ECLI:NL:RBMNE:2024:3169

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
UTR 24/3542
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting bedrijfspand op basis van Opiumwet na vondst slakkenhuis onvoldoende voor bevoegdheid burgemeester

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 mei 2024 uitspraak gedaan over de sluiting van een bedrijfspand door de burgemeester van Utrecht op basis van de Opiumwet. Verzoeker, die een garagebedrijf runt in het pand, heeft bezwaar gemaakt tegen de sluiting die was opgelegd na de vondst van een slakkenhuis tijdens een politieonderzoek naar drugshandel. De burgemeester had het pand voor twaalf maanden gesloten, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet bevoegd was om deze maatregel te nemen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de aangetroffen slakkenhuis en de onderzoeksbevindingen uit het verleden onvoldoende bewijs boden dat het pand een schakel vormde in de productie of distributie van drugs. De voorzieningenrechter schorste daarom de sluiting van het pand en wees het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker toe, terwijl het verzoek van verzoekster werd afgewezen. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3542

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 mei 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] (verzoeker) en [verzoekster] (verzoekster), uit [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. K. Bounaanaa en mr. A. Arnold).
Verder neemt als partij aan de zaak deel:
[de verhuurder] (de verhuurder), uit [woonplaats]
(gemachtigde: mr. J. van Lint).

Inleiding

Deze zaak gaat over de vraag of de burgemeester een bedrijfspand waarin verzoeker zijn garagebedrijf heeft voor de duur van twaalf maanden mocht sluiten, nadat daarin een ‘slakkenhuis’ is gevonden. De voorzieningenrechter oordeelt in deze uitspraak dat de burgemeester ten onrechte vond dat zij daartoe bevoegd was. Daarom wordt als voorlopige voorziening de sluiting van het pand geschorst.
Verzoeker heeft een garagebedrijf, [garagebedrijf] . Het garagebedrijf is gevestigd in het bedrijfspand aan de [adres] . Verzoeker is huurder van het bedrijfspand. Verzoekster is zijn echtgenote.
Op 27 februari 2024 heeft de politie in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar grootschalige drugshandel onder meer het bedrijfspand en de woning van verzoekers doorzocht. Hierbij heeft de politie in het bedrijfspand een slakkenhuis gevonden. Een slakkenhuis is een ventilatiesysteem dat onder meer wordt gebruikt bij de productie van hennep. Ook heeft de politie op de telefoon van een medeverdachte een foto uit 2022 gevonden. Op deze foto is te zien dat in het bedrijfspand een aantal pakketten met daarin vermoedelijk drugs liggen. In de rapportage van de politie staat dat uit onderzoek door de recherche blijkt dat vermoedelijk op enig moment in 2021 ook een grote hoeveelheid verdovende middelen in het bedrijfspand heeft gelegen. Op basis van deze bevindingen en wat is gevonden in andere panden tijdens het onderzoek concludeert de politie dat het aannemelijk is dat het bedrijfspand sinds 2021 een rol heeft binnen het drugscircuit. Verder is er in de nacht van 4 op 5 december 2023 en in de nacht van 6 op 7 december 2023 brand gesticht bij het bedrijfspand. Bij de doorzoeking van de woning van verzoekers is bovendien ongeveer 299 gram hasj gevonden
Op 9 april 2024 heeft de burgemeester een voornemen uitgebracht dat zij van plan is om het bedrijfspand voor 12 maanden te sluiten. Verzoekers hebben op dit voornemen gereageerd met een zienswijze. Met het bestreden besluit van 25 april 2024 heeft de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet het bedrijfspand met ingang van 13 mei 2024 voor de duur van twaalf maanden gesloten. Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigden van de burgemeester. De verhuurder was niet bij de zitting aanwezig, maar heeft zich daarna gemeld.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

