ECLI:NL:RBMNE:2024:3010

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
16-023974-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor woninginbraken en poging tot inbraak met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 15 mei 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij twee voltooide woninginbraken en een poging tot woninginbraak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel verbonden, zoals voorgesteld door de reclassering. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon op 1 mei 2024, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het plegen van inbraken op 20 en 21 januari 2024 in woningen in de gemeente Leusden. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van DNA-bewijs en verklaringen van slachtoffers. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral omdat de inbraken plaatsvonden terwijl de bewoners thuis waren, wat leidde tot angst en onveiligheid. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering, die een hoog recidiverisico inschatten. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte ook verplichtte tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-023974-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in: [verblijfplaats] , [adres] in [plaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. D.P.L. ter Laak, en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank geluisterd naar hetgeen door mevrouw [A] van Slachtofferhulp Nederland, namens het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
op 21 januari 2024 in [woonplaats] heeft geprobeerd in te breken in een woning aan de [adres] ;
Feit 2
op 20 januari 2024 in [woonplaats] heeft ingebroken in een woning aan de [adres] en uit die woning spullen heeft weggenomen;
Feit 3
op 20 januari 2024 in [woonplaats] heeft ingebroken in een woning aan de [adres] en uit die woning spullen heeft weggenomen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat verdachte ontkent op 20 januari 2024 in de woning op nummer [huisnummer] te hebben ingebroken. Het DNA van verdachte in de woning en op de glasranden van het raam is daar terecht gekomen toen hij die woning op 21 januari 2024 – gedurende feit 1 – is binnen gekomen. Uit de DNA sporen kan niet worden afgeleid op welk moment de sporen daar zijn ontstaan en dus ook niet dat verdachte al een aantal uren eerder in de woning is geweest. Het is bovendien niet te begrijpen waarom verdachte terug zou zijn gegaan als hij in diezelfde woning al zou hebben ingebroken.
Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de betrokkenheid van verdachte. Verdachte ontkent dat hij bij de woning op nummer [huisnummer] is geweest. Het aangetroffen DNA betreft verplaatsbaar DNA en er is geen sprake van een 100% match. Daarnaast is de op de beelden waargenomen witte jas niet uniek en zijn er geen uiterlijke kenmerken van de verdachte waargenomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
De hierna weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsmiddelen feit 1 en 2
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 21 januari 2024, genummerd PL0900-2024021241-14, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 118 e.v.:
V: In de woning lag een schaar op de trap. Wat kun je hierover verklaren?
A: Daar heb ik de kabels mee geknipt in de meterkast.
V: Waarom heb jij dat gedaan? [2]
A: Omdat het alarm afging. Ik wilde dat de herrie ophield. [3]
V: Beken jij dat je hebt ingebroken?A: Ja, dat is toch duidelijk. [4]
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 21 januari 2024, genummerd 240121-39-884, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 052 e.v.:
Mijn woning is gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Op zondag 21 januari 2024 hoorde mijn vrouw iemand lopen over de glasscherven in de woonkamer. [5] Er is iemand aangehouden die op de eerste verdieping van mijn woning zat. [6]
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 20 januari 2024, genummerd 240120-325-790, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 028 e.v.:
