ECLI:NL:RBMNE:2024:3151

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
10679798
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en verklaring voor recht inzake inhouding op eindafrekening en loonaanspraak

In deze zaak vordert eiser, [eiser], een verklaring voor recht dat [handelsnaam 1] zonder recht of titel een bedrag van € 5.929,20 heeft ingehouden op de eindafrekening. Eiser heeft van 23 januari 2019 tot 1 juni 2023 gewerkt bij verschillende bedrijven, waaronder [handelsnaam 1]. Na een ziekmelding op 15 februari 2023 heeft eiser zijn ontslag ingediend, dat op 1 juni 2023 inging. Eiser stelt dat hij recht heeft op achterstallig salaris, vakantietoeslag en een aangepaste jaaropgave over 2022. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Eiser heeft zijn vorderingen onderbouwd met bewijsstukken, waaronder salarisstroken en correspondentie met [handelsnaam 1]. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser geen aanspraak kan maken op salaris of vakantiegeld over januari 2022, omdat hij toen nog niet in dienst was bij [handelsnaam 1]. Wel heeft de kantonrechter geoordeeld dat eiser recht heeft op een bruto jaarloon van € 45.206,93 over 2022 en dat [handelsnaam 1] ten onrechte € 5.929,20 heeft ingehouden op de eindafrekening. De kantonrechter heeft [handelsnaam 1] veroordeeld tot betaling van het verschuldigde loon en vakantietoeslag, vermeerderd met wettelijke verhoging en rente. Tevens zijn de proceskosten aan eiser toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10679798 \ UC EXPL 23-5752
Vonnis van 1 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. drs. M. Vissers,
tegen
[gedaagde] H.O.D.N. [handelsnaam 1],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [handelsnaam 1] ,
gemachtigde: mr. M. van der Chijs.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 22 bijlagen
- de conclusie van antwoord met 5 producties
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
- de mondelinge behandeling van 11 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de akte van [eiser] na de zitting met het bericht dat partijen niet tot een akkoord zijn gekomen. Daarbij heeft [eiser] een pagina 4 van het verzekeringsbericht van het UWV van 8 november 2023 als productie 23 ingediend. Deze productie was tijdens de zitting al in het bezit van [handelsnaam 1] , maar was nog niet ingediend bij de rechtbank.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling waren aanwezig [eiser] , bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. drs. M. Vissers. [gedaagde] was aanwezig, bijgestaan door
mr. M.J. Heren en mr. M. van der Chijs als gemachtigden. Ook [A] , broer van [gedaagde] , was aanwezig. Aan het einde van de zitting is de behandeling vier weken aangehouden voor overleg tussen partijen.
1.3.
Na het bericht van de gemachtigde van [eiser] dat partijen niet tot een akkoord zijn gekomen, is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] is vanaf 23 januari 2019 tot 1 februari 2020 in dienst geweest bij [bedrijf 1] B.V. als onderwijsassistent. Met ingang van 1 februari 2020 tot 1 februari 2022 is [eiser] in dienst geweest van [handelsnaam 2] , een handelsnaam van [bedrijf 1] B.V. De heer [B] is directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] B.V.. [eiser] is met ingang van 1 februari 2022 tot 1 juni 2023 in dienst geweest bij [handelsnaam 1] als docent kapper voor 36 uur per week, voor een salaris van € 25,42 bruto per uur, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [gedaagde] , de eigenaresse van [handelsnaam 1] , is een zus van [B] . Tijdens dit laatste dienstverband met [handelsnaam 1] heeft zich - samengevat - het volgende afgespeeld:
2.2.
Op 15 februari 2023 heeft [eiser] zich ziek gemeld. [eiser] is daarna via verschillende e-mails door de verzuimbegeleider van [handelsnaam 1] , [naam verzuimbegeleiding] , opgeroepen voor een gesprek met de bedrijfsarts. Uiteindelijk is [eiser] door [naam verzuimbegeleiding] opgeroepen voor een online gesprek met de bedrijfsarts op 10 mei 2023. [eiser] is niet verschenen bij dit gesprek.
2.3.
