ECLI:NL:RBMNE:2024:3052

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
UTR 22/3284
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot intrekking bouwvergunning windpark Houten in verband met Unierechtelijke normen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 mei 2024 uitspraak gedaan over het verzoek van eiser om de bouwvergunning met vrijstelling voor windpark Houten in te trekken. Eiser stelt dat de bouwvergunning in strijd is met het Unierecht, met name verwijzend naar het Nevele-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de Delfzijl-uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank oordeelt dat de bouwvergunning niet is gebaseerd op de normen voor windturbines uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling, die pas na de verlening van de bouwvergunning in werking zijn getreden. Hierdoor is de rechtbank van mening dat de bouwvergunning niet ingetrokken hoeft te worden op basis van de genoemde rechtspraak.

De zaak begon met een verzoek van eiser aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten op 7 april 2021 om de bouwvergunning in te trekken. Het college heeft dit verzoek afgewezen, waarna eiser beroep heeft ingesteld bij de rechtbank. De zitting vond plaats op 19 januari 2024, waarbij eiser niet aanwezig was, maar wel vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het college en Eneco Wind B.V. waren ook vertegenwoordigd.

De rechtbank concludeert dat de bouwvergunning voor windpark Houten uit 2010 niet in strijd is met het Unierecht en dat het college terecht heeft geweigerd om de bouwvergunning in te trekken. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de bouwvergunning in strijd is met het Unierecht. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3284

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van de Riet),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Holtkamp).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Eneco Wind B.V. uit Rotterdam

(gemachtigde: mr. J.H.M. Berenschot).
Partijen worden in deze uitspraak eiser, het college en Eneco genoemd.

Inleiding

1. Deze zaak gaat over het verzoek van eiser om de bouwvergunning met vrijstelling voor windpark Houten in te trekken. Aan dat verzoek ligt het Nevele-arrest [1] van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof van Justitie) ten grondslag. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het Nevele-arrest gevolgen heeft voor de onherroepelijke bouwvergunning van windpark Houten.

Achtergrond

2. Windpark Houten bestaat uit drie windturbines, één inkoopstation en bijbehorende werken en is gelegen aan de Heemsteedseweg en de Veerwagenweg in Houten (het windpark). Het windpark is sinds 2009 in gebruik en wordt geëxploiteerd door Eneco en daarvoor door haar rechtsvoorganger. Voor dit windpark is op 15 december 2009 een milieuvergunning verleend, die onder meer geluidsvoorschriften bevatte. Op 21 juni 2010 is voor het windpark een bouwvergunning met vrijstelling (hierna: de bouwvergunning) verleend.
3. Eiser woont in de buurt van het windpark en ervaart geluidsoverlast. Als gevolg daarvan is hij betrokken bij meerdere procedures over windpark Houten.
4. De zaak die nu voorligt is begonnen met het verzoek van eiser aan het college van 7 april 2021 om de bouwvergunning in te trekken. Het college heeft een ontwerpbesluit opgesteld en ter inzage gelegd. Eiser heeft hiertegen zienswijzen ingediend. Met het besluit van 25 mei 2022 heeft het college het verzoek van eiser afgewezen. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
5. Het beroep van eiser is behandeld op de zitting van 19 januari 2024. Eiser was hierbij aanwezig. De gemachtigde van eiser heeft zich afgemeld voor de zitting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. [A] , juridisch adviseur van het college. Eneco heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] , asset manager van het windpark, bijgestaan door de gemachtigde mr. J.H.M. Berenschot.
6. Deze zaak over windpark Houten staat niet op zichzelf. Naast het verzoek om intrekking van de bouwvergunning, heeft eiser bij het college ook een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen windpark Houten. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer UTR 22/4314 en is ook door de rechtbank behandeld op de zitting van 19 januari 2024. Op dit beroep wordt door de rechtbank in een aparte uitspraak beslist.

Standpunten van eiser

7. Eiser voert in deze zaak aan dat de bouwvergunning die in 2010 voor het windpark is verleend, in strijd is met het Unierecht en daarom ingetrokken moet worden, gelet op het bepaalde in artikel 2.33, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eiser heeft daarbij gewezen op het Nevele-arrest van het Hof van Justitie en de Delfzijl-uitspraak [2] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). De windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) die onderwerp zijn van de hiervoor genoemde rechtspraak waren weliswaar nog niet in werking getreden ten tijde van het verlenen van de bouwvergunning voor Windpark Houten , maar volgens eiser hebben deze bepalingen direct werking gekregen bij hun invoering in 2011. De bouwvergunning is daarmee volgens eiser gebaseerd op de windturbinebepalingen, die later in strijd met het Unierecht bleken te zijn. Eiser vindt daarom dat de bouwvergunning moet worden ingetrokken.

