8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van zijn eigen moeder. Verdachte heeft met een mes zwaai- en steekbewegingen richting zijn moeder gemaakt, waarna een snee is ontstaan in haar nek en een diepe snee in haar arm waardoor een slagaderlijke bloeding is ontstaan. De duur van de genezing van dit letsel is geschat op 21 weken. Het is enkel dankzij het snelle handelen van de moeder, die zich met haar arm kon verweren, dat ernstiger letsel is voorkomen.
Verdachte heeft door zo te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn moeder en gevoelens van angst bij haar veroorzaakt. Het moet voor haar vreselijk zijn geweest om in haar eigen woning, waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen, op gewelddadige wijze te worden aangevallen door haar eigen zoon.
Het destijds 15-jarige zusje en 13-jarige broertje van verdachte hebben het voorval gezien. Zij hebben gezien hoe hun eigen moeder veel bloed heeft verloren, na een geweldsuitbarsting door hun eigen grotere broer. Dat moet ontzettend angstig voor hen zijn geweest. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 26 maart 2024;
- een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 17 april 2024, uitgebracht door M. Dijkstra, reclasseringswerker;
- een Pro Justitia psychologisch rapport van 5 oktober 2023, uitgebracht door R.M. Smits, registerpsycholoog NIP.
Uit voornoemd uittreksel justitiële documentatie volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Uit het Pro Justitia rapport volgt dat bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een licht verstandelijke beperking en een psychische stoornis in de zin van een posttraumatische stressstoornis, nu in vroege remissie, en van bijkomende problematiek in de zin van een levensfaseprobleem, een voorgeschiedenis van zelfbeschadigend gedrag en een negatieve invloed van ouderlijke relatieproblemen op een kind.
In hoeverre deze problematiek precies van invloed is geweest op het plegen van het tenlastegelegde is onduidelijk gebleven. Verdachte kon zich tijdens het gesprek met de psycholoog het tenlastegelegde niet meer herinneren.
De psycholoog concludeert wel dat de bewezenverklaarde escalatie in de moeder-kind-relatie, met weinig tot geen aanleiding, leidend tot een woede-uitbarsting met lichamelijk geweld, mogelijk gezien moeten worden in het licht van de vastgestelde posttraumatische stressstoornis door de continu ervaren dreiging van buitenaf. Verder zouden, in algemene zin, de zeer gebrekkige emotionele gewaarwording, de beperkte oplossingsvaardigheden, het gebrek aan probleembesef en -inzicht en het ontbreken van moeder als veilige steunfiguur een rol gespeeld kunnen hebben. De psycholoog concludeert voorts dat verdachtes geringe emotionele gewaarwording, het gebrek aan probleeminzicht en het gebrek aan oplossingsvaardigheden mogelijk hebben gemaakt dat hij niet tijdig uit de situatie heeft kunnen stappen. Het risico op recidive op korte en (middel)lange termijn wordt door de psycholoog ingeschat op respectievelijk laag en laag-matig geschat.
De psycholoog adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen, nu verdachte globaal op licht verstandelijk beperkt niveau functioneert en intensieve begeleiding nodig heeft om zijn eigen gedrag te organiseren. Een gezinsgerichte hulpverlening en een pedagogische aanpak is noodzakelijk.
Uit het rapport van de reclassering volgt dat de reclassering zich conformeert aan de conclusies en adviezen van de psycholoog. De reclassering schat het risico op recidive in als laag tot gemiddeld. Verdachte is niet eerder veroordeeld en komt op de reclassering niet agressief over. Bij een veelheid aan stress of overvraging, is er volgens de reclassering een kans aanwezig dat hij het overzicht verliest en er agressie kan volgen. Sinds de pleegdatum is echter niets meer voorgevallen en werkt verdachte goed mee aan het traject bij de jeugdreclassering.
Verder acht de reclassering het raadzaam om bij een (deels) voorwaardelijke straf, zoals door de reclassering en de psycholoog is geadviseerd, bijzondere voorwaarden op te leggen, om een gedragsverandering te bewerkstelligen en het recidiverisico te verlagen. Als bijzondere voorwaarden adviseert de reclassering een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, het vinden van dagbesteding en ambulante begeleiding.
Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij wil meewerken aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij zijn baan is verloren en het uit is met zijn vriendin, maar dat hij deze tegenslagen op een goede manier heeft verwerkt en weer op zoek is naar een nieuwe baan. De moeder van verdachte is ook positief over de ontwikkeling die hij doormaakt.
Op te leggen straf
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en reclassering over en maakt deze tot de hare. Dit houdt in dat de rechtbank het jeugdstrafrecht toepast. Daarbij is gelet op de persoon van verdachte en op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit is begaan, zoals hierboven is uiteengezet. De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het feit.
Gelet op de aard en ernst van de feiten, zoals hiervoor uiteengezet, kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank acht echter – net als de psycholoog en de reclassering – een vrijheidsbenemende straf langer dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft uitgezeten, niet wenselijk. Het is immers de wens van alle betrokkenen dat verdachte direct verder kan met zijn traject met de reclassering.
In tegenstelling tot de officier van justitie acht de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie niet op zijn plaats. De rechtbank acht een zodanige stok achter de deur, gelet op de problematiek van verdachte, niet wenselijk en noodzakelijk. Daarbij is verder van belang dat de reclassering heeft opgemerkt dat een gevangenisstraf de kans op detentieschade bij verdachte verhoogt. De rechtbank zal wel een deels voorwaardelijke taakstraf opleggen. Enerzijds om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Anderzijds om de noodzakelijk begeleiding en behandeling mogelijk te maken door aan dit voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd te verbinden.
De rechtbank is van oordeel dat daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf op zijn plaats is. Een onvoorwaardelijke taakstraf doet meer recht aan de ernst van het feit en kan bovendien bijdragen aan het creëren van een doel en stabiliteit bij verdachte.
Bij het opleggen van de hierna te noemen straf, acht de rechtbank doorslaggevend dat het doel van straffen in dit geval pedagogisch van aard moet zijn en niet vergelding. De moeder van verdachte heeft dit beaamd door in haar aangifte expliciet te vermelden dat zij het heel belangrijk vindt dat haar zoon hulp krijgt en dat zij aangifte heeft gedaan uit liefde. Om diezelfde reden, en omdat verdachte meer dan gemiddeld heeft geleden door de 15 dagen voorlopige hechtenis in een reguliere penitentiaire inrichting, zal de rechtbank een lagere taakstraf opleggen dan gevorderd.
Alles overwegende acht de rechtbank een jeugddetentie van vijftien dagen, met aftrek van het voorarrest, en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met toepassing van de bijzondere voorwaarden, zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering, passend en geboden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.