Op zaterdag 20 januari 2024 zag ik op mijn mobiel dat ik een gemiste inbraak melding van mijn woning had. Mijn woning is gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Ik zag dat de eerste melding was op zaterdag 20 januari om 21.08 uur in de keuken (woonhuis). Ik zag in de woonkamer dat er een raam kapot was. Ik zag glasscherven en een baksteen op de grond binnen liggen. Vanaf de trap gezien bevinden zich aan de linkerzijde een kamer die [7] doorzocht is, dit vermoed ik doordat er kasten geopend zijn. De kamer, direct aan de rechterzijde van de trap is eveneens doorzocht. Hier stonden ook de deuren open van de kast. Ik vermoed dat ze ook in de overige kamers zijn geweest. Dit vermoed ik omdat het licht in de kamer aanstond. Deze stonden uit toen wij de woning verlieten. [8]
Een proces-verbaal van bevindingen van 30 april 2024, genummerd PL0900-2024021082-7, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, ongenummerd:
Ik heb telefonisch gesproken met aangever [slachtoffer 1] . Ik hoorde de aangever verklaren dat bij de inbraak een ketting en een bankbiljet van 20 euro was weggenomen. [9]
Een proces-verbaal van bevindingen van 30 januari 2024, genummerd PL0900-2024016689-8, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 095:
Bij het opstarten van de beelden hoorde ik [slachtoffer 1] zeggen dat de tijd die de camera aangeeft niet goed is. Ik hoorde hem zeggen dat je er een uur bij moet rekenen. Op een zeker moment zagen wij boven in het scherm de tijd 20:00:34 staan. In werkelijkheid is het dan 21:00:34. Wij weten dat de inbraak is gepleegd tussen 21:05 uur en 21:37 uur op zaterdag 20 januari 2024. Wij zagen een vanaf mijn kijkwijze gezien rechts in beeld een lamp aangaan. Aan de linkerzijde zagen wij ineens een persoon verschijnen. Wat mij opviel was dat wij zagen dat deze persoon een witte jas aan had. [10]
Een proces-verbaal van bevindingen van 21 januari 2024, genummerd PL0900-2024021241-4, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 059 e.v.:
Bij [adres] te [woonplaats] hebben wij de verdachte op zondag 21 januari 2024 om 03.47 uur aangehouden ter zake gekwalificeerde diefstal. [11]
Ik kon de verdachte als volgt omschrijven: witte winterjas van het merk Woolrich.
Verdachte
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [voornamen] [12]
Een proces-verbaal van forensisch onderzoek woning ( [adres] [woonplaats] ) van 21 januari 2024, genummerd PL0900-2024021241-15, opgemaakt door [verbalisant] van politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 082 e.v.:
Ik zag een gat in de ruit van ongeveer 42 cm breed en 50 cm hoog in de ruit zitten. Er zaten nog glasscherven in het raam. De glasranden werden door mij met de swabmethode bemonsterd op de aanwezigheid van biologische sporen en veiliggesteld voor eventueel aanvullend onderzoek, SIN AAQU1414NL. [13]
Op de vloer in de eetkamer zag ik een betontegel van 30x30 cm liggen. Ik zag dat in het tuinpad een betontegel ontbrak. De betontegel lag tussen de ruit en de eettafel. De betontegel werd door mij met de swabmethode bemonsterd op de aanwezigheid van biologische sporen en veiliggesteld voor eventueel aanvullend onderzoek, SIN AAQU1413NL.
Op de slaapkamer linksachter zag ik diverse goederen op de vloer liggen. Op een zwart plastic draaidop van een opberg box met opschrift SlimFit zag ik een afdruk van een handschoenspoor. Het handschoenspoor werd door mij met de swabmethode bemonsterd op de aanwezigheid van biologische sporen en veiliggesteld voor eventueel aanvullend onderzoek, SIN AAQU1410NL. [14]
Een geschrift, inhoudende een deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek van 15 februari 2024, genummerd TMFI2024.0656, opgemaakt door The Maastricht Forensic Institute, doorgenummerde pagina 135 e.v.:
Bemonstering
DNA-profiel
Mogelijke donor van celmateriaal
Draaidop slimfit opbergbox, lag open op slpk. links achter AAQU1410NL
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van
minimaal twee donoren, van wie zeker één man.*
[verdachte]
Tegel uit tuinpad, door ruit, lag tussen ruit en
eettafel
AAQU1413NL
DNA-profiel van een man. De frequentie van het DNA-
profiel is kleiner dan één op één miljard.
[verdachte]
Glasranden ingegooide ruit eetkamer, doorgeklommen AAQU1414NL
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van
minimaal twee donoren, van wie zeker één man.*
Er is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een man. De
frequentie van het DNA-hoofdprofiel is kleiner dan een op één miljard.