Beoordeling door de rechtbank

Gevolgen inwerkingtreding Omgevingswet voor deze zaak
8. Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor deze datum het verzoek tot intrekking van de bouwvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Het Nevele-arrest, de Delfzijl-uitspraak en de herstelsancties
9. Op 25 juni 2020 heeft het Hof van Justitie het Nevele-arrest gewezen, over een windpark in Vlaanderen, België. Het Hof van Justitie heeft daarin, kort gezegd, geoordeeld dat de in Vlaanderen destijds geldende algemene regels voor windturbines, plannen en programma’s vormen waarvoor een milieubeoordeling moet worden verricht in de zin van de Europese richtlijn voor strategische milieubeoordeling (SMB-richtlijn). [3]
10. Op 30 juni 2021 heeft de Afdeling in een tussenuitspraak over een windpark in Delfzijl geoordeeld over de consequenties van het Nevele-arrest voor de Nederlandse situatie. Uit deze uitspraak volgt dat de Nederlandse windturbinebepalingen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling milieubeheer (Activiteitenregeling), net als de Vlaamse, plannen en programma’s vormen waarvoor op grond van de SMB-richtlijn een milieubeoordeling moet worden verricht. Aan de Nederlandse windturbinebepalingen ligt echter geen milieubeoordeling ten grondslag, zodat deze in de zaak over het windpark in Delfzijl buiten toepassing moesten worden gelaten.
11. De Nederlandse regering beoogt dit gebrek in de windturbinebepalingen te herstellen met het interdepartementale ‘Actieprogramma Verankering milieubescherming na Nevele’. In het kader daarvan wordt alsnog een milieubeoordeling gemaakt, waarna nieuwe algemene milieunormen voor windturbines worden bepaald. [4] In afwachting van die milieubeoordeling en van nieuwe normen is op 1 juli 2022 een tijdelijke overbruggingsregeling voor bestaande windturbineparken in werking getreden. [5]
Wat zijn de gevolgen voor de bouwvergunning?
12. De rechtbank beoordeelt in deze zaak of het college met het besluit van 25 mei 2022 het verzoek tot intrekking van de bouwvergunning al dan niet terecht heeft afgewezen. Het toetsingskader daarvoor is vermeld in artikel 2.33, eerste lid, onder a, van de Wabo. Het verzoek tot intrekking van de bouwvergunning heeft een ander toetsingskader dan de vraag of het college de bouwvergunning voor het windpark op grond van de huidige regelgeving ook nog zou mogen verlenen. Dat laatste is niet relevant voor de beoordeling van het verzoek tot intrekking van de bouwvergunning en beoordeelt de rechtbank daarom niet.
13. Naar het oordeel van de rechtbank hebben het Nevele-arrest en de Delfzijl-uitspraak niet tot gevolg dat de bouwvergunning voor windpark Houten uit 2010 moet worden ingetrokken. De rechtbank stelt daarbij voorop dat uit de Delfzijl-uitspraak volgt dat een omgevingsvergunning zelf geen plan of programma is zoals bedoeld in de SMB-richtlijn. Dit betekent dat de SMB-richtlijn er niet toe verplicht dat aan de bouwvergunning uit 2010 een milieubeoordeling ten grondslag wordt gelegd.
De gevolgen van de Delfzijl-uitspraak voor het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling werken daarnaast niet door in de bouwvergunning voor windpark Houten . Deze bouwvergunning is immers verleend voordat op 1 januari 2011 het Activiteitenbesluit in werking is getreden, zodat de bouwvergunning niet is gebaseerd op deze normen voor wind- turbines uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling. Dat de normen voor windturbines uit het Activiteitenbesluit na inwerkingtreding direct voor windpark Houten zijn gaan gelden, zoals eiser op zichzelf terecht heeft gesteld, maakt dat niet anders. Uit de Delfzijl-uitspraak volgt dat de normen voor windturbines bij een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden betrokken als voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid wordt aangesloten bij deze normen. Daarvan is in dit geval geen sprake geweest, omdat deze normen nog niet bestonden ten tijde van het verlenen van de bouwvergunning. Uit de ruimtelijke onderbouwing bij de bouwvergunning volgt ook niet dat bij de windturbinenormen uit het Activiteitenbesluit is aangesloten. Bovendien zijn de milieuaspecten voor dit windpark beoordeeld in het kader van de in 2009 verleende milieuvergunning voor het windpark. De windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit zijn gelet op het voorgaande op geen enkele manier betrokken bij de bouwvergunning die in 2010 voor het windpark is verleend. De conclusies uit het Nevele-arrest en de Delfzijl-uitspraak hebben daarom geen gevolgen voor de bouwvergunning van windpark Houten uit 2010. Dit betekent dat het college dus terecht heeft geweigerd om op grond van artikel 2.33, eerste lid, onder a, van de Wabo tot intrekking van de bouwvergunning over te gaan. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Eiser heeft in zijn algemeenheid nog een beroep gedaan op de rechtstreeks werkende bepalingen uit het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag van Aarhus. Eiser heeft echter onvoldoende toegelicht op welke manier deze verdragen een grondslag vormen voor intrekking van de bouwvergunning van windpark Houten . De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om op grond van de rechtstreeks werkende bepalingen uit deze verdragen tot het oordeel te komen dat de bouwvergunning moet worden ingetrokken op grond van artikel 2.33, eerste lid, onder a, van de Wabo.
Formele rechtskracht
15. Eiser heeft onder verwijzing naar het arrest Kühne & Heitz van het Hof van Justitie [6] aangevoerd dat hem bij de beoordeling van deze zaak niet kan worden tegengeworpen dat de bouwvergunning van het windpark onherroepelijk is. Volgens eiser staat vast dat de bouwvergunning in strijd is met het Unierecht, zodat er een uitzondering bestaat om terug te komen op dit onherroepelijke besluit.
16. De rechtbank merkt daarover op dat het college bij het besluit om de bouwvergunning in stand te laten eiser niet heeft tegengeworpen dat deze bouwvergunning onherroepelijk is. Het college heeft aan de hand van artikel 2.33 van de Wabo juist beoordeeld of de onherroepelijke bouwvergunning ingetrokken moet worden. Eiser gaat er verder bij deze beroepsgrond ten onrechte van uit dat de bouwvergunning in strijd is met het Unierecht. Zoals volgt uit de overwegingen 13 en 14 van deze uitspraak volgt de rechtbank eiser daarin niet.
Overige beroepsgronden
17. De rechtbank overweegt ten slotte dat de beroepsgronden die eiser in deze zaak en in de zaak met zaaknummer UTR 22/4314 heeft aangevoerd grotendeels overeenkomen. Een deel van deze gronden kunnen binnen het toetsingskader in deze zaak geen rol spelen, zodat de rechtbank in deze uitspraak niet toekomt aan de beoordeling daarvan.

