In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 mei 2024 uitspraak gedaan over de sluiting van een woning in Utrecht op basis van de Opiumwet. De burgemeester van Utrecht had op 25 april 2024 besloten om de woning van verzoekers voor drie maanden te sluiten, nadat er op 27 februari 2024 tijdens een politieonderzoek 299 gram hasj en verschillende druggerelateerde voorwerpen in de woning waren aangetroffen. Verzoekers, die met hun kinderen in de woning wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 mei 2024 behandeld en geconcludeerd dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de grote hoeveelheid drugs die in de woning was aangetroffen. De rechter oordeelde dat verzoekers niet voldoende hadden aangetoond dat de drugs voor eigen gebruik waren en dat de burgemeester de sluiting noodzakelijk mocht achten, mede gezien de recidive en de kwetsbaarheid van de wijk waarin de woning zich bevindt.
De voorzieningenrechter heeft de belangen van de burgemeester en de openbare orde zwaarder laten wegen dan de belangen van verzoekers. De rechter heeft geoordeeld dat de sluiting van de woning evenwichtig was, gezien de ernst van de overtreding en de mogelijkheid voor verzoekers om tijdelijk elders te verblijven. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, waardoor de sluiting van de woning in stand blijft.