ECLI:NL:RBMNE:2024:3058

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
10695611 UC EXPL 23-6042
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling factuur en verrekening schadevergoeding in het kader van een uitzendovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee besloten vennootschappen, waarbij eiseres een vordering tot betaling van een factuur heeft ingesteld tegen gedaagde. De eiseres, een uitzendbedrijf, had op 13 juli 2021 een uitzendovereenkomst gesloten met gedaagde, waarbij een uitzendkracht ter beschikking werd gesteld. Gedaagde heeft een bedrag van € 21.875,71 gefactureerd gekregen, maar heeft dit bedrag gedeeltelijk verrekend met een schadevergoeding die zij meende te hebben op eiseres. Gedaagde stelde dat de uitzendkracht schade had veroorzaakt aan een voertuig dat aan hem ter beschikking was gesteld, en dat eiseres hiervoor aansprakelijk was.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde geen recht had op verrekening van de schadevergoeding met de factuur, omdat er geen schadevergoedingsvordering op eiseres rustte. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet kon bewijzen dat eiseres tekort was geschoten in haar verplichtingen, en dat de aansprakelijkheid van eiseres op basis van de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing was. De kantonrechter heeft de vordering van eiseres toegewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een schadevergoeding kan worden verrekend en de verantwoordelijkheden van een uitzendbedrijf ten opzichte van de inlener. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan gedaagde opgelegd, aangezien deze in het ongelijk was gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat eiseres het vonnis kan uitvoeren, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10695611 UC EXPL 23-6042 VL/58599
Vonnis van 22 mei 2024
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: C. Akdemir, werkzaam bij [.] ,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: [gemachtigde] , manager stafdiensten.

1.Procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft [gedaagde] op 5 september 2023 gedagvaard voor de kantonrechter. [gedaagde] heeft hier op 3 oktober 2023 schriftelijk op gereageerd. Vervolgens heeft de kantonrechter een mondelinge behandeling bepaald.
1.2.
Op 31 januari 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Aan de zijde van [eiseres] was de heer [A] , directeur-grootaandeelhouder van [eiseres] , aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van [eiseres] . Aan de zijde van [gedaagde] waren de heer [B] , bestuurder van [gedaagde] , en haar gemachtigde aanwezig. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen besproken is. De kantonrechter heeft bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2. Waar de zaak over gaat

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben op 13 juli 2021 een uitzendovereenkomst [1] gesloten (hierna: de overeenkomst), op basis waarvan [eiseres] aan [gedaagde] de heer [C] (hierna: [C] ) als uitzendkracht ter beschikking heeft gesteld in de functie van groenvoorziener, machinist, borstelwagenbestuurder en bagger. De overeengekomen werkzaamheden betroffen ‘groenvoorziening’.
2.2.
[C] heeft in het kader van de overeenkomst werkzaamheden verricht voor [gedaagde] en [eiseres] heeft hiervoor op 27 september 2021 een bedrag van € 21.875,71 gefactureerd aan [gedaagde] .
2.3.
[gedaagde] heeft met het voormelde door [eiseres] gefactureerd bedrag een bedrag van € 3.330,38 verrekend. Zij stelt dat [C] schade heeft veroorzaak aan een door [gedaagde] aan [C] ter beschikking gestelde bestelauto (merk Peugeot, type Bipper; hierna: het voertuig); door te veel motorolie bij te vullen is de motor daarvan kapot gegaan. De reparatie van de motor heeft € 3.330,38 gekost en hiervoor is [eiseres] aansprakelijk, aldus [gedaagde] .
2.4.
[eiseres] betwist dat zij aansprakelijk is voor de door [C] veroorzaakte schade aan het voertuig van [gedaagde] . Omdat [gedaagde] volgens [eiseres] geen schadevergoedingsvordering jegens haar heeft was [gedaagde] niet bevoegd om het schadebedrag met het gefactureerde bedrag te verrekenen. [eiseres] vordert betaling van het restantbedrag van € 3.330,38, de wettelijke rente over dit bedrag, een bedrag van € 458,04 aan buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