[verdachte]
(DNA-hoofdprofiel) [15]
Bewijsmiddelen feit 3
Een verklaring van verdachte ter terechtzitting van 1 mei 2024 – zakelijk weergegeven:
Ik heb die avond daar in de buurt rond gelopen.
Een proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 20 januari 2024, genummerd PL0900-2024021001-2, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 009 e.v.:
Plaats delict: [adres] , [woonplaats] , gemeente Leusden
Op zaterdag 20 januari 2024 omstreeks 20.20 uur kwamen wij weer thuis. De achterdeur was gewoon afgesloten. In de woonkamer zag ik dat een ruit was vernield. Ik zag dat dit was gedaan met een beeldje wat normaal in de tuin staat. Ik zag dat het glas van de ruit over de eettafel en de vloer lag en dat er verschillende kasten waren geopend en doorzocht. [16]
Een proces-verbaal van verhoor slachtoffer [slachtoffer 2] van 22 januari 2024, genummerd PL0900-2024021001-10, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 012 e.v.:
Er zijn sowieso meer dan vijf kettingen, vijf ringen, drie paar oorbellen en twee armbanden gestolen. Mijn autosleutels zijn ook gestolen. [17]
Een proces-verbaal van forensisch onderzoek woning ( [adres] Ut) van 23 januari 2024, genummerd PL0900-2024021001-3, opgemaakt door [verbalisant] van politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 087 e.v.:
Ik zag een gat in de ruit van ongeveer 28 cm breed en 51 cm hoog in de ruit zitten. De glasranden werden door mij met de swabmethode bemonsterd op de aanwezigheid van biologische sporen en veiliggesteld voor eventueel aanvullend onderzoek, SIN AAQU1408NL.
Op de tafel voor de tuindeuren zag ik glasscherven en een beeld van een uil liggen. Ik hoorde de heer [aangever] zeggen dat dit beeld op een sokkel in de tuin had gestaan. De uil werd door mij met de swabmethode bemonsterd op de aanwezigheid van biologische sporen en veiliggesteld voor eventueel aanvullend onderzoek, SIN AAQU1407NL. [18]
Een geschrift, inhoudende een deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek van 13 februari 2024, genummerd TMFI2024.0601, opgemaakt door The Maastricht Forensic Institute, doorgenummerde pagina 138 e.v.:
Bemonstering
DNA-profiel
Mogelijke donor van celmateriaal
Stenen uil, van sokkel uit tuin, door ruit tuindeur rechts, AAQU1407NL
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man.*
Er is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een man.
De frequentie van het DNA-hoofdprofiel is kleiner
dan één op één miljard.
[verdachte](DNA-hoofdprofiel)
Glasranden inklimraam zijgevel eetkamer, gat ca. 28x51cm AAQU1408NL
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man.*
Er is een DNA-hoofdprofiel afgeleid van een man.
De frequentie van het DNA-hoofdprofiel is kleiner
dan één op één miljard.
[verdachte](DNA-hoofdprofiel) [19]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen.
Het opzet op het wegnemen van goederen bij de poging tot inbraak op 21 januari 2024 (feit 1) volgt uit de uiterlijke verschijningsvorm. Verdachte is doelgericht het paadje naast de woning van nummer [huisnummer] ingelopen en is vervolgens door het kapotte raam de woning in gegaan. In de woning heeft verdachte meerdere kamers doorzocht. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de woning is in gegaan om zich ‘op te warmen’. De rechtbank acht deze verklaring, mede gelet op de inbraak in diezelfde woning een aantal uren eerder waarbij wel spullen zijn weggenomen, niet geloofwaardig. De rechtbank vindt de verklaring bovendien niet aannemelijk, gelet op het feit dat verdachte met een schaar de alarmkabels in de woning heeft doorgeknipt, in plaats van zich – na het afgaan van het alarm – direct uit de woning te verwijderen. De rechtbank gaat dus aan die verklaring van verdachte voorbij en is van oordeel dat verdachte in de woning aanwezig was om daar goederen weg te nemen.
