ECLI:NL:RBMNE:2024:3069

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
C/16/564486 / HL ZA 23-298
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de nakoming van een koopovereenkomst en de afwikkeling van een commanditaire vennootschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een besloten vennootschap (hierna: [eiseres]) en een gedaagde (hierna: [gedaagde]) over de nakoming van een koopovereenkomst en de afwikkeling van een commanditaire vennootschap. De rechtbank heeft op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in deze zaak, die voortvloeit uit een bedrijfsoverdracht die problematisch is verlopen. De partijen hebben elkaar beschuldigd van tekortkomingen in de nakoming van hun verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] de koopsom van € 17.000,- voor de aankoop van goederen van [eiseres] moet betalen, evenals de voorgefinancierde voorraadkosten van € 3.323,-. Daarnaast moet [gedaagde] de helft van de uitruimings- en opslagkosten aan [eiser] betalen, vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde] recht heeft op een bedrag van € 4.975,88 voor zijn aandeel in het bedrijfsresultaat van het vierde kwartaal van 2022. De rechtbank heeft ook bepaald dat [eiseres] en [eiser] [gedaagde] toegang moeten geven tot de digitale financiële administratie van de commanditaire vennootschap. De proceskosten zijn toegewezen aan de zijde van [eiseres] en [eiser].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/564486 / HL ZA 23-298
Vonnis van 15 mei 2024
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers in conventie,
gedaagden in reconventie,
advocaat mr. K. Bozia te Lelystad,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C.P. Bean te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de [eiseres] , [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, betekend op 16 oktober 2023, met producties,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- productie 22 van eisers.
1.2.
Op 2 april 2024 heeft de zitting plaatsgevonden. Tijdens de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt van wat er is besproken en hebben de advocaten van partijen spreekaantekeningen voorgedragen. Aan het einde van de zitting heeft de rechter bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
De overdracht van het bedrijf van de [eiseres] naar [gedaagde] is mislukt en partijen geven elkaar daarvan de schuld. Beide partijen hebben vorderingen ingesteld.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] de koopsom en de voorraadkosten aan [eiseres] moet betalen. [gedaagde] moet aan [eiser] de helft van de uitruimings- en opslagkosten betalen, en de helft van de maandelijkse opslagkosten. [eiseres] moet aan [gedaagde] de helft van het bedrijfsresultaat van het vierde kwartaal van 2022 betalen. [eiseres] en [eiser] moeten [gedaagde] toegang geven tot de digitale grootboekrekeningen, journaalposten en facturen van de commanditaire vennootschap.

3.De beoordeling in conventie en reconventie

Inleiding
3.1.
De eisen van [eiseres] en [eiser] (in conventie) en de eisen van [gedaagde] (in reconventie) worden vanwege hun samenhang hierna gezamenlijk behandeld.
Wat er is gebeurd
3.2.
[eiser] is via zijn holdingvennootschap aandeelhouder van de werkmaatschappij [eiseres] B.V. [eiseres] heeft jarenlang onder meer appeltaart bakmixen en recepten verkocht onder de naam ‘ [naam] ’. Dit deel van zijn onderneming wilde [eiser] aan zijn neef [gedaagde] verkopen in het kader van een bedrijfsoverdracht.
3.3.
[eiser] en [gedaagde] zijn daarom op 29 september 2022 een commanditaire vennootschapsovereenkomst aangegaan met [gedaagde] als beherend vennoot en [eiser] als stille vennoot. Op diezelfde datum is de commanditaire vennootschap (hierna: de CV) een koopovereenkomst aangegaan met [eiseres] over de overdracht van alle goederen die horen bij het onderdeel ‘ [naam] ’.
3.4.
De bedrijfsoverdracht is problematisch verlopen. Op 1 februari 2023 heeft [eiser] de commanditaire vennootschapsovereenkomst opgezegd. [gedaagde] heeft op 13 februari 2023 de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden. Naderhand heeft hij de koopovereenkomst alsnog vernietigd.
Wat partijen in deze procedure eisen
3.5.
[eiseres] eist (in conventie):
voor recht te verklaren dat de koopovereenkomst niet rechtsgeldig is ontbonden,
[gedaagde] te veroordelen de koopovereenkomst na te komen en onder andere de koopprijs te betalen.
[eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling de eis onder a) ingetrokken.
3.6.
