ECLI:NL:RBMNE:2024:3165

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
C/16/573295 / JL RK 24-266
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling van een ongeboren kind na positieve ontwikkelingen van de moeder

Op 25 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, met als argument dat de moeder van het ongeboren kind, die al drie andere kinderen onder toezicht heeft, positieve stappen heeft gezet maar dat er zorgen zijn over de vader van het ongeboren kind. Tijdens de mondelinge behandeling op dezelfde dag waren de moeder, haar advocaat, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig. De vader was niet verschenen, maar was wel opgeroepen.

De kinderrechter heeft de situatie van de moeder en haar samenwerking met de hulpverlening in overweging genomen. Ondanks de zorgen uit het verleden, concludeerde de kinderrechter dat de moeder recentelijk positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt en dat er op dat moment geen ernstige ontwikkelingsbedreiging voor het ongeboren kind was. De kinderrechter oordeelde dat de betrokkenheid van de GI bij de andere kinderen voldoende waarborg biedt voor de situatie van het ongeboren kind. Daarom werd het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 21 mei 2024. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker of andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Lelystad
Zaaknummer: C/16/573295 / JL RK 24-266
Datum uitspraak: 25 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Raad,
over
HET ONGEBOREN KIND [achternaam van de moeder],
hierna te noemen: het ongeboren kind.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 8 april 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 25 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door waarnemend advocaat mr. V. de Roo;
- mevrouw [A] namens de Raad;
- mevrouw [B] en mevrouw [C] namens de GI.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.

2.Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van het ongeboren kind voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

3.De standpunten

3.1.
De Raad heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd. De moeder heeft drie andere kinderen die allemaal onder toezicht staan en uit huis geplaatst zijn. Hoewel de moeder de afgelopen periode veel positieve stappen heeft gezet en de kinderen het tijdens de omgangsmomenten goed doen bij de moeder, is de Raad van mening dat er een ondertoezichtstelling voor het ongeboren kind moet komen, zodat de jeugdbeschermer kan kijken wat de moeder nodig heeft, hoe het gaat en of het voldoende is. Op die manier kan de GI de moeder helpen en zorgen dat het goed blijft gaan. Daarnaast is een ondertoezichtstelling nodig, omdat er weinig informatie over de vader van het ongeboren kind is. De Raad maakt zich hier zorgen om. Indien na verloop van tijd blijkt dat de ouders het zelf kunnen, kan de GI verzoeken om de ondertoezichtstelling op te heffen.
3.2.
De GI heeft ter zitting aangegeven zich aan te sluiten bij het raadsrapport. De GI heeft een goede samenwerking met de moeder en maakt zich geen zorgen over de basale verzorging van het ongeboren kind. Wel deelt de GI de zorg van de Raad dat zij de vader niet goed kennen. Daarnaast heeft de GI zorgen over het handelen van de moeder wanneer het ongeboren kind meer dan basale verzorging gaat vragen en hoe het zal gaan met de drie andere kinderen. De GI is liever nu betrokken en dat de ondertoezichtstelling eventueel eerder afgesloten kan worden, dan dat het fout gaat en er een spoedmaatregel moet komen.
3.3.
Door en namens de moeder is ter zitting verzocht om het verzoek van de Raad af te wijzen. Volgens de moeder is niet voldaan aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling, omdat er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en de moeder de nodige hulpverlening accepteert. Het verzoek van de Raad is gebaseerd op zorgen die vijf jaar geleden aanwezig waren. De situatie voor het ongeboren kind is echter anders dan de situatie was voor de drie andere kinderen van de moeder. Zo heeft de moeder laten zien hulpverlening te accepteren en goed samen te werken met de GI. Daarnaast zijn de drie andere kinderen elk weekend bij de moeder en verloopt dit goed. De vader is hier ook bij aanwezig, alsmede bij de gesprekken met de GI. De relatie tussen de ouders is stabiel en goed. De moeder stelt zich open op en wil een kans om zichzelf te bewijzen in het vrijwillig kader. De ondertoezichtstelling zou een inbreuk op het recht op family life en privacy maken, terwijl er geen reden is voor deze maatregel.

4.De beoordeling

4.1.
De kinderrechter zal het verzoek tot een ondertoezichtstelling van het ongeboren kind afwijzen. Zij overweegt hiertoe als volgt. In het verleden zijn er veel zorgen geweest wat ertoe heeft geleid dat de drie andere kinderen van de moeder onder toezicht zijn gesteld en uit huis zijn geplaatst. De moeder heeft de afgelopen periode echter een positieve ontwikkeling laten zien. Zij doet haar best en werkt goed samen met de betrokken hulpverlening. De kinderrechter is van oordeel dat er op dit moment geen zorgen zijn met betrekking tot het ongeboren kind, waardoor niet is voldaan aan het vereiste voor een ondertoezichtstelling. Een ondertoezichtstelling voor de zekerheid is niet de bedoeling. Door de betrokkenheid van de GI bij de drie andere kinderen is er goed zicht op de situatie en kan er worden ingegrepen wanneer nodig.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024 door mr. M.A. Pot, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.J. Pel als griffier, en op schrift gesteld op 21 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.