Overwegingen over de inhoud
Gevolgen inwerkingtreding Omgevingswet voor deze zaak
12. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het handhavingsverzoek en het besluit van 14 juli 2022 is het recht zoals dat gold ten tijde van het indienen van het handhavingsverzoek bepalend. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingsrecht.
De maatwerkvoorschriften uit 2012
13. Eisers hebben verzocht om handhavend op te treden tegen het windpark, omdat zij vinden dat concrete en adequate milieunormen ontbreken voor het windpark. Ter onderbouwing voeren eisers aan dat de maatwerkvoorschriften uit 2012 zijn vernietigd met de uitspraak van deze rechtbank van 25 februari 2021, zodat er geen maatwerkvoorschriften meer voor het windpark gelden.
14 De rechtbank stelt vast, en ook tussen partijen is niet in geschil, dat de milieuvergunning uit 2009 van rechtswege is vervallen op 1 januari 2011 in verband met de inwerkingtreding op die datum van de gewijzigde regels voor windturbines in het Activiteitenbesluit. De vraag die moet worden beantwoord is of de maatwerkvoorschriften uit 2012 ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog golden voor het windpark. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat dit het geval is geweest. De stelling van eisers dat de rechtbank de maatwerkvoorschriften met de uitspraak van 25 februari 2021 heeft vernietigd, is naar het oordeel van de rechtbank gebaseerd op een onjuiste uitleg van deze uitspraak. In die uitspraak heeft de rechtbank de beslissing op bezwaar vernietigd vanwege een motiveringsgebrek. Met die uitspraak is het primaire besluit, de afwijzing van het verzoek om de maatwerkvoorschriften in te trekken, echter in stand gebleven. Ook na de uitspraak van 25 februari 2021 bleven de maatwerkvoorschriften daarom gelden. Dat het college eenzelfde uitleg aan de uitspraak van 25 februari 2021 heeft gegeven, volgt uit het feit dat het college na deze uitspraak, op 13 december 2022 en dus na het bestreden besluit, een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen, waarmee de oude maatwerkvoorschriften zijn ingetrokken en nieuwe maatwerkvoorschriften aan het windpark zijn opgelegd. Gelet op het voorgaande kunnen eisers niet worden gevolgd in hun stelling dat de maatwerkvoorschriften uit 2012 door de uitspraak van deze rechtbank zijn vernietigd. De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn de maatwerkvoorschriften in strijd met het Unierecht?
15. Voor zover de rechtbank tot de conclusie zou komen dat de maatwerkvoorschriften uit 2012 nog wel golden, stellen eisers zich op het standpunt dat die maatwerkvoorschriften onverbindend zijn vanwege strijd met het Unierecht. Eisers hebben zich hiervoor gebaseerd op het Nevele-arrest van het Hof van Justitie en de Delfzijl-uitspraakvan de Afdeling.
Het Nevele-arrest, de Delfzijl-uitspraak en de herstelsancties
16. Op 25 juni 2020 heeft het Hof van Justitie het Nevele-arrest gewezen, over een windpark in Vlaanderen, België. Het Hof van Justitie heeft daarin kort gezegd geoordeeld dat de in Vlaanderen destijds geldende algemene regels voor windturbines, plannen en programma’s vormen waarvoor een milieubeoordeling moet worden verricht in de zin van de Europese richtlijn voor strategische milieubeoordeling (SMB-richtlijn).
17. Op 30 juni 2021 heeft de Afdeling in een tussenuitspraak over een windpark in Delfzijl geoordeeld over de consequenties van het Nevele-arrest voor de Nederlandse situatie. Uit deze uitspraak volgt dat de Nederlandse windturbinebepalingen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling milieubeheer (Activiteitenregeling), net als de Vlaamse, plannen en programma’s vormen waarvoor op grond van de SMB-richtlijn een milieubeoordeling moet worden verricht. Aan de Nederlandse windturbinebepalingen ligt echter geen milieubeoordeling ten grondslag, zodat deze in de zaak over het windpark in Delfzijl buiten toepassing moesten worden gelaten.
18. De Nederlandse regering beoogt dit gebrek in de windturbinebepalingen te herstellen met het interdepartementale ‘Actieprogramma Verankering milieubescherming na Nevele’. In het kader daarvan wordt alsnog een milieubeoordeling gemaakt, waarna nieuwe algemene milieunormen voor windturbines worden bepaald.In afwachting van die milieubeoordeling en van nieuwe normen is op 1 juli 2022 een tijdelijke overbruggingsregeling voor bestaande windturbineparken in werking getreden.