De overige door de raadsvrouw gevoerde verweren worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1op 21 januari 2024 te [woonplaats] , gemeente Leusden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in een woning aan de [adres] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, geld en/of goederen naar zijn gading, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat/die weg te nemen geld en/of goederen naar zijn gading onder zijn bereik te brengen door middel van verbreking en inklimming - naar de voornoemde woning toe is gegaan,- vervolgens die woning is binnengedrongen, en- vervolgens de bedrading heeft doorgeknipt, teneinde het alarm te doen stoppen,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2op 20 januari 2024 te [woonplaats] , gemeente Leusden, in een woning aan de [adres] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, geld en een goed, die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen geld en goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;
Feit 3op 20 januari 2024 te [woonplaats] , gemeente Leusden, in een woning aan de [adres] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, onder andere sleutels en sieraden, die geheel of ten dele aan [aangever] en [slachtoffer 2] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen sleutels en sieraden onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
poging tot diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 5º, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheid;
Feit 2 en feit 3
diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 5º, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheid.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren en met als bijzondere voorwaarden:
• meldplicht bij de reclassering;
• gedragsinterventie cognitieve vaardigheden;
• begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
• dagbesteding;
• meewerken aan schuldhulpverlening;
• meewerken aan middelencontrole.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van ten hoogste 116 dagen, de duur van het voorarrest, te geven en om hem daarnaast een werkstraf of een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in de rapportage van de reclassering.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst en omstandigheden van het bewezenverklaarde
Verdachte heeft zich binnen het korte tijdsbestek van enkele uren schuldig gemaakt aan twee voltooide woninginbraken en een poging tot inbraak. Er lijkt sprake te zijn geweest van een strooptocht door verdachte. Nadat verdachte uit de woning op nummer [huisnummer] een aantal uren eerder al spullen had gestolen, is hij toen de politie weg was terug naar de woning gegaan met het doel om daar nogmaals spullen weg te nemen. De rechtbank rekent verdachte deze brutale handelswijze zeer aan, temeer omdat bij deze (tweede) poging tot inbraak de bewoners inmiddels thuis waren en lagen te slapen. Zij werden wakker van de inbraak en hebben angstige minuten in hun slaapkamer door moeten maken in afwachting van de komst van de politie, niet wetende wie er met welke bedoelingen in hun woning was. Een woning is bij uitstek een plek waar mensen zich veilig moeten voelen, maar door het handelen van verdachte voelen de bewoners zich onveilig in hun eigen woning. Bij de inbraken heeft verdachte verschillende waardevolle spullen gestolen, waaronder sieraden met emotionele waarde. Met het plegen van deze inbraken heeft verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de privacy en de persoonlijke eigendommen van een ander en zich uitsluitend door zijn eigen financieel gewin te hebben laten leiden. Bovendien heeft verdachte er blijkbaar niet bij stilgestaan welke gevolgen deze inbraken voor de slachtoffers zou hebben.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 4 april 2024. Hieruit volgt dat verdachte in 2008 voor het laatst voor (soortgelijke) vermogensfeiten is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, uitgebracht door mevr. J. Folmer, reclasseringswerker, van 16 april 2024. Uit de reclasseringsrapportage volgt dat het verdachte ontbreekt aan woning, werk, opleiding en steunend sociaal netwerk. Ook gebruikt verdachte regelmatig cannabis en heeft hij gebrekkig inzicht in zijn schuldensituatie. Het ontbreekt verdachte op dit moment aan stabiliteit en het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Het is verdachte gelukt om negen jaar lang geen justitiecontacten te hebben, maar in die periode had verdachte zijn leven op alle leefgebieden aanzienlijk beter op de rit. De reclassering ziet mogelijkheden om verdachte te begeleiden en stelt daartoe een zestal voorwaarden (te weten: meldplicht, gedragsinterventie, begeleid wonen, dagbesteding, schuldhulpverlening en middelencontrole). Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard om mee te werken met de reclassering en zich aan de gestelde voorwaarden te houden.
