ECLI:NL:RBMNE:2024:3143

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
C/16/554596 HA ZA 23-260 en C/16/560526 HA ZA 23-488
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij ondeugdelijk uitgevoerde verfspuitwerkzaamheden en benoeming deskundige

In deze zaak heeft eiseres een aannemingsovereenkomst gesloten met gedaagde 1 voor verfspuitwerkzaamheden aan haar woning. Gedaagde 1 kon de werkzaamheden niet uitvoeren vanwege een armblessure en schakelde gedaagde 2 in. Eiseres stelt dat de werkzaamheden door gedaagde 2 ondeugdelijk zijn uitgevoerd en vordert schadevergoeding van zowel gedaagde 1 als gedaagde 2. De rechtbank overweegt om een deskundige te benoemen om de kwaliteit van het werk van gedaagde 2 te beoordelen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de advocaten van beide partijen hun standpunten toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde 1 als hoofdaannemer verantwoordelijk is voor de daden van de hulppersonen, in dit geval gedaagde 2. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen zodat partijen zich kunnen uitlaten over de benoeming van de deskundige en de vragen die aan deze deskundige gesteld moeten worden. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de deskundige is benoemd en zijn bevindingen heeft gepresenteerd.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/554596 / HA ZA 23-260
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 15 mei 2024
in de zaak met zaaknummer: C/16/554596 / HA ZA 23-260 van
[procesdeelneemster I],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. S.H. Bloembergen-Nooter te Arnhem,
tegen

1.[procesdeelnemer II] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J. Witvoet te Langbroek,
2.
[procesdeelnemer III],
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. F.P.W. Kralt te Utrecht,
gedaagden,
En in de zaak met zaaknummer: C/16/560526 HA ZA 23-488 van
[procesdeelnemer II]
wonende te [woonplaats 2] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. J. Witvoet te Langbroek,
tegen
[procesdeelnemer III],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. F.P.W. Kralt te Utrecht,
Partijen zullen hierna [procesdeelneemster I] , [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 juli 2023 waarin de oproeping in vrijwaring van [procesdeelnemer III] is toegestaan.
1.2.
Het verloop van de procedure in de vrijwaringszaak blijkt uit:
- de dagvaarding in vrijwaring van [procesdeelnemer II] ,
- de conclusie van antwoord in vrijwaring met eis in reconventie van [procesdeelnemer III] met producties 1 en 2,
- de conclusie van antwoord in reconventie van [procesdeelnemer II] met producties 1 t/m 3.
1.3.
Op 14 maart 2024 heeft mr. A.A.T. van Rens, rechter, bijgestaan door
mr. M.A. van Dijk - Overmars, griffier, de mondelinge behandeling in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak gehouden. Eerst hebben de advocaten van partijen de standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Daarna is door of namens partijen antwoord gegeven op de vragen van de rechtbank en zijn de standpunten nader toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de zitting.

