ECLI:NL:RBMNE:2024:3026

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
16/022449-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag met mes in Lelystad

Op 15 mei 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 21 januari 2024 in Lelystad met een mes meerdere keren in het bovenlichaam van het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De feiten zijn als volgt: de verdachte en het slachtoffer kwamen in een conflict terecht, waarbij het slachtoffer de verdachte probeerde weg te leiden van een andere persoon. In reactie hierop stak de verdachte het slachtoffer met een mes, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een klaplong en letsel aan de milt. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van noodweer, omdat het handelen van het slachtoffer geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding vormde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en moest een schadevergoeding van € 8.325,98 aan het slachtoffer betalen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het delict, en legde bijzondere voorwaarden op voor de voorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/022449-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats] (Polen),
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Drogt en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A.A. Rangoe, advocaat te Lelystad, alsmede van hetgeen de benadeelde partij [slachtoffer] en zijn raadsvrouw,
mr. B. Helmich, advocaat te Lelystad, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
primair
op 21 januari 2024 te Lelystad heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden door met een mes te steken in de borst en/of zij en/of rug, althans het bovenlichaam van die [slachtoffer] ;
subsidiair
tenlastegelegd als zware mishandeling;
meer subsidiair
tenlastegelegd als poging zware mishandeling,

