ECLI:NL:RBMNE:2024:3005

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
11051567 UV EXPL 24-94
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over schorsing van uitvoerbaarverklaring bij voorraad van ontruiming woning met recente ontwikkelingen in schuldhulpverlening

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil, hebben eisers, [eisers c.s.], een verzoek ingediend tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een ontruimingsvonnis. De achtergrond van het geschil betreft een huurachterstand van [gedaagde], die sinds februari 2022 een woning huurt van [eisers c.s.]. Op 28 februari 2024 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden en [eisers c.s.] veroordeeld tot ontruiming van de woning. Na een verzoek tot schuldsanering door [eisers c.s.] heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 maart 2024 de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis geschorst voor de duur van twee maanden, mits aan de lopende verplichtingen uit de huurovereenkomst werd voldaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 april 2024 is gebleken dat er nieuwe ontwikkelingen zijn, waaronder een aanbod van de gemeente Utrecht om de huurachterstand te betalen, wat aanleiding gaf tot een eiswijziging door [eisers c.s.]. De kantonrechter heeft overwogen dat de belangenafweging in het executiegeschil niet opnieuw kan worden gemaakt, omdat de bodemrechter al een uitvoerbaar bij voorraad verklaring heeft gegeven. De kantonrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de vorderingen van [eisers c.s.] worden afgewezen, omdat er geen belang meer is bij de schorsing van de uitvoerbaarverklaring, gezien de toezegging van [gedaagde] om de huurachterstand te betalen en de gebruiksvergoeding tijdig te voldoen. [eisers c.s.] is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11051567 UV EXPL 24-94 MB/40202
Kort geding vonnis van 3 mei 2024
inzake