Daarnaast is er nog de commanditaire vennootschapsovereenkomst. Deze is opgezegd, maar nog niet afgewikkeld. [eiseres] en [eiser] eisen (in conventie) over deze overeenkomst:
voor recht te verklaren dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in zijn verplichtingen als beherend vennoot van de CV door [eiser] niet een deel van het bedrijfsresultaat te betalen, geen slotbalans op te stellen en de netto-opbrengst niet te verdelen tussen de vennoten,
voor recht te verklaren dat het aandeel van [gedaagde] in het bedrijfsresultaat moet worden verrekend met de voorgeschoten voorraadkosten van € 3.323,- en de privé autokosten van [gedaagde] van € 2.450,-, en te bepalen dat [gedaagde] het verschil van € 1.843,12 moet betalen,
[gedaagde] te veroordelen een slotbalans op te maken met de activa van de CV en de netto-opbrengst te verdelen met eisers, met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding,
[gedaagde] te veroordelen € 2.669,80 te betalen vermeerderd met de maandelijkse opslagkosten vanaf juni 2023 en de wettelijke rente daarover vanaf de dagvaarding,
subsidiair voor recht te verklaren dat de tekortkoming niet de ontbinding van de koopovereenkomst rechtvaardigt en dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade van eisers.
Als laatste eisen [eiseres] en [eiser] dat [gedaagde] de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten met wettelijke rente betaalt. [eiseres] en [eiser] hebben de vordering onder c) tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken.
3.7.
[gedaagde] stelt als tegenvorderingen (reconventie) in om [eiseres] en [eiser] te veroordelen:
€ 9.500,- aan [gedaagde] te betalen als vergoeding voor de tijd dat [gedaagde] heeft gewerkt in het bedrijf,
€ 4.975,88 aan [gedaagde] te betalen, namelijk de helft van het bedrijfsresultaat van het vierde kwartaal 2022,
[gedaagde] toegang te geven tot de volledige digitale financiële administratie van de CV over het vierde kwartaal van 2022 met grootboekrekeningen, journaalposten en facturen, op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag,
[eiseres] en [eiser] te veroordelen in de proceskosten van [gedaagde] .
[gedaagde] moet € 17.000,- aan[eiseres]
betalen voor aankoop van de goederen
3.8.
De rechtbank zal bepalen dat [gedaagde] de koopsom van € 17.000,- voor de aankoop van de goederen van [eiseres] B.V. moet betalen aan [eiseres] . Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
3.9.
De koopovereenkomst is gesloten tussen [eiseres] en de nieuw opgerichte CV. De CV heeft de koopsom van € 17.000,- nog niet betaald, daar zijn partijen het over eens. [gedaagde] moet deze alsnog betalen als voormalig beherend vennoot van de CV. [eiseres] heeft niet gesteld wat er nog meer moet worden nagekomen, zodat deze vordering voor het overige zal worden afgewezen.
3.10.
[gedaagde] vindt dat hij de koopovereenkomst niet meer hoeft na te komen omdat deze is ontbonden of vernietigd wegens dwaling. Dit volgt de rechtbank niet. De vernietiging en de ontbinding gaan over het nieuwe bedrijfspand dat volgens [gedaagde] niet geschikt zou zijn door het ontbreken van nutsvoorzieningen. De afspraken over het bedrijfspand vallen naar het oordeel van de rechtbank echter niet onder de koopovereenkomst. De koopovereenkomst ziet alleen op de verkoop van onderdelen van [eiseres] , namelijk: “
alle voorraden en bedrijfsgoederen, alsmede de software, bijbehorende inventaris en materialen en tevens het gebruik van alle namen en producten en de exploitatie van het familiebedrijf partijen genoegzaam bekend onder de naam [handelsnaam]
3.11.
In de koopovereenkomst wordt geen bedrijfsruimte genoemd en bij het sluiten van de overeenkomst was het nieuwe pand nog niet gekocht. De koopovereenkomst is gesloten tussen [eiseres] en de CV, terwijl zij het pand niet zouden kopen. Het was [eiser] zelf die dit pand heeft aangekocht. De onderhandelingen en de (gedeeltelijke) afspraken over het nieuwe bedrijfspand maakten geen onderdeel uit van de koopovereenkomst, maar waren gesprekken tussen [eiser] en [gedaagde] als vennoten van de CV over een geschikte bedrijfsruimte voor hun bedrijf. De onderhandelingen over het huurcontract hebben uiteindelijk niet tot een huurovereenkomst geleid, door het ontbreken van de nutsvoorzieningen in het pand.
Gedeeltelijke toewijzing bedrijfsresultaat, voorraden en autokosten
3.12.