Conclusie

18. Uit deze uitspraak volgt dat het college in het Nevele-arrest en de Delfzijl-uitspraak terecht geen aanleiding heeft gezien om de bouwvergunning uit 2010 voor windpark Houten in te trekken.
19. Het beroep van eiser is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzitter, en mr. J. Wolbrink en mr. E.C. Matiasen, leden, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Artikel 2.33 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
1. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning in, voor zover:
a. de uitvoering van een voor Nederland verbindend verdrag of een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie dat vereist;
(…)

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van 25 juni 2020, ECLI:EU:C:2020:503 (Aalter en Nevele).
2.Uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1395 (Delfzijl).
3.Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (L 197/30).
4.Brieven aan de Tweede Kamer van de minister voor Klimaat en Energie van 6 juli 2022, Kamerstukken II 2021-22, 32 813, nr. 1085 en van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 7 juli 2022, Kamerstukken II 2021-22, 33 612, nr. 82.
5.Besluit van 3 mei 2022 tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer en enkele besluiten op grond van de Omgevingswet in verband met jurisprudentie over windturbineparken (tijdelijke overbruggingsregeling windturbineparken) en Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 15 juni 2022, tot wijziging van de Activiteitenregeling milieubeheer en de Omgevingsregeling in verband met jurisprudentie over windturbineparken (tijdelijke overbruggingsregeling windturbineparken).
6.Arrest van 13 januari 2004, ECLI:EU:C:2004:17 (Kühne & Heitz).