De strafoplegging
De rechtbank kijkt bij het bepalen van de straf onder andere naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS, die voor een voltooide woninginbraak uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Gelet op de aard en de omvang van de bewezenverklaarde feiten vindt de rechtbank een vrijheidsbenemende straf voor langere duur de enige passende strafmodaliteit. De rechtbank wijkt bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank alle genoemde omstandigheden anders weegt.
Alles overwegende vindt de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel verbindt de rechtbank een proeftijd van 2 (twee) jaren en de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet.

9.BESLAG

Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten twee zwarte handschoenen (goednummer 3285530), verbeurd verklaren. Met behulp van dit voorwerp is in ieder geval het onder 1 bewezen verklaarde feit begaan.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van de volgende in beslag genomen voorwerpen die aan verdachte toebehoren:
  • Samsung A20 telefoon (goednummer 3285533);
  • Lebara Simkaart (goednummer 3285534);
  • Apple iPhone, wit (goednummer 3285535);
  • New Balance schoen, zwart (goednummer 3285542);
  • Woolrich jas, wit (goednummer 3285543);
aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

10.BENADEELDE PARTIJEN

10.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Het verzoek tot schadevergoeding
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.619,25. Dit bedrag bestaat uit € 619,25 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen en daarbij de wettelijke rente, de schadevergoedingsmaatregel en de bijbehorende dagen gijzeling op te leggen.
De raadsvrouw heeft verzocht de materiële schadeposten niet toe te wijzen. Daarbij heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de beveiligingsmaatregelen pas zijn genomen nadat de feiten gepleegd zijn en deze kosten dus niet in verband staan met de tenlastegelegde feiten. Met betrekking tot het eigen risico heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het raam al stuk was op het moment dat verdachte bij de woning aan kwam. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht het totaalbedrag aan immateriële schade te matigen tot € 500,00.
Het oordeel van de rechtbank
De materiële ‘beveiligingskosten’, oftewel de aanschaf van een slot, camera’s en lampen, na de inbraken komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat geen sprake is van rechtstreekse schade. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Uitgangspunt is de vergoeding van de concreet geleden schade. Als vermogensschade komen mede voor vergoeding in aanmerking ‘redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht’. Bij kosten van beveiliging gaat het echter om kosten die, in de kern, ter voorkoming of beperking van schade als gevolg van toekomstige gebeurtenissen worden gemaakt. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 6:96, tweede lid, BW volgt dat de kosten van beveiliging in verband met toekomstige gebeurtenissen in het algemeen niet kunnen worden aangemerkt als materiële schade die het gevolg is van een eerdere gebeurtenis. Het arrest van de Hoge Raad waarnaar wordt verwezen in het schade-onderbouwingsformulier (HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:840) zag op de situatie dat de beveiligingskosten waren gemaakt teneinde later gepleegde strafbare feiten door de verdachte te voorkomen. In die situatie komen beveiligingskosten mogelijk wel voor vergoeding in aanmerking. Van een dergelijke situatie is in deze zaak echter geen sprake.
De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde eigen risico (€ 250,00) wel toewijsbaar is, nu deze (materiële) schade een rechtstreeks gevolg is van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten en deze post voldoende is onderbouwd.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. In het geval geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals hier aan de orde, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het BW slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank is van oordeel dat van dit laatste sprake is geweest. De aard en ernst van de normschending brengt in dit geval met zich dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De benadeelde partij is immers nadat er die avond al was ingebroken, in de nachtelijke uren, terwijl hij en zijn vrouw in hun woning lagen te slapen, slachtoffer geworden van een inbraak. Zij zijn wakker geworden en hebben een angstige periode doorstaan toen zij de inbreker bezig hoorden in huis terwijl zij wachtten op de politie. Dat zij zich lange tijd zeer onveilig voelen en door angst worden belemmerd in hun dagelijks doen en laten, zoals gesteld, is daarom aannemelijk. Het gevorderde bedrag van € 1.000,00 is billijk gelet op de onderbouwing en de gevolgen voor de slachtoffers.
