ECLI:NL:RBMNE:2024:3067

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
16/700103-17 (vordering omzetting PIJ in TBS)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting van PIJ-maatregel in TBS-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 mei 2024 uitspraak gedaan over de vordering tot omzetting van de PIJ-maatregel van de betrokkene in een TBS-maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de PIJ-maatregel, die op 31 mei 2018 is gestart, op 19 mei 2024 van rechtswege voorwaardelijk eindigt. De officier van justitie heeft verzocht om omzetting van de PIJ-maatregel in TBS, onderbouwd door adviezen van deskundigen die wijzen op een aanhoudend risico op gewelddadig gedrag van de betrokkene. De rechtbank heeft de stukken in het dossier bestudeerd, waaronder eerdere vonnissen en rapportages van psychologen en psychiaters, en heeft geconcludeerd dat de betrokkene nog niet voldoende stappen heeft gezet in zijn behandeling. De deskundigen hebben geadviseerd dat de betrokkene intensieve zorg en behandeling nodig heeft, en dat de huidige PIJ-maatregel niet voldoende is om het recidiverisico te beheersen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen, met de overweging dat de veiligheid van anderen de omzetting naar TBS rechtvaardigt. De rechtbank benadrukt dat de beslissing tot omzetting een grote impact heeft op de betrokkene, maar dat het belang van de samenleving prevaleert boven zijn belangen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/700103-17 (vordering omzetting PIJ in TBS)
Beslissing op grond van artikel 6:6:33 van het Wetboek van Strafvordering van de meervoudige kamer voor strafzaken van 7 mei 2024
op de vordering van de officier van justitie tot omzetting van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) in de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna: TBS-maatregel) van:
[betrokkene],
geboren op [2002] te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in de [verblijfplaats] ,
hierna: [betrokkene] .

1.De stukken

De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder:
  • het vonnis van deze rechtbank van 24 november 2017, waarbij [betrokkene] is veroordeeld tot de PIJ-maatregel;
  • de beslissing van deze rechtbank van 4 april 2024, waarbij de termijn van de PIJ-maatregel laatstelijk is verlengd voor de duur van 10 dagen;
  • het Pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek van 21 maart 2024 van drs. E.L.G. Heinsman-Carlier, psychiater, niet verbonden aan de instelling waar [betrokkene] verblijft, waarin wordt geadviseerd de PIJ-maatregel om te zetten in een TBS-maatregel;
  • het Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek van 11 maart 2024 van F.A.M de Reeper, GZ-psycholoog, niet verbonden aan de instelling waar [betrokkene] verblijft, waarin wordt geadviseerd de PIJ-maatregel om te zetten in een TBS-maatregel;
  • het veertiende, vijftiende en zestiende perspectiefplan van Youturn;
  • de schriftelijke vordering van de officier van justitie van 9 april 2024 die strekt tot omzetting van de PIJ-maatregel in een TBS-Maatregel;
  • het reclasseringsadvies van 4 april 2024, opgemaakt door S. Vroom, reclasseringswerker;
  • het verlengingsadvies van GGZ [locatie] – Forensische psychiatrie van 5 maart 2024 van [A] , verpleegkundig specialist GGZ, [B] , manager behandelzaken en [C] , (waarnemend) Geneesheer Directeur, waarin wordt geadviseerd tot vormgeving van een behandel- en resocialisatietraject binnen een dwingend justitieel kader.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van 23 april 2024. Daarbij zijn gehoord:
  • de officier van justitie mr. N. Schapendonk;
  • [betrokkene] ;
  • de raadsvrouw mr. M.G.M. Frerix, advocaat te Ede;
  • mevrouw S. Vroom, verbonden aan het Leger des Heils;
  • mevrouw E.L.G. Heinsman-Carlier, psychiater, niet verbonden aan de instelling waar [betrokkene] verblijft;
  • de heer F. de Reeper, GZ-psycholoog, niet verbonden aan de instelling waar [betrokkene] verblijft;
  • mevrouw [A] , verbonden aan [instelling 1] .