Bij brief van 7 mei 2023 heeft [eiser] zijn ontslag ingediend bij [handelsnaam 1] . [eiser] heeft [handelsnaam 1] op 14 mei 2023 laten weten dat hij zijn ontslag indient per 1 juni 2023.
2.4.
[handelsnaam 1] heeft [eiser] vervolgens op 14 mei 2023 per e-mail geantwoord dat het ontslag per 1 juni 2023 akkoord is. [handelsnaam 1] heeft [eiser] daarbij gevraagd of hij bij de bedrijfsarts is geweest of dat hij weer beter is. Voor het geval hij weer beter zou zijn, hoefde [eiser] van [handelsnaam 1] de rest van de maand mei niet meer te werken.
2.5.
[eiser] heeft [handelsnaam 1] op 15 mei 2023 laten weten dat hij niet naar de bedrijfsarts is geweest omdat hij de oproepen onduidelijk vond. De gemachtigde van [handelsnaam 1] heeft [eiser] daarna bij brief van 30 mei 2023 gesommeerd de volgende dag contact op te nemen met de bedrijfsarts en heeft aan [eiser] meegedeeld dat het salaris met terugwerkende kracht vanaf 10 mei 2023 zou worden opgeschort omdat hij niet is verschenen bij de bedrijfsarts.
2.6.
[eiser] heeft op 7 juni 2023 op zijn verzoek van [handelsnaam 1] de salarisstroken over 2022 tot en met april 2023 en de jaaropgave over 2022 ontvangen.
2.7.
[eiser] heeft [handelsnaam 1] daarna gesommeerd de over 2022 en 2023 opgebouwde en niet opgenomen vakantiedagen, het achterstallig salaris over mei 2023 en het vakantiegeld over 2023, vermeerderd met de wettelijke verhoging, in totaal € 12.903,25 bruto, te betalen en de salarisstrook over mei 2023 te verstrekken.
2.8.
[handelsnaam 1] heeft [eiser] op 30 juni 2023 een gewijzigde salarisstrook over april 2023, tevens de eindafrekening toegezonden, met daarbij een nota van [naam verzuimbegeleiding] aan [handelsnaam 1] . Uit de gewijzigde salarisstrook over april 2023 blijkt dat [handelsnaam 1] op het salaris en uit te betalen vakantiegeld en verlofuren, de vergoeding voor 216 verlofdagen en een bedrag voor het niet-nakomen van de afspraak met de arbo-arts heeft ingehouden, waardoor over deze periode € 282,33 netto wordt uitbetaald.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert – samengevat weergegeven – :
I. te verklaren voor recht dat [handelsnaam 1] zonder recht of titel
€ 5.929,20 in de eindafrekening heeft ingehouden en dat [handelsnaam 1] de bedragen van € 3.557,52 voor te betalen verlofuren en € 3.489,64 voor te betalen vakantiegeld in de eindafrekening niet heeft onderbouwd;
II. te verklaren voor recht dat het bruto jaarsalaris van [eiser] over 2022
€ 50.580,46 moet zijn en [handelsnaam 1] te veroordelen tot het verstrekken aan [eiser] van een aangepaste jaaropgave over 2022;
III. de vakantietoeslag over de periode januari 2022 tot en met mei 2023 te bepalen op € 4.124,15 en [handelsnaam 1] te veroordelen tot betaling van dit bedrag aan [eiser] ;
IV. [handelsnaam 1] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van:
a. € 3.965,42 bruto voor achterstallig salaris over de maand mei 2023;
b. € 1.184,50 bruto voor niet verleende vakantiedagen over 2022 en 2023;
V. [eiser] vordert de onder III. en IV. genoemde bedragen die aan hem moeten worden voldaan, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging van 50%, en dat bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
VI. [eiser] vordert [handelsnaam 1] te veroordelen in de proceskosten, waaronder een salaris gemachtigde van € 1.500,00.
3.2.
[handelsnaam 1] voert verweer. [handelsnaam 1] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Geen aanspraak op salaris of vakantiegeld over januari 2022
4.1.