De rechtbank wijst de vordering gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.250,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 januari 2024 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.250,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 januari 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 22 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
10.2
Benadeelde partij [aangever] en [E]
Het verzoek tot schadevergoeding
[aangever] en [E] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vorderen een bedrag van € 650,00. Dit bedrag bestaat uit € 200,00 materiële schade (eigen risico) en € 450,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen en daarbij de wettelijke rente, de schadevergoedingsmaatregel en de bijbehorende dagen gijzeling op te leggen.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij geleden materiële schade, bestaande uit het eigen risico voor de inboedelverzekering en de woonhuisverzekering, voldoende is onderbouwd en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde feit. De (omvang van de) materiële schade is als zodanig ook niet door de verdediging betwist. De rechtbank wijst deze post daarom in het geheel toe.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. In het geval geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals hier aan de orde, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het BW slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde partij heeft een dergelijke schending of aantasting niet onderbouwd. Bij een inbraak waarbij de bewoners niet thuis zijn is het ook niet zo dat de aard en ernst van de normschending steeds meebrengt dat sprake is van een aantasting in de persoon. De rechtbank zal de benadeelde partij in deze post daarom niet-ontvankelijk verklaren nu nadere bewijs van eventuele immateriële schade als gevolg van de inbraak een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan zich voor die schadepost dan nog wenden tot de burgerlijke rechter.
De rechtbank wijst de vordering gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 200,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 januari 2024 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [aangever] en [E] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 200,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 januari 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 4 (vier) dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 60a, 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
-
bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 3 (drie) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering
Nederland op het adres Zwarte Woud 2, te Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* actief deel neemt aan de gedragsinterventie CoVa(plus) of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het startmoment van het verblijf is nader te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of
vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
* mee werkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
* mee werkt aan controle van het gebruik van (soft)drugs om het middelengebruik te
beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
-
verklaarthet volgende voorwerp
verbeurd:
 twee zwarte handschoenen (goednummer 3285530);
- gelast de
teruggaveaan
verdachtevan de volgende voorwerpen:
  • Samsung A20 telefoon (goednummer 3285533);
  • Lebara Simkaart (goednummer 3285534);
  • Apple iPhone, wit (goednummer 3285535);
  • New Balance schoen, zwart (goednummer 3285542);
  • Woolrich jas, wit (goednummer 3285543);
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.250,00;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.250,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 22 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [aangever] en [E]
  • wijst de vordering van [aangever] en [E] toe tot een bedrag van € 200,00;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [aangever] en [E] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [aangever] en [E] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] en [E] aan de Staat € 200,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2024 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 4 (vier) dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Böhmer, voorzitter, mr. J.P. Killian en mr. L.E. Verschoor-Bergsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Emsbroek, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 mei 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1hij op of omstreeks 21 januari 2024 te [woonplaats] , gemeente Leusden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, aan de [adres] , alwaar hij,
verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, geld en/of goederen naar zijn gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen geld en/of goederen naar zijn gading onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel
- naar de voornoemde woning toe is gegaan,
- (vervolgens) die woning is binnengedrongen, en/of
- (vervolgens) de bedrading heeft doorgeknipt, teneinde het alarm te doen stoppen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 2 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2hij op of omstreeks 20 januari 2024 te [woonplaats] , gemeente Leusden, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten aan de [adres] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, geld en/of goederen naar zijn gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen geld en/of goederen naar zijn gading onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 2 Wetboek van Strafrecht )
Feit 3hij op of omstreeks 20 januari 2024 te [woonplaats] , gemeente Leusden, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten aan de [adres] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de
rechthebbende bevond, onder andere sleutels en/of sieraden, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen sleutels en/of sieraden onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 april 2024, genummerd PL0900 - 2024022212, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 142. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 120.
3.Pagina 121.
4.Pagina 122.
5.Pagina 052.
6.Pagina 053.
7.Pagina 028.
8.Pagina 029.
9.Ongenummerd.
10.Pagina 095.
11.Pagina 059.
12.Pagina 060.
13.Pagina 083.
14.Pagina 084.
15.Pagina 136.
16.Pagina 009.
17.Pagina 012.
18.Pagina 088.
19.Pagina 139.