3.De rapportage en de toelichting daarop

In het rapport van de psychiater staat dat bij [betrokkene] sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een andere gespecifieerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken. Verder lijdt [betrokkene] aan een ziekelijk stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van ADHD en autisme. Inhoudelijk heeft de diagnose van de psychiater niet geleid tot nieuwe inzichten. Wel is de vraag naar voren gekomen of de eerder gediagnosticeerde gedragsstoornissen op volwassen leeftijd niet beter in het kader van een persoonlijkheidsstoornis omschreven kunnen worden. Waar eerder de nadruk werd gelegd op de overlap tussen kenmerken van antisociale gedragskenmerken en autisme, meent de psychiater dat in meer bredere zin voldoende in de tijd stabiele gedragskenmerken aanwezig zijn om te voldoen aan de algemene criteria voor een persoonlijkheidsstoornis.
Vanuit gestructureerde risicotaxatie wordt, bij beëindiging van de PIJ-maatregel met verlies van hulpverlening en de huidige klinische setting en beveiligingsniveau, de kans op recidive voor de korte termijn ingeschat als matig en als hoog voor de lange termijn.
Volgens de psychiater heeft [betrokkene] intensieve zorg en behandeling in het belang van zowel zijn eigen ontwikkeling als het structureel terugbrengen van het risico op recidive van (seksueel) gewelddadig gedrag. De benodigde zorg en bestaande veiligheidsrisico’s maken een voortzetting van een dwingend kader noodzakelijk.
In het rapport van de psycholoog staat dat bij [betrokkene] sprake is van autisme, ADHD en van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis.
De psycholoog schat het risico op recidive van gewelddadig gedrag
uit zorgin als matig-hoog en
in zorgals laag-matig. Het risico op seksuele recidive, seksuele recidive inclusief het schenden van voorwaarden met seksueel motief, wordt ingeschat als matig-hoog en gewelddadige delicten, inclusief contactdelicten, als matig-hoog.
Hoewel [betrokkene] een goede ontwikkeling heeft doorgemaakt moeten er nog belangrijke stappen gezet worden. Verwacht wordt dat het nemen van deze stappen veel tijd zal kosten. [betrokkene] heeft deze tijd ook nodig om nieuwe vaardigheden aan te leren, oude gedragspatronen te doorbreken en nieuwe te adapteren. Daarbij dient rekening gehouden te worden met grenzen aan zijn mogelijkheden om te leren, gelet op de ontwikkelingsstoornissen. De intensieve zorg en behandeling in het belang van de ontwikkeling van [betrokkene] en het veiligheidsrisico maken volgens de psycholoog dat voortzetting van een dwingend justitieel kader noodzakelijk is.
Het voorgaande gecombineerd met de ingeschatte kans op gewelddadige en seksuele recidive leidt volgens de psycholoog tot de conclusie dat de resterende tijd in de PIJ-maatregel te kort is, ook met een voorwaardelijke beëindiging met reclasseringstoezicht.
De deskundigen hebben toegelicht dat hoewel [betrokkene] de laatste maanden meer openheid over seksualiteit geeft dan in het verleden, de vraag blijft of hij seksuele opwinding door het lichamelijke en psychische lijden van zijn slachtoffer heeft ervaren. Het wordt belangrijk geacht om de mogelijkheid van sadistische seksuele preferenties dan wel seksueel-sadismestoornis uit te sluiten. Mocht hier wel sprake van zijn, dan zal dit het risico op recidive verhogen.
Het vereiste beveiligingsniveau maakt dat de psychiater en de psycholoog onder de huidige omstandigheden adviseren om de PIJ-maatregel om te zetten naar een de maatregel TBS met dwangverpleging.