3. De beoordeling

3.1.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiseres] toe. Dit wordt hieronder toegelicht.
3.2.
De kantonrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is, dat [gedaagde] het factuurbedrag van € 21.875,71 aan [eiseres] verschuldigd is voor de inleen van [C] .
3.3.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] bevoegd was de door haar geleden schade van € 3.330,38 te verrekenen met voormelde vordering van [eiseres] op [gedaagde] , meer in het bijzonder of [gedaagde] jegens [eiseres] een schadevergoedingsvordering heeft ter zake van de schade aan de motor van het voertuig. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] niet tot verrekening bevoegd was, omdat zij niet vorenbedoelde schadevergoedingsvordering jegens [eiseres] heeft. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
Geen schadevergoedingsvordering op grond van artikel 6:74 BW3.4. [gedaagde] betoogt – zo begrijpt de kantonrechter met ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden – dat zij op basis van artikel 6:74 BW een schadevergoedingsvordering jegens [eiseres] heeft, omdat [eiseres] tekort is geschoten in de nakoming van een verbintenis waardoor [gedaagde] schade heeft geleden. Zij voert hiertoe het volgende aan. [gedaagde] heeft met [eiseres] afgesproken dat [gedaagde] ten behoeve van het woon-werkverkeer en de groenwerkzaamheden een voertuig aan [C] ter beschikking zou stellen, omdat [eiseres] zelf onvoldoende vervoersmiddelen beschikbaar had. Dit voertuig was noodzakelijk voor de door [C] te verrichten groenwerkzaamheden, omdat hiermee de materialen en gereedschappen moesten worden vervoerd. Daarbij zijn de plekken waar [gedaagde] de groenwerkzaamheden uitvoert vrijwel nooit te bereiken met het openbaar vervoer. Om milieutechnische en kostenbesparende redenen, maakten meerdere collega’s samen gebruik van dit voertuig om op het werk te komen en [C] was hierbij de chauffeur. [C] blijkt niet over de kennis en/of kunde te beschikken om met het voertuig overweg te kunnen, nu hij te veel motorolie in de motor heeft bijgevuld met motorschade als gevolg. Door een uitzendkracht ter beschikking te stellen die niet over vorenbedoelde kennis en/of kunde beschikt is [eiseres] tekortgeschoten in de op haar rustende verbintenis.
3.5.
[eiseres] betwist dat zij met [gedaagde] had afgesproken dat [gedaagde] een voertuig ter beschikking zou stellen aan [C] . Volgens [eiseres] was dit overigens ook niet nodig, omdat [C] al een voertuig van [eiseres] gebruikte om op het werk te komen. Als [eiseres] had geweten dat [gedaagde] aan [C] een voertuig ter beschikking wilde stellen, dan zou [eiseres] hebben aangegeven dat dat niet nodig was, omdat ze zelf beschikbare voertuigen had. Daarbij heeft [eiseres] ook geen separate betaling van [gedaagde] ontvangen voor door [C] geleverde chauffeursdiensten. Uit niets blijkt dat [gedaagde] met [eiseres] zou hebben afgesproken dat [C] gebruik ging maken van een voertuig van [gedaagde] in het kader van de inleen van [C] . Van een tekortkoming in de op haar rustende verbintenis is dan ook geen sprake.
3.6.
De kantonrechter verwerpt het onder 3.4. weergegeven betoog van [gedaagde] als onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende. In de op schrift gestelde overeenkomst tussen partijen is slechts opgenomen dat [C] groenwerkzaamheden zou gaan verrichten voor [gedaagde] . [gedaagde] stelt weliswaar dat partijen naast de afspraken in deze overeenkomst ook afspraken hebben gemaakt over het door [gedaagde] ter beschikking stellen van een voertuig aan [C] in het kader van de door hem voor [gedaagde] uit te voeren werkzaamheden, maar deze stelling is door [eiseres] gemotiveerd betwist. Het had daarom op de weg van [gedaagde] gelegen om de gestelde, tussen partijen gemaakte afspraken over het ter beschikking stellen van het voertuig aan [C] in het kader van zijn inleen meer te concretiseren en te onderbouwen, maar dit heeft zij niet gedaan. Hierdoor is niet komen vast te staan dat het gebruik van het voertuig door [C] onderdeel was of is gaan uitmaken van de overeenkomst tussen partijen. Om die reden kan [gedaagde] evenmin worden gevolgd in haar stelling dat [eiseres] tekort is geschoten in haar verplichting om een kundig en bekwaam uitzendkracht aan [gedaagde] ter beschikking te stellen. Reeds omdat geen sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [eiseres] , is [eiseres] geen schadevergoeding op grond van artikel 6:74 BW aan [gedaagde] verschuldigd.
Geen schadevergoedingsvordering op basis van artikel 6:170 in verbinding met artikel 6:162 BW
3.7.
Daarnaast stelt [gedaagde] – zo begrijpt de kantonrechter met ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden – dat zij op basis van artikel 6:170 in verbinding met artikel 6:162 BW een schadevergoedingsvordering jegens [eiseres] heeft, omdat [C] in zijn hoedanigheid van werknemer van [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagde] ; hij heeft namelijk door zijn onachtzaam of onkundig handelen schade toegebracht aan het voertuig van [gedaagde] . Zij voert hiertoe het volgende aan. Het komt wel eens voor dat ongelukjes gebeuren tijdens het uitoefenen van de werkzaamheden door werknemers van [gedaagde] , waardoor schade wordt veroorzaakt aan eigendommen van derden. Ingeval schade wordt veroorzaakt door het niet opvolgen van instructies of door onachtzaam/onkundig gedrag van een werknemer van [gedaagde] , vergoedt [gedaagde] deze schade aan de derde, maar verhaalt zij dit vervolgens wel (deels) op haar werknemer. Volgens [gedaagde] zou dat ook in de situatie met [C] moeten gelden, omdat door zijn onachtzaamheid schade is toegebracht aan het voertuig van [gedaagde] . Aangezien [C] een werknemer is van [eiseres] , kan [gedaagde] deze schade verhalen op [eiseres] .