[eiser] vordert, zoals zijn gemachtigde ter zitting ook heeft bevestigd, een verklaring voor recht over de hoogte van het brutosalaris over 2022 en de veroordeling tot betaling van loon over 2022, met inbegrip van januari 2022. Omdat [eiser] in januari 2022 nog niet in dienst was van [handelsnaam 1] , kan [eiser] op grond van zijn arbeidsovereenkomst met [handelsnaam 1] , die per 1 februari 2022 is ingegaan, geen aanspraak maken op een verklaring voor recht en/of loon over januari 2022.
4.2.
Tijdens de zitting heeft [eiser] zijn vordering voor zover die ziet op de periode januari 2022, ook gebaseerd op een andere, nog niet eerder ingenomen grondslag. Volgens [eiser] is [handelsnaam 1] over januari 2022 loon aan hem verschuldigd omdat [handelsnaam 1] is te vereenzelvigen met het bedrijf van de broer van [gedaagde] , [bedrijf 1] B.V.. [eiser] stelt dat hij zowel voor [B] , als voor [gedaagde] werkte, op hetzelfde adres, voor dezelfde mensen, waarbij [B] vooral de baas was. De arbeidsovereenkomst met [gedaagde] per 1 februari 2022 zou alleen zijn gesloten om voor [eiser] pensioenopbouw mogelijk te maken. [handelsnaam 1] heeft op de zitting gemotiveerd betwist dat beide bedrijven met elkaar zijn te vereenzelvigen. De kantonrechter leidt daaruit af dat zij geen bezwaar heeft tegen de wijziging van (grondslag van) eis ter zitting. [gedaagde] heeft tijdens de zitting toegelicht dat de beide bedrijven eerst wel in hetzelfde pand zaten, maar dat de bedrijven sinds de verhuizing van [handelsnaam 1] op verschillende adressen zijn gevestigd. [gedaagde] heeft verder toegelicht dat haar broer werk aan haar had uitbesteed en dat [eiser] eerst bij haar broer in dienst was en tijdens dat dienstverband voor haar bedrijf werkzaamheden verrichtte, waarvoor [gedaagde] werd betaald door haar broer. [eiser] heeft dit niet bestreden. De kantonrechter is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat beide bedrijven van broer en zus op hetzelfde adres gevestigd zijn geweest en veel met elkaar samenwerken, nog niet voldoende is voor vereenzelviging van beide bedrijven. Daarbij komt dat [eiser] per 1 februari 2022 uitdrukkelijk een arbeidsovereenkomst met het bedrijf van [gedaagde] , [handelsnaam 1] , heeft gesloten, terwijl [eiser] eerst een arbeidsovereenkomst met het bedrijf van haar broer, [bedrijf 1] B.V., had. Dit zijn goed van elkaar te onderscheiden overeenkomsten. De kantonrechter sluit af met het oordeel dat [eiser] voor de periode tot 1 februari 2022 geen vordering uit een arbeidsovereenkomst toekomt op [handelsnaam 1] . In het midden kan dan ook blijven of [eiser] mogelijk wel degelijk vakantiegeld over januari 2022 van het bedrijf van [B] heeft ontvangen, zoals [A] op zitting heeft verklaard.
Aanspraak op vakantiegeld 2022 en 2023
4.3.