In het rapport van [instelling 1] staat dat de PIJ-maatregel eindigt op 19 mei 2024. [betrokkene] is overgeplaatst vanuit [instelling 2] en werd op 31 maart 2023 opgenomen op de afdeling [afdeling] in de [instelling 1] . [betrokkene] heeft in [instelling 2] een ontwikkeling doorgemaakt in het bewerken van de aanwezig risico factoren en het trainen van gedragsalternatieven waarbij de behandeling is gestagneerd in de fase van het opbouwen van vrijheden. In de [instelling 1] wordt geconcludeerd dat dezelfde risicofactoren in significante mate nog aanwezig zijn als in de periode in [instelling 2] . De risicofactoren impulsiviteit, hyperactiviteit, beperkt mentaliserend vermogen, gebrekkige probleemoplossingsvaardigheden, moeite met het herkennen van grenzen, het reguleren van emoties en de beperkte mate van empathie zijn nog sterk aanwezig.
Ingeschat wordt dat de risico’s met name verhoogd zijn in een niet-klinische setting waarbij [betrokkene] onbegeleid verlof praktiseert. Hij kan dan niet worden bijgestuurd bij het reguleren van zijn emoties, waarbij het risico bestaat dat bij het ervaren van bijvoorbeeld krenking, [betrokkene] impulsief en niet doordacht handelt. In de eerste zeven maanden in de [instelling 1] was de houding van [betrokkene] vijandig en gaf hij weinig tot geen opening van zaken wat betreft de aanloop naar het delict, het delict en zijn seksualiteit. De laatste drie maanden geeft [betrokkene] meer openheid.
Het risico op recidive
uit zorgwordt op het gebied van zeden ingeschat als matig tot hoog en het risico op gewelddadig gedrag
uit zorgals hoog. In het bijzonder geldt dat het voor mensen met een autismespectrumstoornis bij een overgang van een gestructureerde omgeving als een kliniek naar een transmurale setting vaak zeer moeilijk is om het geleerde mee te nemen en vraagt het veel tijd om het geleerde ook in de nieuwe setting te leren toepassen.
Door afname van de vijandigheid van [betrokkene] is er meer ruimte ontstaan voor samenwerking. [betrokkene] staat meer open voor adviezen en visies vanuit het behandelteam waarbij hij in toenemende mate daarnaar probeert te handelen. Zonder externe hulp kan [betrokkene] zijn emoties en gedachten echter niet reguleren (en onder woorden brengen). Ook schieten de actieve copingvaardigheden van [betrokkene] tekort waardoor hij onvoldoende adequaat kan interveniëren.
De [instelling 1] acht, op grond van deze bevindingen, een reguliere klinische forensische behandeling geïndiceerd. Dit dient gevolgd te worden door verblijf in een FPA in combinatie met ambulante behandeling bij de AFPN en daarna een begeleid wonen traject. Verwacht wordt dat een dergelijk traject minimaal drie en een half jaar zal duren. De verwachte behandelduur sluit aan bij de inschatting van de te verwachten behandelduur door de psychiater en de psycholoog. Gezien het aanzienlijke risico op recidive in combinatie met responsiviteitsproblemen, kan volgens de [instelling 1] een dergelijk behandel- en resocialisatietraject alleen verantwoord worden vormgegeven als er een dwingend justitieel kader aanwezig is gedurende de gehele duur van de behandel- en resocialisatieperiode.
In het reclasseringsadvies van 4 april 2024 wordt aangesloten bij het hierboven omschreven advies, in zoverre dat een langer durend klinisch traject noodzakelijk wordt geacht om meer zicht te krijgen op hetgeen nodig is om het risicomanagement op de lange termijn vorm te geven. Dit traject zal naar alle verwachting de duur van twee jaren ruim overschrijden. De inzet op klinische behandeling binnen een nog dwingend kader wordt van groot belang geacht, aangezien de motivatie voor vrijwillige voortzetting van een dergelijk traject vanuit [betrokkene] afwezig is.