6. Door het besluit om het bedrijfspand te sluiten kan het garagebedrijf van verzoeker geen werkzaamheden meer verrichten. Er is daarom spoedeisend belang bij een beoordeling door de voorzieningenrechter.
7. De voorzieningenrechter bekijkt of het nodig is om het besluit van de burgemeester te schorsen in afwachting van de beslissing op het bezwaar. De voorzieningenrechter geeft daarvoor op hoofdlijnen een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit en daarmee van de kans van slagen van het bezwaarschrift. Aan de hand daarvan weegt hij de belangen van verzoekers en van de burgemeester bij een schorsing. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid het besluit, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van verzoeker bij het schorsen daarvan. De rechtbank is in een eventuele latere procedure niet aan dit oordeel gebonden.
Is verzoekster belanghebbende?
8. Verzoekers hebben gezamenlijk bezwaar gemaakt tegen het besluit om het bedrijfspand te sluiten. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster echter geen belanghebbende is bij dit besluit. Verzoekster staat namelijk niet in een contractuele relatie tot het bedrijfspand. Zij is geen huurder of eigenaar van het bedrijfspand. Verzoekster profiteert als partner van verzoeker weliswaar van de inkomsten uit het bedrijf, maar dit is een afgeleid belang. Ook is het bestreden besluit enkel aan verzoeker gericht. De voorzieningenrechter verwacht dat de burgemeester het bezwaar van verzoekster daarom niet-ontvankelijk zal verklaren. De voorzieningenrechter zal hierna alleen op de argumenten van verzoeker ingaan.

Was is de burgemeester bevoegd om het bedrijfspand te sluiten?