[eiser] stelt dat [handelsnaam 1] de vakantietoeslag over 2022 en 2023 niet goed heeft berekend. Hij vordert de vakantietoeslag over de periode januari 2022 tot en met mei 2023 te bepalen op € 4.124,15. De kantonrechter legt deze vordering, die niet heel duidelijk is, zo uit dat [eiser] vraagt om een veroordeling tot betaling van de door hem berekende vakantietoeslag over de periode van januari 2022 tot en met mei 2023. Gelet op wat hiervoor is overwogen, kan deze vordering niet vanaf januari 2022 worden toegewezen omdat [eiser] toen nog niet in dienst was bij [handelsnaam 1] . Het staat tussen partijen vast dat het bruto maandloon vanaf 1 februari 2022 € 3.965,52 bedroeg. [eiser] stelt onder 2.6 van de dagvaarding dat de vakantietoeslag over heel 2022 € 3.806,90 had moeten zijn. De kantonrechter volgt dit niet, nu uit artikel 8 van de arbeidsovereenkomst volgt dat de vakantietoeslag in mei achteraf wordt uitbetaald, over het ontvangen brutosalaris over de voorafgaande periode van 1 juni het jaar ervoor tot en met mei. [handelsnaam 1] heeft [eiser] in mei 2022 € 1.268,96 bruto aan vakantietoeslag uitbetaald. [handelsnaam 1] onderbouwt dit verder niet. Nu de in mei 2022 uit te betalen vakantietoeslag moet worden berekend over februari 2022 tot en met mei 2022, bedraagt de vakantietoeslag in mei 2022 (8% x 5 maanden x € 3.965,52 =) € 1.586,21 bruto. Dat is meer dan de € 1.268,96 bruto die [handelsnaam 1] in mei 2022 aan [eiser] heeft betaald. Dit betekent dat de aanspraak op vakantietoeslag over 2022 wordt berekend over de periode van februari 2022 tot en met mei 2022 gelijk aan een bedrag van € 1.586,21 bruto waarop de betaling van € 1.286,96 in mindering strekt. [eiser] heeft daarom nog recht op de te weinig betaalde vakantietoeslag van (€ 1.586,21 - € 1.268,96 =) € 299,25 bruto.
Verklaring voor recht dat het bruto jaarsalaris over 2022 € 45.206,93 bedraagt
4.4.
De tot en met mei 2022 verschuldigde vakantietoeslag zal de kantonrechter betrekken bij de beoordeling van de gevraagde verklaring voor recht over het bruto jaarloon over 2022. [eiser] stelt dat het loon van € 42.249,00 dat staat vermeld op de door [handelsnaam 1] verstrekte jaaropgave over 2022 te laag is, en dat dit € 50.580,46 had moeten zijn. [eiser] is er bij zijn vordering vanuit gegaan dat [handelsnaam 1] over januari 2022 € 2.847,04 loon is verschuldigd. Daarnaast is in mei 2022 € 1.268,96 bruto aan vakantiegeld uitbetaald. [handelsnaam 1] heeft in de conclusie van antwoord gesteld dat er geen verschil is tussen de loonstroken en de jaaropgave. Volgens de loonstroken is het brutosalaris in 2022 - over 11 maanden loon en het vakantiegeld - € 44.889,68, verminderd met de afgedragen pensioenpremie van € 2.640,57, wat leidt tot een fiscaal loon van
€ 42.249. Dit is gelijk aan het (afgeronde) bedrag op de jaaropgave. Er is volgens [handelsnaam 1] daarom geen verschil tussen de loonstroken en de jaaropgave. De kantonrechter volgt deze uitleg. Het totaal van 11 x het maandsalaris van
€ 3.965,22 = € 43.617,42. Vermeerderd met het vakantiegeld van € 1.268,96, komt dit uit op een bruto jaarloon van € 44.886,38. Op de jaaropgave is een bedrag van € 2.640,57 aan pensioenpremies hierop in mindering gebracht, wat leidt tot een (fiscaal) loon van
€ 42.249,11. [eiser] heeft deze toelichting van [handelsnaam 1] niet bestreden. Nu de kantonrechter hiervoor heeft geconstateerd dat in mei 2022 te weinig vakantietoeslag is uitbetaald, moet het bruto jaarloon over 2022 echter zijn:
(11 x € 3.965,52 =) 43.620,72 + (8% x 5 x € 3.965,52 =) 1.586,21 = € 45.206,93. De gevraagde verklaring voor recht zal worden toegewezen voor dit bruto jaarloon.
[handelsnaam 1] hoeft geen aangepaste jaaropgave 2022 te verstrekken
4.5.
Ook al heeft [handelsnaam 1] over 2022 te weinig vakantietoeslag betaald, dit kan niet (meer) leiden tot een nabetaling in het (fiscale) jaar 2022. De kantonrechter zal daarom de gevorderde veroordeling van [handelsnaam 1] tot het verstrekken van een aangepaste jaaropgave over 2022 afwijzen.