Beoordeling van deze zaak
19. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat het Nevele-arrest en de Delfzijl-uitspraak in deze zaak moeten leiden tot de conclusie dat de maatwerkvoorschriften uit 2012 onverbindend zijn wegens strijd met het Unierecht. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de Afdeling in de Delfzijl-uitspraak de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling bij wijze van exceptieve toets heeft beoordeeld. Deze beoordeling ziet op de vraag of de algemeen verbindende voorschriften van het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling in strijd zijn met hoger recht. De uitkomst van die beoordeling kan leiden tot de onverbindend verklaring of buiten toepassing verklaring van de algemeen verbindende voorschriften. In de zaak die hier voorligt is volgens de rechtbank sprake van een andere situatie.
20. De normen voor het windpark volgen uit het besluit maatwerkvoorschriften uit 2012. Eisers verzoeken de rechtbank, exceptief toetsend, vast te stellen dat de maatwerkvoorschriften in strijd zijn met het Unierecht. Daarbij gaan eisers er ten onrechte aan voorbij dat de maatwerkvoorschriften uit 2012, waarvan zij om exceptieve toetsing vragen, anders dan het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling in de Delfzijl-uitspraak, geen algemeen verbindend voorschrift zijn. De maatwerkvoorschriften uit 2012 zijn namelijk een besluit gericht op dit specifieke windpark in Houten, dat zich dus niet leent voor exceptieve toetsing aan het Unierecht. Met het verzoek om handhaving kunnen eisers daarom niet vragen om het besluit maatwerkvoorschriften uit 2012 exceptief te toetsen. Als eisers de onverbindendheid van de maatwerkvoorschriften aan de orde wilden stellen, dan hadden zij beroep moeten instellen tegen het besluit tot vaststelling van de maatwerkvoorschriften of een verzoek moeten indienen tot intrekking daarvan. Een dergelijk verzoek zou kunnen leiden tot intrekking van de maatwerkvoorschriften door het bestuursorgaan of vernietiging of herroeping daarvan door de bestuursrechter. Eisers hebben dat niet gedaan. De conclusie van het voorgaande is dat het handhavingsverzoek van eisers er niet toe kan leiden dat de rechtbank de maatwerkvoorschriften uit 2012 onverbindend verklaart vanwege strijd met het Unierecht. De beroepsgrond slaagt niet.
21. Uit het voorgaande volgt echter dat een verzoek tot intrekking van de maatwerkvoorschriften uit 2012 wel kan leiden tot toetsing aan het Unierecht. De rechtbank ziet zich daarom gesteld voor de vraag of het college het handhavingsverzoek ruimer had moeten uitleggen en daarin aanleiding had moeten zien om te beoordelen of de maatwerkvoorschriften moeten worden ingetrokken in verband met strijd met het Unierecht.
22. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het handhavingsverzoek echter terecht geen aanleiding gezien om te beoordelen of de maatwerkvoorschriften moeten worden ingetrokken wegens strijd met het Unierecht. Daarbij volgt de rechtbank het college in zijn standpunt dat het Kühne & Heitz-arrest van het Hof van Justitiedat niet van hem vraagt in deze situatie.
23. Het uitgangspunt bij onherroepelijke besluiten is dat daartegen geen rechtsmiddelen meer kunnen worden aangewend in verband met de rechtszekerheid. Het Unierecht vereist in beginsel niet dat een bestuursorgaan moet terugkomen op een onherroepelijk besluit bij strijd met het Unierecht. Dat is alleen anders in uitzonderlijke situaties. Het Kühne & Heitz-arrest van het Hof van Justitie geeft criteria om te kunnen beoordelen of een bestuursorgaan een in rechte vaststaand besluit desgevraagd opnieuw moet onderzoeken, om zo alsnog rekening te houden met een latere uitleg die het Hof van Justitie aan een relevante bepaling van het Unierecht heeft gegeven. Een van deze criteria is dat het besluit onherroepelijk is geworden als gevolg van een uitspraak van een nationale rechter waartegen geen hoger beroep meer open staat. Daar is in dit geval geen sprake van, omdat in deze zaak niet tot de hoogste rechter is geprocedeerd over het besluit tot vaststelling van de maatwerkvoorschriften. In dit geval is daarom niet voldaan aan de voorwaarde uit het hiervoor genoemde arrest. Dit betekent dat het college op basis van het Unierecht niet verplicht was om te beoordelen of de maatwerkvoorschriften moeten worden ingetrokken.