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt, omdat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde. De raadsman heeft ten aanzien van het primair tenlastegelegde aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van aangever, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte heeft zich enkel willen verdedigen nadat hij was aangevallen door aangever en heeft slechts afwerende bewegingen gemaakt. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat het letsel van aangever niet te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte ook geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen voor het primair ten laste gelegde feit [1]
1. De
verklaring van verdachte ter terechtzittingvan 1 mei 2024, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 21 januari 2024 in Lelystad [slachtoffer] gestoken met een mes. Ik herinner mij dat ik drie keer heb gestoken. Ik voelde mij onveilig. Ik stond tegen de veranda en kon niet weg.
2. Uit het
proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] [2] van 22 januari 2024 volgt, zakelijk weergegeven:
Op zondag 21 januari 2024, omstreeks 11.00 uur bevond ik mij bij het pand gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Ik trof daar [verdachte] en ben naar hem toegegaan. Ik heb hem toen bij zijn jas gepakt omdat ik niet wilde dat hij [getuige 1] nog zou slaan. Ik heb hem bij zijn vest gepakt en werd eigenlijk gelijk gestoken door [verdachte] .
3.
Letselrapportage [3] van 30 januari 2024, opgemaakt door J. Overkamp, werkzaam als forensisch arts FMG bij GGD Flevoland:
naam: [slachtoffer]
gemelde behandeling toelichting:
Opname afdeling traumachirurgie Amsterdam UMC van 21-1-2024 tot 25-01-2024.
Op 21-01-2024 ingreep: DLS (diagnostische laparoscopie middels bovenbuikslaparotomie: diafragmaletsel links met hematoperitoneum (bloeding buikvlies)
Bovenbuikslaparoscopie met: klein miltletsel, hechten diafragmaletsel, hematoom curvatuur maag. Spoelen hematoom huid bij steekwonden flank links. Hechtingen.
Klaplong waarvoor plaatsing drain.
Lichaamsdeel: borst
Beschrijving: op linker flank 5 steekverwondingen:
1: ongeveer 5 cm lateraal van linker tepel
2: ongeveer 10 cm lateraal van linker tepel
3: ongeveer 12 cm schuin naar beneden lateraal van linker tepel
4: 8 cm schuin onder linker okselplooi richting rugzijde
5:10 cm schuin onder linker okselplooi richting rugzijde
Soort: steekwond
Bewijsoverweging voor het primair ten laste gelegde feit
Vastelling van de feiten
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte en slachtoffer tegenover elkaar kwamen te staan nadat het slachtoffer had vernomen dat verdachte een schermutseling had met een vriendin. Het slachtoffer pakte verdachte bij zijn kleding vast, waarna verdachte het slachtoffer vrijwel direct meerdere keren met een mes in het bovenlichaam heeft gestoken. Het slachtoffer heeft vijf steekverwondingen in zijn borst/buikstreek opgelopen, met als gevolg een bloeding in zijn milt, een breuk van het diafragma en een klaplong. Aangever heeft vervolgens een operatie moeten ondergaan.
Opzet op de dood
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte opzet had op de dood van aangever, waarmee sprake zou zijn van poging tot doodslag. De rechtbank oordeelt dat in elk geval sprake is geweest van voorwaardelijk opzet bij verdachte.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier primair ten laste gelegd de dood van aangever – is aanwezig indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden. In dit licht wordt het volgende overwogen.
Het op korte afstand, meerdere keren en met kracht met een mes steken in het bovenlichaam van aangever levert naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel op. In het bovenlichaam bevinden zich immers meerdere vitale organen. Door het steken zijn ook diverse vitale organen van het slachtoffer beschadigd geraakt, waardoor acuut medisch ingrijpen noodzakelijk was. Dat verdachte met kracht heeft gestoken leidt de rechtbank af uit de aard en de ernst van het geconstateerde letsel. De geweldshandelingen van verdachte - het trekken van een mes en daarmee van dichtbij, ongecontroleerd en met kracht in het bovenlichaam van aangever steken - zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt. De raadsman heeft aangevoerd dat het niet de intentie van verdachte was om aangever te doden, maar de rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor beschreven feitelijke vaststellingen voorwaardelijk opzet kan worden aangenomen. De mogelijke specifieke intenties van verdachte doen hier niet aan af.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 21 januari 2024 te Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, meermalen, heeft gestoken in de borst en de zij en de rug, van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Noodweer/noodweerexces?
De raadsman heeft aangegeven geen noodweer-verweer te voeren. De rechtbank stelt echter vast dat verdachte meermalen, bij de politie en ter terechtzitting, heeft aangegeven dat hij heeft gestoken omdat hij zich moest verdedigen. De rechtbank ziet hierin aanleiding om na te gaan of noodweer/noodweerexces in beeld kan komen. Voor noodweer moet sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging geboden is. De rechtbank constateert dat verdachte in het conflict met [getuige 1] de agressor is geweest. Hij kwam schreeuwend op haar aflopen waarna zij hem van zich afduwde. Vervolgens sloeg verdachte [getuige 1] in haar gezicht. Aangever kwam tussenbeide en probeerde verdachte, door hem vast te pakken, weg te leiden en op die manier te voorkomen dat het verder uit de hand zou lopen. [4] Als reactie hierop heeft verdachte aangever meerdere malen met een mes in zijn bovenlichaam gestoken. De rechtbank is van oordeel dat het optreden van het slachtoffer – verdachte bij zijn kleding vastpakken en weg proberen te leiden – geen wederrechtelijke aanranding was waartegen verdachte zich moest verdedigen. Het was immers verdachte die een ander aan het belagen was. Daarbij overweegt de rechtbank nog ten overvloede dat de reactie van verdachte op het handelen van het slachtoffer (het vastpakken bij zijn kleding en wegduwen) hoe dan ook buiten elke proportie is geweest.
Ook van noodweerexces is geen sprake, nu de rechtbank heeft vastgesteld dat er geen noodzaak tot verdedigen is geweest.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie primair bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij reclassering;
  • ambulante behandeling;
  • contactverbod met het slachtoffer;
  • locatieverbod (zonder elektronische monitoring);
  • meewerken aan middelencontrole.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Bij oplegging van een eventuele gevangenisstraf verzoekt de raadsman om een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijk gevangenisstraf of een taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft het slachtoffer meerdere keren met een mes in het bovenlichaam gestoken. Verdachte had aangever met voornoemd handelen dodelijk kunnen verwonden. Het behoeft geen toelichting dat dit een ernstige inbreuk is op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Het is zorgelijk dat verdachte na een geringe aanleiding – een woordenwisseling met een ander – op deze gewelddadige manier de confrontatie is aangegaan met aangever, die bovendien zijn vriend was. Dat het met het slachtoffer relatief goed is afgelopen, is niet aan verdachte te danken. Het handelen van verdachte heeft bij het slachtoffer, zo blijkt ook uit de slachtofferverklaring ter zitting, pijn en stress veroorzaakt. Ook bij de partner van het slachtoffer heeft het incident veel stress veroorzaakt. Dergelijke uitbarstingen van agressie in de openbare ruimte zorgen ook voor angst en gevoelens van onveiligheid bij overige aanwezigen en de maatschappij in bredere zin.
De persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 22 januari 2024 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor vergelijkbare strafbare feiten is veroordeeld.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank verder kennisgenomen van de informatie uit de rapportage van de reclassering van 23 april 2024, waarin de reclassering aangeeft dat er gezien de aard en ernst van het feit zorgen zijn over het psychosociaal functioneren van verdachte. De reclassering heeft ook zorgen over zijn alcoholgebruik, omdat hij voorafgaand aan het feit onder invloed van alcohol is geweest en heeft verklaard alcohol te drinken om met spanningen om te gaan. De reclassering heeft moeite om grip te krijgen op de factoren die tot het feit hebben geleid. De reclassering acht bij een veroordeling interventies geïndiceerd om het risico op recidive in te perken en adviseert om een (deels) voorwaardelijk straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf voor het bewezenverklaarde gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken. De rechtbank houdt daarnaast bij de strafoplegging in het voordeel van de verdachte in enige mate rekening met de open proceshouding van verdachte en zijn houding net nadat het incident heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft namelijk zelf de politie gebeld, het slachtoffer nog geholpen en zich gemeld bij de politie toen deze ter plaatse kwam.
De rechtbank acht het opleggen van een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De rechtbank zal een deel van die gevangenisstraf in voorwaardelijke zin opleggen, te weten 6 maanden, met een proeftijd van twee jaren, en daaraan worden de bijzondere voorwaarden verbonden zoals de reclassering heeft geadviseerd. De rechtbank wijkt daarmee iets af van de eis van de officier van justitie gelet op de eerder genoemde omstandigheden die in het voordeel van verdachte meewegen en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte beperkte financiële middelen tot zijn beschikking heeft en geen gebruik wenst te maken van het aanbod van het Openbaar Ministerie tot zekerheidsstelling. De raadsman verzoekt om de in beslag genomen Dodge Challenger te retourneren aan verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal geen beslissing nemen ten aanzien van de inbeslaggenomen Dodge Challenger, omdat er sprake is van conservatoir beslag.

