordt betrokken. Het is belangrijk dat er een duidelijk plan opgesteld wordt waaraan alle partijen zullen meewerken en waarin er onder andere duidelijkheid is over het gebruik van medicatie en de controle vanuit GGZ hierop, eventueel onderzoek naar de diagnose van [minderjarige] , de inzet van therapie voor [minderjarige] en naar welke (soort) school hij dient te gaan.
Subsidiair verzoek
3.11.
Nu de kinderrechter het verzoek primair zal toewijzen, komt de kinderrechter niet meer aan de beoordeling van het gelijkluidende subsidiaire verzoek toe.
Brief aan [minderjarige]
3.12.
heeft aan de kinderrechter over zijn overplaatsing een brief geschreven via de informele rechtsingang en met de kinderrechter gesproken. Met [minderjarige] is afgesproken dat zijn brief wordt meegenomen in het verzoek dat zijn pleegouders hebben gedaan. Aan [minderjarige] is wel de beslissing per brief gemeld. Deze brief is als volgt:
Beste [minderjarige] ,
Je hebt de rechtbank een brief gestuurd om te vertellen dat je graag bij je pleegouders wil blijven wonen. Op 9 april 2024 hebben wij daar met elkaar over gesproken. Daar was ook een meneer van de Raad voor de Kinderbescherming bij. Jij hebt ons verteld dat je niet begrijpt waarom je ergens anders zou moeten wonen. Je vindt het heel goed gaan bij je pleegouders en wil daarom ook graag daar blijven. Je wil niet bij vreemde mensen wonen. Ook vind je het vervelend dat je de dag nadat je te horen kreeg dat je weg zou moeten, al echt weg zou gaan. Dit kwam voor jou erg onverwacht.
Na ons gesprek heb ik met je pleegouders, je moeder, je voogd ( [A] ), een mevrouw van pleegzorg en de meneer van de Raad voor Kinderbescherming gesproken. We hebben het erover gehad waarom je naar een andere plek zou moeten. Je voogd denkt dat het beter is voor jou om ergens anders te wonen, zodat je daar meer hulp kan krijgen. Ook lukt het de voogd en je pleegouders niet goed om het eens te worden over belangrijke beslissingen die over jou genomen moeten worden.
Ik ben het niet met je voogd eens. Ik denk dat het beter is voor jou als jij bij je pleegouders kan blijven wonen. Je hebt al op verschillende plekken gewoond, vindt het fijn bij je pleegouders en bent eraan gewend om daar te wonen. Ik vind het dan ook niet goed voor jou als je weer naar een nieuwe, vreemde plek zou moeten. Het is niet de bedoeling dat jij moet verhuizen, omdat de volwassenen het niet eens kunnen worden over jou. Daarom zal ik beslissen dat jij bij je pleegouders blijft wonen. Wel vind ik dat de volwassenen beter hun best moeten doen om samen te werken, maar daar moet jij geen last van hebben.
Ik hoop dat je het fijn vindt dat je bij je pleegouders kan blijven wonen. Mocht je er later toch nog anders over denken, dan kan je mij altijd nog een keer een brief schrijven. Ik vind het heel dapper dat je naar de rechtbank bent gekomen en ik wens jou het allerbeste.
Met vriendelijke groet,
mr. D van Bloemendaalkinderrechter
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.13.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kinderrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De kinderrechter gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De kinderrechter:
in de provisionele voorziening
4.1.
wijst de verzoeken van de pleegouders af.
in de bodemprocedure
4.2.
bepaalt dat de GI geen wijziging mag aanbrengen in de verblijfplaats van [minderjarige] ;
4.3.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst de verzoeken van de pleegouders voor het overige af;
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. D. van Bloemendaal, (kinder)rechter in samenwerking met mr. I.R.S. Salomé, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!