De rechtbank zal voor het bedrijfsresultaat van het vierde kwartaal 2022, de autokosten en de voorgefinancierde voorraden het volgende toewijzen:
  • [eiseres] zal in reconventie worden veroordeeld € 4.975,88 aan [gedaagde] te betalen, dat is de helft van het bedrijfsresultaat in het vierde kwartaal 2022,
  • [gedaagde] moet € 3.323,- aan [eiseres] betalen voor voorgefinancierde voorraden.
De vergoeding van de onderhoudskosten van de auto zal worden afgewezen.
3.13.
De helft van het bedrijfsresultaat van het vierde kwartaal 2022 zal in reconventie worden toegewezen. Eisers hebben niet betwist dat [gedaagde] op grond van de commanditaire vennootschapsovereenkomst recht heeft op de helft van het bedrijfsresultaat van het vierde kwartaal van 2022. Partijen zijn het erover eens dat het bedrijfsresultaat over dat kwartaal € 9.951,75 bedroeg, zodat het aandeel van [gedaagde] € 4.975,88 is.
3.14.
Partijen hebben geschil of daarop € 2.092,- aan btw in mindering moet worden gebracht. De rechtbank is het met [gedaagde] eens dat geen rekening met btw moet worden gehouden en daarom uitgegaan moet worden van € 9.951,75. Het bedrijfsresultaat wordt namelijk op de verlies- en winstrekening berekend en btw komt daarop niet voor. Btw is boekhoudkundig geen kostenpost van de onderneming die in mindering komt op een bedrijfsresultaat, het is alleen maar een inhouding die de ondernemer doet voor de Belastingdienst en die hij achteraf afdraagt aan de Belastingdienst. Dit is een kortlopende schuld en daarmee een balanspost. Daarom zal de rechtbank uitgaan het bedrijfsresultaat van € 9.951,75.
3.15.
Het bedrijfsresultaat van het vierde kwartaal staat nog op de bankrekening van [eiseres] , zodat [eiseres] € 4.975,88 aan [gedaagde] moet betalen. Dit sluit aan bij de vordering van [gedaagde] in reconventie, zodat die vordering zal worden toegewezen. Het bedrag is hoger dan het bedrag dat eisers in conventie vorderen, zodat een beslissing op deze vordering niet meer nodig is.
3.16.
De door [eiseres] en [eiser] gevorderde vergoeding voor de (onderhouds)kosten van de auto zal worden afgewezen. De auto is door [eiseres] aan de CV overgedragen in de koopovereenkomst. [eiseres] en [eiser] vorderen vergoeding van de kosten die zij na overdracht voor de auto hebben betaald. De grondslag van deze vordering is niet duidelijk. Voor zover [eiseres] en [eiser] vinden dat er een duidelijke afspraak is gemaakt waarbij [gedaagde] de kosten zou betalen, ligt het op hun weg concreet uit te leggen welke afspraak is gemaakt. Dat hebben zij niet gedaan. [eiser] heeft op de zitting gesteld dat hij alleen zijn privé bankpas bij zich had toen hij de auto bij de garage haalde en daarmee heeft betaald. Hij ging er vanuit dat [gedaagde] dit later zou terugbetalen. Dat is echter geen concrete afspraak over de kosten. Overigens ging [gedaagde] ervan uit dat [eiser] deze kosten zou betalen, omdat hij dacht dat de auto van [eiser] zelf was en dat [eiser] hem de auto geschonken had. Hoe het ook gegaan is, partijen hebben kennelijk geen duidelijke afspraken gemaakt wie van hen de onderhoudskosten van de auto zou betalen.
3.17.
Voor zover [eiser] vindt dat [gedaagde] hierdoor ongerechtvaardigd is verrijkt of dat hij onverschuldigd heeft betaald, heeft hij onvoldoende gesteld. Daarvan kan alleen sprake zijn als duidelijk is dat [gedaagde] deze kosten zou betalen. Dat is niet het geval. Hiervoor bleek namelijk al dat er geen duidelijke afspraken waren.
3.18.
Wel moet [gedaagde] de voorgefinancierde voorraadkosten van € 3.323,- aan [eiseres] betalen. In de tijd dat de CV nog geen bankrekening had, hebben partijen afgesproken dat [eiseres] de aankopen van voorraden voor de CV zou betalen en de CV dit zou terugbetalen. Die afspraak is door [gedaagde] niet betwist. [eiseres] heeft een overzicht overgelegd van de inkopen. [gedaagde] heeft op de zitting erkend dat in ieder geval een deel van de voorraden bij de CV zijn terechtgekomen. Hij heeft niet aangevoerd welke goederen er niet zouden zijn. Dat betekent dat de vordering zal worden toegewezen.