[handelsnaam 1] moet nog een gedeelte van het salaris over mei 2023 betalen4.6. [handelsnaam 1] voert als verweer tegen het gevorderde salaris over mei 2023 het volgende aan. [handelsnaam 1] vermoedde dat [eiser] niet ziek was en voor zijn eigen onderneming werkte, [bedrijf 2] , die in mei 2023 van start is gegaan. [handelsnaam 1] stelt dat [eiser] zich niet aan de redelijke controlevoorschriften heeft gehouden.
4.7.
De kantonrechter stelt voorop dat de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2023 is geëindigd door de opzegging van [eiser] . [eiser] heeft daarom in beginsel aanspraak op loon over mei 2023. [handelsnaam 1] betwist dat [eiser] in mei 2023 ziek was omdat hij in die periode wel in staat was zijn eigen onderneming op te richten. [eiser] heeft niet bestreden dat zijn eigen onderneming in mei 2023 van start is gegaan. Nu de arbeidsongeschiktheid wordt betwist, dient de vordering tot betaling van loon tijdens ziekte op grond van artikel 7:629a Burgerlijk Wetboek (BW) te worden voorzien van een deskundigenverklaring van het UWV, waaruit blijkt dat [eiser] arbeidsongeschikt was. [eiser] heeft deze deskundigenverklaring niet overgelegd en heeft niet onderbouwd dat van hem in redelijkheid niet kon worden gevergd deze deskundigenverklaring te overleggen. De stelling van [eiser] dat een deskundigenverklaring niet nodig is omdat hij niet meer ziek is en een arts niet meer kan vaststellen dat hij ziek is geweest, is daarvoor onvoldoende.
4.8.
Voor de vordering tot loonbetaling over de periode vanaf 14 mei 2023 is een deskundigenverklaring echter niet meer relevant. [handelsnaam 1] heeft [eiser] op
14 mei 2023 namelijk meegedeeld dat zij akkoord is met het ontslag per 1 juni 2023 en dat zij – als [eiser] weer beter is – niet zal vragen om de laatste paar weken te komen werken. Gelet op deze mededeling heeft [eiser] vanaf 14 mei 2023 recht op loon ongeacht of hij wel of niet ziek is. Door de mededeling van [handelsnaam 1] was [eiser] vanaf
14 mei 2023 vrijgesteld van werk. [handelsnaam 1] is daarom vanaf deze datum op grond van artikel 7:628 BW verplicht het loon te betalen, ook al heeft [eiser] toen niet meer gewerkt. Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter de vordering tot betaling van loon over het tijdvak van 1 mei tot en met 13 mei 2023 niet-ontvankelijk zal verklaren en dat de vordering tot betaling van loon over het tijdvak van 14 mei 2023 tot en met 31 mei 2023 zal worden toegewezen. Dit is een bedrag van (18/31 x € 3.965,22 =) € 2.302,38 bruto.
[eiser] heeft recht op betaling van vakantietoeslag tot en met mei 2023
4.9.
[eiser] stelt dat de hoogte van het vakantiegeld op de eindafrekening van april 2023 van € 3.489,64 niet duidelijk is. [handelsnaam 1] stelt dat dit het vakantiegeld is voor 11 maanden en dat dit niet over 12 maanden berekend moet worden. De kantonrechter volgt [handelsnaam 1] hierin gedeeltelijk. Zoals hiervoor is overwogen, volgt uit artikel 8 van de arbeidsovereenkomst dat in mei de vakantietoeslag wordt uitbetaald, die is opgebouwd vanaf 1 juni van het voorgaande jaar tot en met mei. Het in april 2023 toegekende vakantiegeld van € 3.489,64 bruto is kennelijk gebaseerd op de maanden
juni 2022 tot en met april 2023 (11 maanden). Zoals hiervoor is geoordeeld, is [handelsnaam 1] over de maand mei 2023 nog € 2.302,38 bruto loon verschuldigd. Dat betekent dat [eiser] over dit bedrag nog aanspraak heeft op 8% vakantietoeslag, € 184,19 bruto.