2.De beoordeling

De kern van het geschil
2.1.
[procesdeelneemster I] heeft met [procesdeelnemer II] een aannemingsovereenkomst gesloten voor het verrichten van verfspuitwerkzaamheden van de muren van haar woning. Doordat [procesdeelnemer II] zijn arm brak, kon hij de werkzaamheden niet uitvoeren. Daarom is [procesdeelnemer III] ingeschakeld om de werkzaamheden uit te voeren. [procesdeelneemster I] vindt dat de door [procesdeelnemer III] uitgevoerde werkzaamheden ondeugdelijk zijn uitgevoerd en vordert schadevergoeding van [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] . De rechtbank is van plan om een deskundige te benoemen om het werk van [procesdeelnemer III] te beoordelen. Partijen mogen zich hierover uitlaten.
in de hoofdzaak
Is [procesdeelnemer II] tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst met [procesdeelneemster I] ?
[procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] hebben een onderaannemingsovereenkomst
2.2.
[procesdeelnemer II] voert aan dat hij niet een overeenkomst heeft met [procesdeelneemster I] , maar [procesdeelnemer III] . Dat is onjuist. [procesdeelnemer II] is op grond van de artikelen 7:751 BW en 6:76 BW als hoofdaannemer verantwoordelijk voor de daden van de hulppersonen die hij bij de uitvoering van het werk inschakelt. [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] hebben een onderaannemingsovereenkomst gesloten voor de verfspuitwerkzaamheden en [procesdeelnemer II] is daarom verantwoordelijk voor de door [procesdeelnemer III] uitgevoerde werkzaamheden.
2.3.
Uit de volgende omstandigheden volgt dat [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] een onderaannemingsovereenkomst voor de verfspuitwerkzaamheden hebben gesloten en dat [procesdeelnemer III] niet de aannemingsovereenkomst met [procesdeelneemster I] heeft overgenomen:
  • [procesdeelnemer II] heeft na het sluiten van de aannemingsovereenkomst met [procesdeelneemster I] zijn arm gebroken, waardoor hij de spuitwerkzaamheden voor [procesdeelneemster I] niet zelf kon verrichten. Hij heeft [procesdeelnemer III] ingeschakeld om de spuitwerkzaamheden te verrichten.
  • [procesdeelnemer II] was bij de start van de spuitwerkzaamheden in de woning van [procesdeelneemster I] aanwezig. Hij wilde namelijk graag zelf bij het “
  • [procesdeelnemer II] heeft de verf voor de spuitwerkzaamheden bij [procesdeelneemster I] afgeleverd en met [procesdeelnemer III] besproken wat er moest gebeuren.
  • [procesdeelneemster I] en [procesdeelnemer II] hadden tijdens en na de uitvoering van het werk ook contact over de door [procesdeelnemer III] verrichte spuitwerkzaamheden.
  • [procesdeelneemster I] heeft betwist dat zij een overeenkomst had met [procesdeelnemer III] . Voordat [procesdeelnemer III] op het werk kwam, had [procesdeelneemster I] hem nog nooit gezien of gesproken.
Zijn de door [procesdeelnemer III] uitgevoerde spuitwerkzaamheden (on)deugdelijk?
2.4.
Volgens [procesdeelneemster I] heeft Ing. [A] van [onderneming 1] op haar verzoek de volgende gebreken aan de spuitwerkzaamheden vastgesteld:
Verontreiniging van de vloerbedekkingen, garagevloer, trap, vensterbanken, de airco en de keuken met spuitnevel.
Afwijkingen in de vlakheid (sinaasappelhuid en druipers) van de aangebrachte verflaag.
De toegepaste verf op de wanden en plafonds wijkt af van het overeengekomen merk/type verf en is van inferieure kwaliteit waardoor deze eenvoudig afgeeft.
De kit is slordig aangebracht en kozijnen zijn besmeurd met kit.
De reparaties aan de verf zijn uitgevoerd met een kwast, waarvan de structuur afwijkt van de spuitverf zodat herstel zichtbaar blijft.
2.5.
[procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] hebben bovengenoemde gebreken betwist en hebben kanttekeningen geplaatst bij het rapport van [onderneming 1] . Deze betwisting wordt grotendeels onderbouwd door het rapport van [onderneming 2] .
Heeft [procesdeelnemer III] voldaan aan zijn waarschuwingsplicht?
2.6.
Op grond van artikel 7:754 BW is de aannemer verplicht bij het aangaan of het uitvoeren van de opdracht de opdrachtgever te waarschuwen voor onjuistheden in de opdracht voor zover hij deze kende of redelijkerwijs behoorde te kennen. Een waarschuwing moet voldoende concreet zijn en voldoende duidelijk, zodat de opdrachtgever de risico’s die hij bereid is te lopen kan inschatten.
2.7.