3.19.
[eiseres] en [eiser] vorderen verrekening van het bedrijfsresultaat, de autokosten en de voorraadkosten. Verrekening is niet mogelijk, omdat het om verschillende partijen gaat. [gedaagde] zelf heeft recht op een deel van het bedrijfsresultaat, maar de voorgefinancierde voorraden betaalt hij namens de CV. Daarom zal de rechtbank afzonderlijk beslissen per post.
[gedaagde] hoeft geen slotbalans op te stellen en hoeft geen de netto-opbrengst te verdelen
3.20.
De vorderingen van [eiser] dat [gedaagde] een slotbalans moet opstellen en de netto-opbrengst moet verdelen zullen worden afgewezen. Een beslissing over een slotbalans is namelijk niet meer nodig. [gedaagde] heeft in deze procedure een slotbalans overgelegd en [eiser] heeft op de zitting erkend dat dat voor hem voldoende is. Daarom heeft [eiser] geen belang meer bij deze vordering.
3.21.
De rechtbank zal de vordering de netto-opbrengst te verdelen afwijzen. [eiser] heeft daarvoor onvoldoende gesteld. Hij vordert als vennoot van de CV verdeling van de netto-opbrengst op grond van artikel 5 van de commanditaire vennootschapsovereenkomst. Onvoldoende duidelijk is wat in dat artikel wordt bedoeld met de netto-opbrengst. Voor zover daarmee wordt gedoeld op het saldo van het vermogen bij het einde van de onderneming, heeft [eiser] niet gesteld dat er een positief eindvermogen is na voldoening van de gezamenlijke schulden. Partijen hebben op de zitting verklaard dat zij nog niet zijn toegekomen aan de afwikkeling van de CV en ook niet aan de verdeling van het vermogen dat daarin is ondergebracht. In die afwikkeling zullen partijen de gezamenlijke bezittingen moeten verdelen, de resterende schulden betalen en indien daarvan sprake is een saldo verdelen. De rechtbank kan daar in deze procedure nog niet op vooruitlopen.
[gedaagde] moet de helft van de uitruimings- en opslagkosten betalen
3.22.
De rechtbank zal bepalen dat [gedaagde] de helft van de gevorderde uitruimings- en opslagkosten aan [eiser] zal moeten betalen van € 1.334,90 én de helft van de maandelijkse opslagkosten vanaf juni 2023, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding, 16 oktober 2023. De rest van deze vordering zal worden afgewezen.
3.23.
Volgens [eiser] moet [gedaagde] alle uitruimings- en opslagkosten betalen van de voorraden en meubels die voorheen van de CV waren. [eiser] legt aan zijn vordering de afspraak in de e-mail van 8 februari 2023 ten grondslag. Dit was echter geen afspraak maar een eenzijdige mededeling van [eiser] als eigenaar van het pand, dat [gedaagde] óf zich tot de makelaar moest wenden voor een huurcontract, óf het bedrijfspand moet verlaten en ontruimen. Volgens [gedaagde] heeft hij alleen zijn eigen spullen meegenomen en heeft hij de spullen van de CV laten staan. Uit de e-mail blijkt niet dat er een afspraak gemaakt is over ontruiming van de voorraden en meubels die van de CV waren.
3.24.
[eiser] stelt ook dat het logisch is dat de kosten voor rekening van [gedaagde] komen, omdat de goederen van de CV inmiddels van [gedaagde] waren. Hij stelt dat hij bij opzegging van de CV afstand heeft gedaan van deze goederen en dat de goederen daarna van [gedaagde] waren. Dat klopt niet. De goederen behoorden toe aan de CV. Na opzegging van de CV zouden de goederen moeten worden verdeeld en dat is niet gedaan. Een verdeling is een afspraak tussen twee partijen, dus kan [eiser] niet achteraf volstaan met de verklaring dat hij afstand zou hebben gedaan van de goederen. Van een dergelijke afspraak blijkt niet en [gedaagde] ontkent dat zo’n afspraak bestaat. Dit betekent dat de goederen nog steeds van beide partijen zijn. Het is dus niet zo dat alle spullen van [gedaagde] waren en dat hij daarom alle uitruimings- en opslagkosten zou moeten betalen.
3.25.