Geen verklaring voor recht dat het vakantiegeld in de eindafrekening niet is onderbouwd4.10. [eiser] stelt dat het bedrag van € 3.489,64 bruto aan vakantiegeld in de eindafrekening niet is onderbouwd. [handelsnaam 1] heeft in de conclusie van antwoord echter toegelicht dat het vakantiegeld over 11 maanden is opgebouwd. [handelsnaam 1] heeft het vakantiegeld in de eindafrekening daarom wel onderbouwd. De gevorderde verklaring voor recht dat dit bedrag aan vakantiegeld in de eindafrekening niet is onderbouwd, wordt daarom afgewezen.
[eiser] heeft geen recht op uitbetaling van een vergoeding voor vakantiedagen
4.11.
[eiser] stelt dat hij over 2022 nog recht had op 4 en over 2023 nog op 7,5 vakantiedagen, in totaal op 11,5 vakantiedag. [handelsnaam 1] erkent in de conclusie van antwoord dat in de arbeidsovereenkomst per abuis 14 vakantiedagen zijn vermeld en dat [eiser] per jaar 18 vakantiedagen opbouwt. [handelsnaam 1] stelt echter dat dit niet uitmaakt omdat [eiser] 11 weken per jaar, tijdens alle schoolvakanties, vakantie had.
4.12.
[eiser] stelt in de dagvaarding onder 2.5 dat hij is benadeeld doordat hem de aanspraak op 18 vakantiedagen (4 te weinig) is onthouden. Doordat [eiser] alleen vergoeding van het verschil tussen 14 en 18 dagen vordert, erkent hij daarmee dat hij over 2022 14 vakantiedagen heeft genoten. [eiser] is per 1 februari 2022 in dienst getreden, waardoor hij over 2022 recht had op (11/12 van 18 =) 16,5 vakantiedagen, uitgaande van de eigen stellingen van [eiser] . [eiser] heeft over 2022 dus nog (16,5 – 14 =) 2,5 opgebouwde niet opgenomen vakantiedag. [eiser] heeft gesteld dat hij over 2023 7,5 vakantiedag had opgebouwd en nog niet had opgenomen. In totaal had [eiser] dus nog 10 vakantiedagen tegoed. Uit de eindafrekening en de toelichting in de conclusie van antwoord onder punt 57 blijkt dat er 129,60 verlofuren, 18 dagen à 7,2 uur, zijn uitbetaald. Gelet op deze uitbetaling van verlofuren, voor meer dagen dan [eiser] nog tegoed had, heeft [eiser] geen aanspraak meer op uitbetaling van opgebouwde, niet-opgenomen vakantiedagen.
Geen verklaring voor recht dat bedrag van € 3.557,52 voor verlofuren niet is onderbouwd
4.13.
[eiser] heeft ook gevorderd te verklaren voor recht dat [handelsnaam 1] het bedrag van € 3.557,52 voor aan hem te betalen verlofuren niet heeft onderbouwd. [handelsnaam 1] heeft in de conclusie van antwoord en ter zitting toegelicht dat zij na de brief van de gemachtigde van [eiser] dacht dat ze dat nog 18 vakantiedagen (à 7,2 uur per dag = 129,6 uur) moest betalen. [handelsnaam 1] heeft het uitbetaalde bedrag van
€ 3.557,52 bruto daarmee onderbouwd. De gevorderde verklaring voor recht dat dit bedrag niet is onderbouwd, is daarom niet toewijsbaar.
Verklaring voor recht dat [handelsnaam 1] ten onrechte € 5.929,20 op de eindafrekening heeft ingehouden
4.14.
