4.3Het oordeel van de rechtbank
Wettelijk kader
De wettelijke grondslag voor omzetting van de PIJ-maatregel in de TBS-maatregel is artikel 6:6:33 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Hierin staat dat de PIJ-maatregel kan worden omgezet in een TBS-maatregel indien de PIJ-maatregel is verlengd tot de maximale duur en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de omzetting eist.
Bij de beslissing tot omzetting moet de rechter “een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies afkomstig van het hoofd of de directeur van de inrichting”, en “een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde” betrekken.
De beslissing tot omzetting kan worden genomen voordat de maatregel voorwaardelijk eindigt en tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel.
Voorwaarden voor omzetting van de PIJ-maatregel
[betrokkene] is bij genoemd vonnis van deze rechtbank veroordeeld voor doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren en verkrachting, meermalen gepleegd. Deze rechtbank heeft in dit vonnis ook een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd en heeft ten aanzien van de duur van de maatregel overwogen dat de mogelijkheid bestaat deze te verlengen, omdat [betrokkene] wordt veroordeeld voor misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Op 31 mei 2018 is de PIJ-maatregel van [betrokkene] gestart. De PIJ-maatregel is bij beschikking van deze rechtbank op 4 april 2024 voor het laatst verlengd. Deze beschikking is op 18 april 2024 aan [betrokkene] betekend en is nog niet onherroepelijk. Indien geen hoger beroep wordt ingesteld, zal de beschikking op 3 mei 2024 onherroepelijk zijn. Het Openbaar Ministerie heeft schriftelijk afstand getekend van het recht om hoger beroep in te stellen tegen de beschikking. De raadsvrouw heeft het Openbaar Ministerie telefonisch en per e-mail kenbaar gemaakt dat er geen hoger beroep zal worden ingesteld. De rechtbank stelt daarom vast dat de PIJ-maatregel van [betrokkene] op 19 mei 2024 van rechtswege voorwaardelijk eindigt. Hiermee bereikt de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de maximale termijn. De vordering tot omzetting van PIJ-maatregel is ingediend voordat de maatregel voorwaardelijk eindigt.
De rechtbank beschikt over een advies van [instelling 1] , de inrichting waar [betrokkene] sinds 31 maart 2024 verblijft, dat onder meer is ondertekend door de (waarnemend) geneesheer-directeur. De rechtbank betrekt dit advies bij de beslissing en stelt vast dat hiermee is voldaan aan de voorwaarde van het betrekken van ‘een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies afkomstig van het hoofd of de directeur van de inrichting’. Dat [betrokkene] eerder in [instelling 2] verbleef en dat die inrichting administratief verantwoordelijk zou zijn voor [betrokkene] doet daar niet aan af, aangezien verdachte het afgelopen jaar feitelijk in [instelling 1] heeft verbleven.
De rechtbank beschikt over afschriften van wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van [betrokkene] .
De rechtbank stelt vast dat verder is voldaan aan de eisen van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Bij [betrokkene] bestond ten tijde van het feit waarvoor de PIJ-maatregel is opgelegd een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de indexdelicten betroffen feiten waarvoor de maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd. Ook beschikt de rechtbank over een multidisciplinaire rapportage van twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die [betrokkene] hebben onderzocht. De gedragsdeskundigen hebben geadviseerd tot omzetting van de PIJ-maatregel in een TBS-maatregel.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele voorwaarden voor de omzetting van de PIJ-maatregel in een TBS-maatregel is voldaan.
Noodzaak tot omzetting
Vervolgens moet de rechtbank nagaan of de veiligheid van personen en goederen de omzetting van de PIJ-maatregel naar TBS rechtvaardigt. Hierbij komt het erop neer dat vastgesteld dient te worden of, ondanks alle inspanningen die gericht waren op een adequate behandeling van [betrokkene] , het risico op gewelddadig gedrag nog zo groot is dat het belang van de samenleving moet prevaleren boven dat van [betrokkene] . Hierin is begrepen de vraag of de omzetting van de maatregel naar TBS, gelet op de feiten waarvoor [betrokkene] is veroordeeld en het risico op recidive, proportioneel is en of er andere, minder vergaande maatregelen mogelijk zijn om het recidiverisico te beperken. Bij de vaststelling van het recidiverisico dient in dit verband niet alleen gekeken te worden naar de hoogte van het risico, maar ook naar de aard van het gevaar, de omstandigheden waaronder en de termijn waarop zich dit gevaar naar verwachting zal verwezenlijken. Verder kan in het geheel van de afweging enige betekenis toekomen aan de inspanningen die de Staat heeft geleverd om [betrokkene] te behandelen.