4.De standpunten

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot omzetting van PIJ-maatregel in een TBS-maatregel. De officier van justitie heeft de vordering als volgt toegelicht.
De PIJ-maatregel eindigt op 19 mei 2024 van rechtswege voorwaardelijk. Gezien de adviezen van de deskundigen, de [instelling 1] en de reclassering vordert de officier van justitie de omzetting van de PIJ-maatregel in de TBS-maatregel. Op grond van de onderbouwing van de deskundigen dient te worden vastgesteld dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de omzetting van de PIJ-maatregel in een TBS-maatregel eist. Uit hetgeen door de deskundigen naar voren is gebracht, volgen voldoende concrete, duidelijke en genoegzame aanwijzingen dat er op dit moment nog een zodanig groot gevaar bestaat, dat dit omzetting van de PIJ-maatregel in een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege rechtvaardigt. Tijdens de PIJ-maatregel zijn voldoende inspanningen geleverd om [betrokkene] adequaat te behandelen, welke inspanningen niet het resultaat hebben gehad dat de PIJ-maatregel op dit moment op een verantwoorde manier voorwaardelijk kan eindigen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de vordering van de officier van justitie tot omzetting naar TBS af te wijzen en aan de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel voorwaarden te verbinden zoals geformuleerd door de reclassering. De raadsvrouw heeft bepleit dat niet is voldaan aan alle voorwaarden voor omzetting zoals die volgen uit de wet, het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind, de jurisprudentie en de wetsgeschiedenis en heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende duidelijke en genoegzame aanwijzingen zijn dat van [betrokkene] daadwerkelijk een zodanig groot gevaar uitgaat dat dit omzetting rechtvaardigt. Geen van de deskundigen rapporteert immers dat er een onvermijdelijk risico is dat [betrokkene] zal recidiveren. Daarnaast is er geen sprake van een onverminderd hoog recidiverisico, aangezien [betrokkene] een ontwikkeling heeft doorgemaakt en is gegroeid gedurende de PIJ-maatregel.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd het rapport van de [instelling 1] niet aan de eisen van de wet voldoet, omdat het niet is opgemaakt ondertekend door het hoofd van de inrichting [instelling 2] . Reeds om deze reden kan omzetting niet kan plaatsvinden.
Verder zijn er onvoldoende inspanningen verricht door de Staat. [betrokkene] heeft niet de mogelijkheid gehad om vrijheden op te bouwen terwijl hij binnen zijn mogelijkheden aan alle behandelingen heeft meegewerkt en er zich geen enkel incident heeft voorgedaan. Daar komt bij dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de mogelijkheden van een zorgmachtiging en andere alternatieven voor TBS.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Wettelijk kader
De wettelijke grondslag voor omzetting van de PIJ-maatregel in de TBS-maatregel is artikel 6:6:33 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Hierin staat dat de PIJ-maatregel kan worden omgezet in een TBS-maatregel indien de PIJ-maatregel is verlengd tot de maximale duur en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de omzetting eist.
Bij de beslissing tot omzetting moet de rechter “een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies afkomstig van het hoofd of de directeur van de inrichting”, en “een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde” betrekken.
De beslissing tot omzetting kan worden genomen voordat de maatregel voorwaardelijk eindigt en tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel.
Voorwaarden voor omzetting van de PIJ-maatregel
[betrokkene] is bij genoemd vonnis van deze rechtbank veroordeeld voor doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren en verkrachting, meermalen gepleegd. Deze rechtbank heeft in dit vonnis ook een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd en heeft ten aanzien van de duur van de maatregel overwogen dat de mogelijkheid bestaat deze te verlengen, omdat [betrokkene] wordt veroordeeld voor misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Op 31 mei 2018 is de PIJ-maatregel van [betrokkene] gestart. De PIJ-maatregel is bij beschikking van deze rechtbank op 4 april 2024 voor het laatst verlengd. Deze beschikking is op 18 april 2024 aan [betrokkene] betekend en is nog niet onherroepelijk. Indien geen hoger beroep wordt ingesteld, zal de beschikking op 3 mei 2024 onherroepelijk zijn. Het Openbaar Ministerie heeft schriftelijk afstand getekend van het recht om hoger beroep in te stellen tegen de beschikking. De raadsvrouw heeft het Openbaar Ministerie telefonisch en per e-mail kenbaar gemaakt dat er geen hoger beroep zal worden ingesteld. De rechtbank stelt daarom vast dat de PIJ-maatregel van [betrokkene] op 19 mei 2024 van rechtswege voorwaardelijk eindigt. Hiermee bereikt de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de maximale termijn. De vordering tot omzetting van PIJ-maatregel is ingediend voordat de maatregel voorwaardelijk eindigt.
De rechtbank beschikt over een advies van [instelling 1] , de inrichting waar [betrokkene] sinds 31 maart 2024 verblijft, dat onder meer is ondertekend door de (waarnemend) geneesheer-directeur. De rechtbank betrekt dit advies bij de beslissing en stelt vast dat hiermee is voldaan aan de voorwaarde van het betrekken van ‘een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies afkomstig van het hoofd of de directeur van de inrichting’. Dat [betrokkene] eerder in [instelling 2] verbleef en dat die inrichting administratief verantwoordelijk zou zijn voor [betrokkene] doet daar niet aan af, aangezien verdachte het afgelopen jaar feitelijk in [instelling 1] heeft verbleven.
De rechtbank beschikt over afschriften van wettelijke aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van [betrokkene] .
