In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 mei 2024 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling (GI) met de voogdij te belasten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in 2019, sinds 9 januari 2019 onder toezicht staat van de GI en sinds 18 februari 2020 uit huis is geplaatst. De moeder heeft een belast verleden en kampt met psychiatrische problematiek, wat heeft geleid tot onveiligheid voor het kind. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen lichtere maatregelen mogelijk zijn en dat het in het belang van het kind is om het gezag van de moeder te beëindigen. De rechtbank heeft de GI benoemd tot voogd en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de belangen van zowel de moeder als het kind, waarbij de rechtbank heeft benadrukt dat de moeder betrokken blijft in het leven van het kind, ondanks de beëindiging van het gezag.