ECLI:NL:RBMNE:2024:3111

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
UTR 23/4466
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de bestuursrechter in gratieverzoek betreffende strafrechtelijke beslissing

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 14 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen een besluit van de Minister voor Rechtsbescherming behandeld. Eiser had op 14 juli 2023 een gratieverzoek ingediend voor een geldboete van €250,-. De Minister heeft echter aangegeven dat hij het verzoek niet kan behandelen, omdat gratie alleen kan worden verleend voor geldboetes hoger dan €350,-. Eiser is het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit is gebaseerd op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de rechtbank in staat stelt om zonder zitting uitspraak te doen wanneer het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank legt uit dat volgens de Awb alleen beroep kan worden ingesteld tegen besluiten van bestuursorganen. Aangezien de geldboete van €250,- voortkomt uit een strafrechtelijke beslissing, valt het gratieverzoek buiten de reikwijdte van de Awb. De rechtbank concludeert dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep.

De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen, en deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 mei 2024. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4466

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Minister voor Rechtsbescherming.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van verweerder van 24 augustus 2023.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft op 14 juli 2023 gratieverzoek ingediend voor een geldboete van €250,-. Verweerder heeft aangegeven dat hij het verzoek niet kan behandelen. Gratie van een geldboete kan namelijk alleen als de geldboete hoger is dan € 350,-. Hier is eiser het niet mee eens, daarom heeft hij beroep ingesteld.
3. Uit artikel 8:1 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 7:1 van de Awb, vloeit voort dat alleen beroep kan worden ingediend tegen een besluit. In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald wat een besluit is, namelijk een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Uit artikel 1:6 van de Awb volgt dat de Awb niet van toepassing is op besluiten omtrent de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Daar vallen ook besluiten over gratieverzoeken van strafrechtelijke beslissingen onder.
4. De rechtbank overweegt dat eiser een strafbeschikking heeft gehad wegens overtreding van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. De geldboete van € 250,- is derhalve een strafrechtelijke beslissing. Het gratieverzoek dat eiser heeft ingediend ziet ook op die beslissing. De bestuursrechter is daarom kennelijk onbevoegd om kennis te nemen van het beroepschrift.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
14 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.