De [onderneming 3] heeft in opdracht van [procesdeelneemster I] stucwerkzaamheden aan de muren en plafonds van de woning van [procesdeelneemster I] verricht. Toen [procesdeelnemer III] aan het werk wilde beginnen, waren de stukadoors nog niet klaar. Volgens [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] zijn de stucwerkzaamheden niet goed uitgevoerd. Er zaten ophopingen van kalk, butsen en krassen op het plafond en de muren van [procesdeelneemster I] . Op de eerste dag van de uitvoering van de spuitwerkzaamheden heeft [procesdeelnemer III] [procesdeelneemster I] hierop gewezen. Ook heeft [procesdeelnemer III] bij [procesdeelneemster I] aangegeven dat de ruimten stoffig waren. [procesdeelneemster I] heeft de ruimten alsnog gestofzuigd en de stukadoor heeft de stucwerkzaamheden afgemaakt. De volgende dag heeft [procesdeelnemer III] de spuitwerkzaamheden uitgevoerd.
2.8.
Als het stucwerk ondeugdelijk was en door het spuiten de ophopingen, butsen en krassen op de muren en plafonds nog beter te zien zouden zijn, dan had [procesdeelnemer III] hiervoor als onderaannemer moeten waarschuwen. Voor [procesdeelnemer III] was [procesdeelnemer II] zijn opdrachtgever en dus degene om te waarschuwen. Verder was [procesdeelnemer III] degene die op het werk was, dat werk namens [procesdeelnemer II] uitvoerde en ook eerder tegen [procesdeelneemster I] heeft gezegd dat het stoffig was. Daarbij past dat [procesdeelnemer III] ook [procesdeelneemster I] had gewaarschuwd. Dat heeft [procesdeelnemer III] niet gedaan Voor [procesdeelneemster I] als leek was het niet duidelijk dat deze oneffenheden na het herstel door de stukadoor nog duidelijker zichtbaar zouden zijn. Afhankelijk van de vraag hoe ondeugdelijk het stucwerk was, heeft [procesdeelnemer III] in strijd met zijn waarschuwingsplicht gehandeld. [procesdeelneemster I] kan in ieder geval niet achteraf worden tegengeworpen dat de ruimten stoffig waren. [procesdeelneemster I] heeft, na hierop te zijn gewezen door [procesdeelnemer III] , de ruimten gestofzuigd. [procesdeelnemer III] heeft erkend dat de ruimten daarna minder stoffig waren en heeft [procesdeelneemster I] hier niet meer op aangesproken.
2.9.
Als [procesdeelnemer III] niet heeft voldaan aan zijn waarschuwingsplicht, is [procesdeelnemer II] op grond van de artikelen 7:751 BW en 6:76 BW als hoofdaannemer aansprakelijk voor eventuele schade van [procesdeelneemster I] als gevolg van de door [procesdeelnemer III] verrichte werkzaamheden.
2.10.
Of [procesdeelnemer II] als gevolg van de door [procesdeelnemer III] uitgevoerde verfwerkzaamheden is tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst met [procesdeelneemster I] en aansprakelijk is voor de door [procesdeelneemster I] gestelde schade, kan de rechter met deze stand van zaken niet vaststellen. De rechter zal daarom een onafhankelijke deskundige benoemen om vast te kunnen stellen of [procesdeelnemer III] de verfspuitwerkzaamheden deugdelijk heeft uitgevoerd.
Benoeming deskundige
2.11.
De rechtbank is van plan om een deskundige te benoemen om te laten onderzoeken of het door [procesdeelnemer III] uitgevoerde spuitwerk deugdelijk is uitgevoerd. Partijen mogen zich uitlaten over de persoon van de deskundige en de vragen voor de deskundige. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, zodat partijen daarvoor een akte kunnen nemen. Partijen moeten de concept-akte uiterlijk een week vóór de roldatum naar elkaar toesturen, zodat zij in hun definitieve akte op de akte van de wederpartij kunnen reageren.
2.12.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige en dat de volgende vragen moeten worden gesteld:
Zijn de door [procesdeelnemer III] verrichte spuitwerkzaamheden deugdelijk, dat wil zeggen conform de kwaliteitseisen van goed en deugdelijk werk én overeenkomstig de opdracht, uitgevoerd?
Zo nee: kunt u aangeven welke werkzaamheden niet deugdelijk zijn uitgevoerd en op grond waarvan u tot uw conclusie bent gekomen?
Zijn er gebreken aan het spuitwerk die het gevolg zijn van de werkzaamheden van de stukadoor? Zo ja, in hoeverre waren die gebreken voor [procesdeelnemer III] voorzienbaar en had [procesdeelnemer III] daarvoor moeten waarschuwen?
Als het werk van [procesdeelnemer III] niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, welke herstelmaatregelen vindt u passend gelet op de ernst van de gebreken en de hoogte van de aanneemsom. Wat zijn de geraamde kosten van die maatregelen?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
2.13.