[eiser] vordert een verklaring voor recht dat op de eindafrekening zonder recht of titel een bedrag van € 5.929,20 op de eindafrekening is ingehouden voor 216 verlofuren. [handelsnaam 1] heeft hierover in de conclusie van antwoord toegelicht dat dit is gebaseerd op 6 weken teveel opgenomen vakantie. Volgens [handelsnaam 1] is het in haar bedrijf gebruikelijk dat werknemers vakanties en vrije dagen opnemen in de 11 weken per jaar, tijdens de schoolvakanties, en is dit in de arbeidsovereenkomst ook afgesproken. [handelsnaam 1] wijst erop dat zij in artikel 7 van de arbeidsovereenkomst een tijd voor tijd-regeling heeft opgenomen, op grond waarvan de werknemer per week minimaal een halve dag of 1 avond onbetaald werkt, waarvoor de werknemer vrij krijgt tijdens de reguliere schoolvakanties. [eiser] heeft volgens [handelsnaam 1] niet extra gewerkt, zodat [handelsnaam 1] het redelijk vindt nog 6 weken aan vakantie te verrekenen met opgebouwde vakantie-uren en loon. [eiser] heeft ter zitting echter gemotiveerd gesteld dat hij wel onbetaald heeft gewerkt. De kantonrechter heeft ter zitting geconstateerd dat [handelsnaam 1] de door [eiser] gewerkte betaalde en onbetaalde uren niet heeft bijgehouden in een registratiesysteem. [handelsnaam 1] heeft daarom onvoldoende onderbouwd dat zij op de eindafrekening 216 verlofuren mocht verrekenen. De gevorderde verklaring voor recht dat er zonder recht of titel € 5.929,20 op de eindafrekening is ingehouden, wordt daarom toegewezen.
[handelsnaam 1] moet ook wettelijke verhoging en wettelijke rente betalen
4.15.
De door [eiser] gevorderde maximale wettelijke verhoging zal worden toegewezen over het na te betalen loon over mei 2023 en de in mei 2022 en mei 2023 na te betalen vakantietoeslag. De kantonrechter ziet geen reden voor matiging van de wettelijke verhoging, zoals [handelsnaam 1] heeft verzocht. Niet is gebleken van een reden om in 2022 te weinig vakantietoeslag betalen. De omstandigheid dat [handelsnaam 1] in de periode van april/mei 2023 de situatie verwarrend vond, omdat [eiser] zijn eerdere ontslagname had ingetrokken en zij aanwijzingen zag voor het bestaan van een valse ziekmelding, doet er niet aan af dat [handelsnaam 1] gehouden was het verschuldigde loon op tijd te betalen. Ook de gevorderde wettelijke rente over het achterstallig loon en de wettelijke verhoging zal worden toegewezen, met ingang van de datum van dagvaarding, 22 augustus 2023, zoals gevorderd.
Proceskosten
4.16.
[handelsnaam 1] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [eiser] heeft verzocht te bepalen dat het salaris gemachtigde aan stichting Vluchtelingenwerk Nederland moet worden betaald, maar heeft daarbij niet vermeld op basis van welke grondslag dit kan worden bepaald. Een contractuele grondslag is niet gesteld en de wet (artikelen 6:111 en volgende BW) kent een dergelijke mogelijkheid niet toe aan de schuldeiser. De kantonrechter zal dit verzoek daarom afwijzen en bepalen dat ook het salaris gemachtigde aan [eiser] moet worden betaald. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
132,42
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2,00 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.053,42

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn vordering tot betaling van salaris over de periode van 1 mei 2023 tot en met 13 mei 2023,
5.2.
veroordeelt [handelsnaam 1] om aan [eiser] te betalen:
  • € 2.302,38 bruto voor salaris over de periode van 14 mei 2023 tot en met
  • € 299,25 bruto voor vakantietoeslag tot en met mei 2022;
  • € 184,19 bruto voor vakantietoeslag tot en met mei 2023;
te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% op de voet van artikel 7:625 BW en dit laatste bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 22 augustus 2023 tot de dag van voldoening,
5.3.
verklaart voor recht dat [handelsnaam 1] ten onrechte € 5.929,20 op de eindafrekening heeft ingehouden,
5.4.
verklaart voor recht dat [eiser] over 2022 aanspraak heeft op € 45.206,93 bruto jaarloon,
5.5.
veroordeelt [handelsnaam 1] in de proceskosten van € 1.053,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [handelsnaam 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg en in het openbaar uitgesproken op
1 mei 2024.