De rechtbank stelt vast dat verder is voldaan aan de eisen van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Bij [betrokkene] bestond ten tijde van het feit waarvoor de PIJ-maatregel is opgelegd een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de indexdelicten betroffen feiten waarvoor de maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd. Ook beschikt de rechtbank over een multidisciplinaire rapportage van twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die [betrokkene] hebben onderzocht. De gedragsdeskundigen hebben geadviseerd tot omzetting van de PIJ-maatregel in een TBS-maatregel.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele voorwaarden voor de omzetting van de PIJ-maatregel in een TBS-maatregel is voldaan.
Noodzaak tot omzetting
Vervolgens moet de rechtbank nagaan of de veiligheid van personen en goederen de omzetting van de PIJ-maatregel naar TBS rechtvaardigt. Hierbij komt het erop neer dat vastgesteld dient te worden of, ondanks alle inspanningen die gericht waren op een adequate behandeling van [betrokkene] , het risico op gewelddadig gedrag nog zo groot is dat het belang van de samenleving moet prevaleren boven dat van [betrokkene] . Hierin is begrepen de vraag of de omzetting van de maatregel naar TBS, gelet op de feiten waarvoor [betrokkene] is veroordeeld en het risico op recidive, proportioneel is en of er andere, minder vergaande maatregelen mogelijk zijn om het recidiverisico te beperken. Bij de vaststelling van het recidiverisico dient in dit verband niet alleen gekeken te worden naar de hoogte van het risico, maar ook naar de aard van het gevaar, de omstandigheden waaronder en de termijn waarop zich dit gevaar naar verwachting zal verwezenlijken. Verder kan in het geheel van de afweging enige betekenis toekomen aan de inspanningen die de Staat heeft geleverd om [betrokkene] te behandelen.
De rechtbank stelt voorop dat [betrokkene] gedurende de PIJ-maatregel stappen heeft gezet en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Maar uit de adviezen blijkt ook dat er nog meer stappen moeten worden gezet. Als [betrokkene] niet meer wordt behandeld, is het risico op gewelddadig gedrag op termijn hoog. Van belang daarbij is dat nog onvoldoende duidelijk is geworden of er een koppeling is tussen het gewelddadig gedrag van [betrokkene] en het seksueel gedrag. Bevestiging van het bestaan van een degelijke koppeling bij [betrokkene] zou betekenen dat het risico op recidive nog hoger moet worden ingeschat.
De verwachting van de deskundigen is dat deze nadere diagnostiek, de verdere behandeling, de overgang naar een FPA en vervolgens de uitstroom naar begeleid wonen minimaal drieënhalf jaar zullen duren, waardoor het kader van voorwaardelijke beëindiging dat maximaal twee jaar beslaat, niet voldoende is. Het voortzetten van dit behandel- en resocialisatietraject in een vrijwillig kader is volgens het advies van alle deskundigen niet haalbaar in verband met het ontbreken van de noodzakelijke motivatie bij [betrokkene] . De rechtbank realiseert zich dat de beslissing tot omzetting van de PIJ-maatregel in een TBS-maatregel een grote impact heeft op [betrokkene] , maar gezien het risico op recidive is de omzetting naar haar oordeel wel proportioneel en kan deze op dit moment niet met andere, minder vergaande maatregelen, in voldoende mate worden ingeperkt
Een zorgmachtiging, zoals door de verdediging geopperd, is naar het oordeel van de rechtbank niet passend, gelet op het door deskundigen ingeschatte recidiverisico en de noodzakelijke langdurige behandeling in een klinische setting, gevolgd door verblijf in een FPA. Zoals door de reclassering toegelicht ter zitting is de zorg die in het kader van een zorgmachtiging wordt verleend immers geen forensische zorg. In het kader van een zorgmachtiging zal niet gewerkt worden aan de relatie tussen stoornis en delictgedrag en is daardoor onvoldoende recidivebeperkend.
Gedurende de PIJ-maatregel zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende inspanningen geleverd om [betrokkene] te behandelen, welke inspanningen nog niet het resultaat hebben gehad dat de PIJ-maatregel op dit moment op een verantwoorde manier voorwaardelijk kan eindigen. Dit maakt dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de omzetting van de PIJ-maatregel eist. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot omzetting van de PIJ-maatregel daarom toewijzen.
[betrokkene] heeft ter terechtzitting aangegeven geen perspectief te zien en het gevoel te hebben dat hij niet verder komt. Hoewel eerdere verloven bij [instelling 2] positief zijn verlopen, heeft [betrokkene] sinds zijn overplaatsing naar [instelling 1] tot en met januari 2024 geen verlof genoten en daarna nog slechts heel beperkt. Daardoor voelt het voor hem als of hij opnieuw moet beginnen en hij niet de kans krijgt om zich te bewijzen. De rechtbank betreurt dat dit gevoel bij [betrokkene] is ontstaan, maar wil benadrukken dat uit de rapporten ook blijkt dat er wel degelijk een behandelperspectief is en dat alle deskundigen een uitstroomtraject voor ogen hebben. Ook de deskundigen hebben verklaard dat het daarbij van belang is dat [betrokkene] de gelegenheid krijgt om tijdens verloven te oefenen met wat hij geleerd heeft. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het opbouwen van vrijheden bij [instelling 1] voortvarend opgepakt zal worden.

5.De beslissing

De rechtbank:
-
wijst toede vordering van de officier van justitie tot omzetting van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen van [betrokkene] in de maatregel van terbeschikkingstelling;
- beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. S.M. Schothorst en M.J. Westerink, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. I.S.A. Nahumury, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 mei 2024.
Mr. Schothorst is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.