9. Verzoeker vindt dat de burgemeester niet bevoegd is om het bedrijfspand te sluiten. Er is alleen een slakkenhuis gevonden en er zijn foto’s van twee jaar geleden gevonden. Dit is onvoldoende om tot sluiting over te gaan.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat de burgemeester op grond van de Opiumwet in twee situaties bevoegd is om een pand te sluiten. De eerste situatie is als er drugs in een pand wordt gevonden. De burgemeester kan dan een pand sluiten als de gevonden drugs voor de drugshandel bedoeld is. Dit staat in artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet (de a-grond).
11. De voorzieningenrechter stelt vast dat er bij de doorzoeking op 27 februari 2024 in het bedrijfspand geen drugs is gevonden. Dit betekent dat de burgemeester naar aanleiding van wat er is gevonden bij de doorzoeking niet bevoegd is om het bedrijfspand op de agrond te sluiten. In het bestreden besluit lijkt de burgemeester te veronderstellen dat zij op basis van de foto uit 2022 met daarop vermoedelijk drugs bevoegd is om het bedrijfspand op de a-grond te sluiten. De voorzieningenrechter kan dit standpunt niet zonder meer volgen. In dat geval moet de burgemeester nader motiveren waarom deze foto maakt dat zij bevoegd is om het bedrijfspand op de a-grond te sluiten en waarom hier gelet op het ruime tijdsverloop nog steeds noodzaak toe bestaat.
12. De tweede situatie is dat er geen drugs in een pand wordt gevonden. Ook in dat geval kan de burgemeester bevoegd zijn om een pand op grond van de Opiumwet te sluiten. Dat is zo als er voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bedoeld zijn voor het telen of voorbereiden van drugs. Deze bevoegdheid staat in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b van de Opiumwet (de b-grond). Het moet dan gaan om voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a of artikel 11a van de Opiumwet. Daarvoor is vereist dat iemand stoffen of voorwerpen in zijn pand heeft waarvan hij weet of ernstig moet vermoeden dat deze bedoeld zijn om harddrugs voor te bereiden of om op grootschalige/bedrijfsmatige manier illegaal hennep te telen. De in het pand gevonden stoffen of voorwerpen kunnen daarbij los gezien allemaal legaal zijn. Om een pand te mogen sluiten moet de in een pand aangetroffen situatie zo zijn dat het redelijk is om aan te nemen dat de gevonden voorwerpen gebruikt gaan worden om strafbare voorbereidingshandelingen te plegen. Om dat te beoordelen kan de burgemeester zich baseren op de feitelijke omstandigheden zoals door de politie vastgesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om de in het pand aangetroffen situatie, de aard en de hoeveelheid van de in beslag genomen stof, de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie en andere uit het opsporingsonderzoek blijkende feiten zoals resultaten van tapgesprekken of observaties.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het bedrijfspand een slakkenhuis is gevonden. Een slakkenhuis is een ventilatiesysteem. Dit kan onder meer gebruikt worden bij het telen van hennep, maar kan ook gebruikt worden in bijvoorbeeld de horeca. Om een pand op grond van de b-grond te mogen sluiten is het niet nodig dat alle aangetroffen voorwerpen tegelijk geschikt zijn om een volledige hennepplantage op te zetten. Het is voldoende als de burgemeester aannemelijk maakt dat iemand wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de gevonden voorwerpen bedoeld waren voor het opzetten van een grootschalige/bedrijfsmatige illegale hennepplantage. Dit betekent dat ook als maar een deel van de voorwerpen die nodig zijn om een illegale hennepplantage op te zetten gevonden wordt, de burgemeester bevoegd kan zijn om een pand te sluiten als aannemelijk is dat de gevonden voorwerpen daartoe bestemd zijn. Het is van belang of het pand een schakel vormt in de productie of distributie van drugs. Aan de conclusie dat dat het geval is, kunnen ook bijkomende omstandigheden bijdragen.
14. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester het bedrijfspand ook op de b-grond niet mocht sluiten. Bij de recente doorzoeking zijn behalve het slakkenhuis geen andere voorwerpen gevonden die erop duiden dat verzoeker op een bedrijfsmatige manier hennep teelt of gaat telen. Hoewel verzoeker geen duidelijke uitleg heeft gegeven voor de aanwezigheid van het slakkenhuis in het bedrijfspand, is de vondst van het slakkenhuis naar het oordeel van de voorzieningenrechter op zichzelf gezien onvoldoende om vast te stellen dat sprake is of zal zijn van verboden voorbereidingshandelingen. De voorzieningenrechter kan hieruit niet afleiden dat het slakkenhuis gebruikt zal worden om op bedrijfsmatige manier illegaal hennep te telen. In de bijkomende omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een andere conclusie. Deze hebben namelijk geen duidelijke relatie tot het gevonden slakkenhuis. Dat uit de politierapportage blijkt dat er in het verleden mogelijk drugs in het pand werd opgeslagen, betekent niet dat het pand ook nu een schakel vormt in de distributie van drugs. Aan die gestelde opslag in het verleden kan met de vondst van het slakkenhuis niet zomaar de conclusie worden verbonden dat verzoeker het bedrijfspand nu gebruikt of gaat gebruiken voor het bedrijfsmatig illegaal telen van hennep. Hetzelfde geldt voor dat er in de woning van verzoeker hasj is gevonden.
15. De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester zich gelet op het voorgaande ten onrechte bevoegd heeft geacht om het bedrijfspand op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten.

Conclusie en gevolgen

16. De voorzieningenrechter vindt het bezwaar van verzoekster weinig kansrijk, zodat er geen betekenis toekomt aan het financiële belang dat zij heeft bij een schorsing van de sluiting. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af voor zover dit is ingesteld door verzoekster.
17. De voorzieningenrechter verwacht bij de huidige stand van zaken dat het bezwaar van verzoeker aanzienlijke kans van slagen heeft en dat het bestreden besluit dan niet in stand kan blijven. De voorzieningenrechter weegt daarom het belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening zwaarder dan het belang van de burgemeester om het bestreden besluit te handhaven.
18. De voorzieningenrechter wijst het verzoek voor zover dit is ingesteld door verzoeker toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot de burgemeester een beslissing neemt op het bezwaar van verzoeker.
19. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet de burgemeester het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarom krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.750,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening voor zover dit is ingesteld door verzoekster af;
- schorst het bestreden besluit totdat de burgemeester een besluit neemt op het bezwaar van verzoeker;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 187,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.