3.8.
[eiseres] heeft voormelde stellingen van [gedaagde] gemotiveerd weersproken.
3.9.
De kantonrechter verwerpt het betoog van [gedaagde] dat [eiseres] jegens haar uit hoofde van artikel 6:170 in verbinding met artikel 6:162 BW aansprakelijk is voor de schade aan de motor van het voertuig. Een noodzakelijke voorwaarde voor aansprakelijkheid van [eiseres] uit hoofde van artikel 6:170 BW is, dat er sprake is van een ‘‘fout’’ – dus een onrechtmatige daad – van [C] . Ook als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat [C] jegens [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door te veel motorolie in de motor van het voertuig te vullen met motorschade tot gevolg, dan nog moet worden bezien of [eiseres] dan uit hoofde van artikel 6:170 BW jegens [gedaagde] aansprakelijk is. Dat is niet het geval. Immers, artikel 6:170 BW roept een buitencontractuele aansprakelijkheid in het leven van een werkgever voor door een fout van zijn werknemer in de uitoefening van diens werkzaamheden aan een derde toegebrachte schade. Deze bepaling is niet van toepassing in de contractuele verhouding tussen een uitzendbureau/ detacheringsbedrijf/uitlener (de formele werkgever) en een inlenend bedrijf (de materiële werkgever), waarin de inlener de feitelijke zeggenschap heeft over, de feitelijke opdrachten geeft aan en het feitelijk toezicht houdt op de uitzendkracht.
De inlener is geen “derde” als bedoeld in artikel 6:170 Burgerlijk Wetboek. [2] Dat [gedaagde] als inlener in de praktijk de feitelijke zeggenschap had over, de feitelijke opdrachten gaf aan en het feitelijk toezicht hield op [C] , heeft [eiseres] gemotiveerd gesteld en [gedaagde] niet (gemotiveerd) weersproken. Die stelling staat dan ook tussen partijen vast. Ook om die reden is [gedaagde] geen “derde” als bedoeld in artikel 6:170 BW. Het voorgaande brengt met zich dat het risico voor de gevolgen van de gestelde, door [C] gemaakte fout in de onderlinge verhouding tussen [eiseres] als uitlener en [gedaagde] als inlener, bij [gedaagde] ligt.
Tussenconclusie
3.10.
Aangezien niet is komen vast te staan dat [gedaagde] de door haar gestelde schadevergoedingsvordering jegens [eiseres] heeft, was zij niet bevoegd het schadebedrag van € 3.330,38 te verrekenen met de vordering van [eiseres] op [gedaagde] . Gelet hierop moet [gedaagde] dus nog een bedrag van € 3.330,38 aan [eiseres] betalen. Daartoe wordt [gedaagde] veroordeeld.
Rente
3.11.
De door [eiseres] gevorderde de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag van € 3.330,38 is toewijsbaar met ingang van de 31ste dag na de factuurdatum van 27 september 2021, omdat [gedaagde] met ingang van die dag (zijnde één dag na de betalingstermijn van 30 dagen na factuurdatum) in de nakoming van haar betalingsverplichting niet alleen tekort is geschoten maar ook in verzuim is geraakt.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.12.
[eiseres] vordert een bedrag van € 458,04 aan buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en wordt toegewezen.
Proceskosten
3.13.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld. Zij wordt daarom veroordeeld in de kosten. Dit betekent dat zij haar eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiseres] aan haar moet betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 106,73
- griffierecht € 487,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 punten x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.270,73
Uitvoerbaar bij voorraad
3.14.
[eiseres] heeft gevorderd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daartegen is [gedaagde] niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden dan wel belangen gebleken die deze vordering in de weg staan. Op grond van het bepaalde in artikel 233, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt die vordering toegewezen. Dit betekent dat [gedaagde] moet voldoen aan de veroordelingen en dat [eiseres] het vonnis ten uitvoer kan leggen, ongeacht of hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 3.330,38, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 31ste dag na 27 september 2021 tot aan de dag dat het volledige bedrag is betaald;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 458,04 aan buitengerechtelijke incassokosten;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten; zij moet aan [eiseres] haar proceskosten van € 1.270,73 betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening aan [eiseres] betalen;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2024.

Voetnoten

1.Zie artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.Vergelijk met een arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 5 augustus 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:2519) en het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 maart 2008 (JAR 2008/164).