10.BENADEELDE PARTIJ

10.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 10.475,98 Dit bedrag bestaat uit € 475,98 materiële schade en € 10.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
10.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de materiële schade gedeeltelijk dient te worden toegewezen, tot een bedrag van € 325,98. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de kilometervergoeding ten behoeve van een eventuele vervolgprocedure in hoger beroep. Met betrekking tot de immateriële schade heeft zij zich op het standpunt gesteld dat deze geheel dient te worden toegewezen. De officier van justitie heeft verzocht om het totaalbedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de kilometervergoeding voor een eventuele vervolgprocedure in hoger beroep toekomstige schade betreft. De benadeelde partij dient ten aanzien van dit deel niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de ziekenhuis- en daggeldvergoeding merkt de raadsman op dat aangever vier dagen heeft verbleven in het ziekenhuis: van 21 januari 2024 tot 25 januari 2024. Hiervan uitgaand zou dit een bedrag van €140,- (4 dagen x € 35,-) moeten zijn. Voor dit bedrag refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Voor het resterende bedrag van € 35,- verzoekt de raadsman de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van het T-shirt stelt de raadsman dat het gevraagd bedrag van € 50,- te hoog is. De raadsman verzoekt de rechtbank om een bedrag van € 25,- aan te houden, dan wel een bedrag te bepalen op basis van de schattingsbevoegdheid van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade verzoekt de raadsman om het schadebedrag te matigen tot € 6.000,-.
10.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade
De benadeelde partij heeft vergoeding verzocht voor de posten kilometer vergoeding, kilometervergoeding vervolg procedure, ziekenhuis dagvergoeding en kleding.
Ten aanzien van de schadepost kilometervergoeding vervolg procedure overweegt de rechtbank dat dit gedeelte van de vordering ziet op onzekere toekomstige schade. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost daarom niet-ontvankelijk verklaren. Ten aanzien van de overige schadeposten stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit schade heeft geleden. Hij heeft er namelijk fysiek letsel aan overgehouden. Tussen deze schadeposten en het bewezen verklaarde feit bestaat voldoende verband om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij rechtstreekse schade heeft geleden. De ziekenhuis dagvergoeding ziet op vijf dagen (21 januari 2024 tot en met 25 januari 2024) en het gevorderde bedrag voor het T-shirt acht de rechtbank billijk. Al met al komt dit neer op een bedrag van € 325,98 aan materiële schade.
Ten aanzien van de immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel. De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit immateriële schade heeft geleden en bepaalt deze schade, mede gezien bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, op € 8.000,-.
Concluderend wijst de rechtbank vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden materiële- en immateriële schade toe tot een bedrag van € 8.325,98, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 januari 2024 tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 8.325,98 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente, bij niet betaling aan te vullen met 76 dagen gijzeling.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
36 (zesendertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaar vast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland zal melden op het adres Middendreef 293 te Lelystad. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zal meewerken aan diagnostiek en de daaruit voortvloeiende ambulante behandeling door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra de proeftijd ingaat of zoveel later als er een plaats beschikbaar is voor verdachte. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.;
* op geen enkele wijze - direct of indirect - contact heeft of zoekt met [slachtoffer] , geboren op [1990] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* zich niet bevindt binnen een straal van 500 meter rondom het woonadres van [slachtoffer] , te weten [adres] te [woonplaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- geeft opdracht aan Reclassering Nederland, om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 8.325,98, bestaande uit € 325,98 aan materiële schade en € 8.000,- aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2024 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 8.325,98 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 76 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.A. Groeneveld, voorzitter, mrs. V.C. Kool en
B.F. Hammerle, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. van Dieren, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 mei 2024.
Mr. L. van Dieren is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat hij:
primair
op of omstreeks 21 januari 2024 te Lelystad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden in de borst en/of de zij en/of de rug, althans in het (boven)lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair
hij op of omstreeks 21 januari 2024 te Lelystad, althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten- een of meer steekwonden in de borst en/of buik,- bloed in de milt, althans miltletsel,- een kapot diafragma, althans diafragmaletsel en/of- een klaplong,heeft toegebracht doormet een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, te steken en/of prikken en/of snijden in de borst en/of de zij en/of de rug, althans in het (boven)lichaam van die [slachtoffer] ;meer subsidiair
hij op of omstreeks 21 januari 2024 te Lelystad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden in de borst en/of de zij en/of de rug, althans in het (boven)lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 26 februari 2024, genummerd MD2R024015, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, genummerd pagina 1 tot en met 154. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 39.
3.Pagina 99 tot en met 103.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 21 januari 2024, pag. 68.