De rechtbank stelt voorop dat [betrokkene] gedurende de PIJ-maatregel stappen heeft gezet en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Maar uit de adviezen blijkt ook dat er nog meer stappen moeten worden gezet. Als [betrokkene] niet meer wordt behandeld, is het risico op gewelddadig gedrag op termijn hoog. Van belang daarbij is dat nog onvoldoende duidelijk is geworden of er een koppeling is tussen het gewelddadig gedrag van [betrokkene] en het seksueel gedrag. Bevestiging van het bestaan van een degelijke koppeling bij [betrokkene] zou betekenen dat het risico op recidive nog hoger moet worden ingeschat.
De verwachting van de deskundigen is dat deze nadere diagnostiek, de verdere behandeling, de overgang naar een FPA en vervolgens de uitstroom naar begeleid wonen minimaal drieënhalf jaar zullen duren, waardoor het kader van voorwaardelijke beëindiging dat maximaal twee jaar beslaat, niet voldoende is. Het voortzetten van dit behandel- en resocialisatietraject in een vrijwillig kader is volgens het advies van alle deskundigen niet haalbaar in verband met het ontbreken van de noodzakelijke motivatie bij [betrokkene] . De rechtbank realiseert zich dat de beslissing tot omzetting van de PIJ-maatregel in een TBS-maatregel een grote impact heeft op [betrokkene] , maar gezien het risico op recidive is de omzetting naar haar oordeel wel proportioneel en kan deze op dit moment niet met andere, minder vergaande maatregelen, in voldoende mate worden ingeperkt
Een zorgmachtiging, zoals door de verdediging geopperd, is naar het oordeel van de rechtbank niet passend, gelet op het door deskundigen ingeschatte recidiverisico en de noodzakelijke langdurige behandeling in een klinische setting, gevolgd door verblijf in een FPA. Zoals door de reclassering toegelicht ter zitting is de zorg die in het kader van een zorgmachtiging wordt verleend immers geen forensische zorg. In het kader van een zorgmachtiging zal niet gewerkt worden aan de relatie tussen stoornis en delictgedrag en is daardoor onvoldoende recidivebeperkend.
Gedurende de PIJ-maatregel zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende inspanningen geleverd om [betrokkene] te behandelen, welke inspanningen nog niet het resultaat hebben gehad dat de PIJ-maatregel op dit moment op een verantwoorde manier voorwaardelijk kan eindigen. Dit maakt dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de omzetting van de PIJ-maatregel eist. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot omzetting van de PIJ-maatregel daarom toewijzen.
[betrokkene] heeft ter terechtzitting aangegeven geen perspectief te zien en het gevoel te hebben dat hij niet verder komt. Hoewel eerdere verloven bij [instelling 2] positief zijn verlopen, heeft [betrokkene] sinds zijn overplaatsing naar [instelling 1] tot en met januari 2024 geen verlof genoten en daarna nog slechts heel beperkt. Daardoor voelt het voor hem als of hij opnieuw moet beginnen en hij niet de kans krijgt om zich te bewijzen. De rechtbank betreurt dat dit gevoel bij [betrokkene] is ontstaan, maar wil benadrukken dat uit de rapporten ook blijkt dat er wel degelijk een behandelperspectief is en dat alle deskundigen een uitstroomtraject voor ogen hebben. Ook de deskundigen hebben verklaard dat het daarbij van belang is dat [betrokkene] de gelegenheid krijgt om tijdens verloven te oefenen met wat hij geleerd heeft. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het opbouwen van vrijheden bij [instelling 1] voortvarend opgepakt zal worden.