Op 25 april 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, met als argument dat de moeder van het ongeboren kind, die al drie andere kinderen onder toezicht heeft, positieve stappen heeft gezet maar dat er zorgen zijn over de vader van het ongeboren kind. Tijdens de mondelinge behandeling op dezelfde dag waren de moeder, haar advocaat, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig. De vader was niet verschenen, maar was wel opgeroepen.
De kinderrechter heeft de situatie van de moeder en haar samenwerking met de hulpverlening in overweging genomen. Ondanks de zorgen uit het verleden, concludeerde de kinderrechter dat de moeder recentelijk positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt en dat er op dat moment geen ernstige ontwikkelingsbedreiging voor het ongeboren kind was. De kinderrechter oordeelde dat de betrokkenheid van de GI bij de andere kinderen voldoende waarborg biedt voor de situatie van het ongeboren kind. Daarom werd het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen.
De beslissing werd openbaar uitgesproken en op schrift gesteld op 21 mei 2024. Hoger beroep kan worden ingesteld door de verzoeker of andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.