Het verdient de voorkeur dat partijen in onderling overleg overeenstemming bereiken over de persoon die als deskundige gaat optreden. Voor zover dat niet lukt en iedere partij een deskundige voorstelt, moeten partijen gemotiveerd aangeven waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundige en waarom de door de wederpartij voorgestelde deskundige niet voor benoeming in aanmerking mag komen. Daarbij valt te denken aan zwaarwegende redenen als gebrek aan deskundigheid of gerechtvaardigde twijfels met betrekking tot de onpartijdigheid van de deskundige. Die zwaarwegende redenen moeten worden onderbouwd. De rechtbank zal dan, na weging van de onderbouwing vóór en tegen de benoeming van een potentiële deskundige, een door partijen aangedragen deskundige of een eigen deskundige benoemen.
2.14.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt in de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige door de eisende partij moet worden betaald. [procesdeelneemster I] zal dit voorschot daarom moeten betalen. In het eindvonnis zal de rechtbank dan beslissen wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige moet betalen.
Heeft [procesdeelnemer III] onrechtmatig tegen [procesdeelneemster I] gehandeld?
2.15.
[procesdeelneemster I] vordert onder verwijzing van het arrest van de Hoge Raad van 24 september 2004 [1] schadevergoeding van [procesdeelnemer III] op grond van onrechtmatige daad. Volgens [procesdeelneemster I] zijn de tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst die hij met [procesdeelnemer II] heeft gesloten zo ernstig en de nadelige gevolgen zo verstrekkend dat [procesdeelnemer III] onrechtmatig heeft gehandeld tegen [procesdeelneemster I] . [procesdeelnemer III] heeft dit betwist en [procesdeelneemster I] heeft deze stelling onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. Het enkel tekortschieten van een onderaannemer, is niet voldoende voor een opdrachtgever om een onderaannemer aan te spreken op onrechtmatig handelen. De vordering op deze grondslag zal dan ook worden afgewezen.
2.16.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
in de vrijwaringszaak
in conventie
2.17.
[procesdeelnemer II] stelt zich ten onrechte op het standpunt dat [procesdeelnemer III] hem moet vrijwaren voor de betalingsverplichting van [procesdeelnemer II] aan [procesdeelneemster I] , omdat er geen contractuele overeenkomst tussen [procesdeelnemer II] en [procesdeelneemster I] is. Zoals in de hoofdzaak al is geoordeeld, is er wel een contractuele relatie tussen [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] , namelijk de onderaannemingsovereenkomst.
2.18.
Voor het geval de rechtbank oordeelt dat [procesdeelnemer II] aansprakelijk is voor de door [procesdeelneemster I] geleden schade, stelt [procesdeelnemer II] dat [procesdeelnemer III] die schade aan [procesdeelnemer II] moet vergoeden. De rechtbank begrijpt dit standpunt dan zo dat [procesdeelnemer III] dan is tekortgeschoten in de nakoming van de onderaannemingsovereenkomst en [procesdeelnemer III] [procesdeelnemer II] daarom moet vrijwaren voor zijn schuld aan [procesdeelneemster I] . Dat kan nog niet worden beslist. Dit is afhankelijk van de uitkomst van de procedure in de hoofdzaak. Daarom wordt de beslissing in de vrijwaringszaak aangehouden in afwachting van de uitkomst in de hoofdzaak.
in reconventie
2.19.
[procesdeelnemer III] heeft in opdracht van [procesdeelnemer II] spuitwerkzaamheden in de woning van [procesdeelneemster I] verricht. Hij heeft daarom recht op betaling van zijn factuur van € 3.500,00 [procesdeelnemer II] beroept zich op verrekening, vanwege tekortkomingen aan de zijde van [procesdeelnemer III] . Of [procesdeelnemer II] terecht een beroep doet op verrekening van de betaling, kan nog niet worden beslist. Dit is afhankelijk van de uitkomst van de procedure in hoofdzaak.
2.20.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank:
in de hoofdzaak
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 12 juni 2024om beide partijen in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen waarin zij zich uitlaten over de punten in rechtsoverweging 2.12,
3.2.
bepaalt dat partijen elkaar uiterlijk een week vóór de genoemde roldatum de concept-akte moeten toesturen, zodat zij ieder in hun eigen akte nog kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij,
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in de vrijwaringszaak in conventie en in reconventie
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024.
MvD5633

Voetnoten

1.Hoge Raad van 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9069 (