[eiser] heeft recht op een deel van de uitruimings- en opslagkosten op grond van zaakwaarneming. Het bedrijfspand was eigendom van [eiser] en hij mocht ontruiming vragen. Hij heeft ervoor gekozen de spullen te laten opslaan. Daarmee heeft hij gehandeld als zaakwaarnemer voor de CV/beherend vennoot. Het gaat hier om 31 pallets (voedingsmiddelen) en meubilair. De kosten van het verhuisbedrijf voor de uitruiming en opslag van de goederen zijn aan te merken als kosten van [eiser] als zaakwaarnemer. De kosten zijn voldoende onderbouwd door het overleggen van de facturen. Omdat de goederen van beide partijen zijn, wordt de helft van de kosten toegewezen. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] een groter aandeel in de kosten moet betalen. De goederen zijn immers van beide vennoten.
3.26.
De rechtbank ziet onvoldoende redenen om eraan te twijfelen dat de opgeslagen goederen van de CV waren. [eiser] heeft de facturen overgelegd. Het betreft de opslag van 31 pallets en diverse meubelstukken. [gedaagde] weet zelf wat hij in het bedrijfspand heeft laten staan en hij onderbouwt niet waarom dit andere goederen zouden zijn. Hij heeft daarvoor geen enkele concrete aanwijzing gesteld.
Geen beslissing nodig over de subsidiaire vordering
3.27.
De rechtbank komt niet toe aan een beslissing op de subsidiaire vordering (vordering g) waarbij [gedaagde] aansprakelijk wordt gesteld voor de schade van [eiseres] en [eiser] . Deze vordering ziet namelijk op de situatie van een rechtsgeldige ontbinding van de koopovereenkomst.
Afwijzing van vergoeding voor de arbeid van [gedaagde]
3.28.
De rechtbank zal de vordering voor vergoeding van de werkzaamheden van [gedaagde] voor de CV afwijzen. [gedaagde] baseert deze vordering op de vernietiging of ontbinding van de koopovereenkomst. Zoals in 3.10 geoordeeld is geen sprake van vernietiging of ontbinding, zodat de rechtbank niet toekomt aan een vergoeding voor de arbeid van [gedaagde] .
[gedaagde] heeft recht op toegang tot de digitale financiële administratie van de CV
3.29.
De rechtbank zal [eiseres] en [eiser] veroordelen [gedaagde] toegang te geven tot de digitale financiële administratie van de CV over het vierde kwartaal 2022, inclusief de grootboekrekeningen, journaalposten en facturen. [eiseres] en [eiser] hebben aangevoerd dat [gedaagde] onvoldoende belang heeft bij de financiële administratie. [gedaagde] was echter beherend vennoot van de CV, de CV moet nog worden afgewikkeld en daarom vindt de rechtbank dat hij voldoende belang heeft bij deze administratie.
3.30.
[eiseres] en [eiser] zullen daarvoor een termijn krijgen van twee weken na betekening van het vonnis. De rechtbank vindt de verzochte termijn van vijf dagen daarvoor te kort. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. [gedaagde] heeft niet onderbouwd dat [eiseres] en [eiser] geen gehoor zullen geven aan de veroordeling.
[gedaagde] hoeft geen buitengerechtelijke kosten te betalen
3.31.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eiseres] en [eiser] hebben niet gesteld dat zij deze kosten daadwerkelijk hebben gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op werkzaamheden die meer zijn dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het samenstellen van het dossier.
Proceskosten
3.32.
[gedaagde] is in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld. Hij zal daarom in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Omdat een deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiseres] en [eiser] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 107,84
- griffierecht € 2.837,--
- salaris advocaat € 1.842,-- (3 punten × tarief € 614,-)
- nakosten €
173,--
Totaal € 4.959,84
3.33.
Omdat elk van partijen op meerdere punten in reconventie ongelijk heeft gekregen, zullen de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd. Dit betekent dat elke partij zijn eigen proceskosten moet betalen.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 17.000,- als koopsom bij de koopovereenkomst,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan de [eiseres] te betalen een bedrag van € 3.323,- voor voorgefinancierde voorraden,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.334,90 én de helft van de maandelijkse opslagkosten vanaf juni 2023, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 16 oktober 2023 tot de dag van betaling,
in reconventie
4.4.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 4.975,88 voor het bedrijfsresultaat van het vierde kwartaal van 2022,
4.5.
veroordeelt [eiseres] en [eiser] om [gedaagde] binnen veertien dagen na betekening van het vonnis toegang te geven tot de digitale financiële administratie van de CV over het vierde kwartaal 2022, inclusief de grootboekrekeningen, journaalposten en facturen,
In conventie en reconventie
4.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 4.959,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 90,- extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.7.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente, over de proceskosten als deze niet binnen acht dagen na aanschrijving zijn voldaan.
4.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. van Meer, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2024.