1.[eiseres sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [eisers c.s] .
advocaat mr. P.J.A. de Jong te Laren,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. W. Vos te Amsterdam,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 5 die op 17 april 2024 met verlof van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland met verkorte dagvaardingstermijn aan [gedaagde] is betekend;
- de op 18 april 2024 van [gedaagde] ontvangen producties 1 tot en met 9;
- de op 18 april 2024 van [eisers c.s] . ontvangen producties 6 tot en met 8.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 april 2024 gelijktijdig met de mondelinge behandeling van de deurwaardersrenvooiprocedure met zaaknummer C/16/573415/KG ZA 24/182. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Mr. Vos heeft een pleitnota overgelegd en voorgedragen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt van [eisers c.s] . de woning aan de [adres] in [adres] (hierna: het gehuurde) sinds februari 2022.
2.2.
[gedaagde] heeft [eisers c.s] . gedagvaard voor de kantonrechter wegens achterstand in de betaling van de huur. In het vonnis van 28 februari 2024 heeft de kantonrechter de ontbinding van de huurovereenkomst uitgesproken, [eisers c.s] . veroordeeld tot ontruiming van gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, tot betaling van de achterstand vermeerderd met rente en kosten en tot betaling van een maandelijkse gebruiksvergoeding vanaf de ontbinding van de huurovereenkomst tot aan de ontruiming van het gehuurde. De kantonrechter heeft in het vonnis onder meer het volgende overwogen:
“3.5. Er is een huurachterstand van ruim vier maanden. Deze achterstand is zo groot dat van [gedaagde] niet kan worden verlangd dat hij de huurovereenkomst laat voortduren. Het beroep van [eisers c.s] . op de tenzij-bepaling – zie onder 3.6. e.v.- slaagt niet. Daarom zal de huurovereenkomst worden ontbonden. Dit betekent dat de huurovereenkomst eindigt.
3.6.
De door [eisers c.s] . genoemde financiële en persoonlijke omstandigheden kunnen niet als gevolg hebben dat van ontbinding moet worden afgezien. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende. De door [eisers c.s] . gestelde feiten en omstandigheden met betrekking tot de medische situatie van mevrouw [eiseres sub 1] en de financiële situatie van [eisers c.s] ., verklaren weliswaar waarom zij niet aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen, maar deze feiten en omstandigheden – hoe schrijnend ook – maken naar het oordeel van de kantonrechter de ernst van de tekortkomingen niet minder zwaar en deze maken ook niet dat het belang van [gedaagde] bij de ontbinding van de huurovereenkomst moet wijken voor het belang van [eisers c.s] . bij het kunnen blijven in deze woning. Hierbij weegt de kantonrechter ook mee dat uit de overlegde stukken is gebleken dat [eisers c.s] . al vanaf de aanvang van de huurovereenkomst wisselvallig betalingsgedrag vertoont, waarbij met regelmaat de wel betaalde maandelijks verschuldigde huurtermijnen niet-tijdig worden betaald. De verhuurder heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende geduld gehad en [eisers c.s] . voldoende tijd gegund om orde op zaken te stellen alvorens rechtsmaatregelen te nemen..
(…)
3.14.
Tegen de door [gedaagde] gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis, is van [eisers c.s] . niet opgekomen.
3.15.
Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat [gedaagde] het vonnis direct kan (laten) uitvoeren, al [eisers c.s] . niet aan het vonnis (waaronder de veroordeling tot ontruiming) voldoet. Het uitgangspunt is dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als de belangen van [eisers c.s] . om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten zwaarder wegen dan de belang van [gedaagde] om direct over te kunnen gaan tot uitvoering van het vonnis. De belangen die hierbij worden meegewogen, zijn genoemd onder 3.6. De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval de belangen van [gedaagde] zwaarder wegen dan de belangen van [eisers c.s] . Daarom zal het vonnis volgens het uitgangspunt uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. [eisers c.s] . kan dus niet wachten met voldoen aan het vonnis in de periode dat tegen het vonnis nog hoger beroep mogelijk is of als zij hoger beroep heeft ingesteld en nog niet op dat hoger beroep is beslist.”
2.3.
Op 29 februari 2024 heeft deurwaarder [deurwaarder] (hierna: de deurwaarder) het vonnis van 28 februari 2024 aan [eisers c.s] . betekend en in het exploot van betekening de ontruiming van het gehuurde aangezegd op 20 maart 2024.
2.4.
[eisers c.s] . heeft vervolgens tegelijk met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek bij de rechtbank Midden-Nederland ingediend tot het instellen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b van de Faillissementswet (hierna: Fw). De rechtbank heeft in het vonnis van 19 maart 2024 – samengevat – de tenuitvoerlegging van het vonnis van 28 februari 2024 geschorst voor de duur van twee maanden onder de voorwaarde dat de voorlopige voorziening slechts geldt zolang aan de lopende verplichtingen uit de huurovereenkomst wordt voldaan. De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen:
“2.7. Deze belangenafweging valt op dit moment uit in het voordeel van verzoekers. Hierbij is met name van belang dat het budgetbeheer wordt opgestart. Verzoekers zullen de komende twee maanden moeten laten zien dat zij serieus aan hun problemen gaan werken en de vaste lasten op tijd betalen. Wanneer de inkomsten van de heer [eiser sub 2] hiervoor niet toereikend zijn, zal er een andere (meer stabiele) bron van inkomsten gezocht moeten worden. Ook zullen verzoekers in overweging moeten nemen om een goedkopere huurwoning te zoeken.
2.8.
De rechtbank zal het verzoek tot het instellen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b Fw eenmalig toewijzen voor de duur van twee maanden. Hoewel de faillissementswet de mogelijkheid biedt om deze voorziening in te stellen voor (maximaal) zes maanden, dienen verzoekers rekening te houden met een maximale voorzieningsduur van twee maanden. Op deze manier wordt hen echt een allerlaatste kans geboden, gezien de vele kansen die zij reeds hebben gekregen.
2.9.
Op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal nu nog niet worden beslist. (…)”
2.5.
De deurwaarder heeft op 5 april 2024 per exploot de ontruiming van het gehuurde op 11 april 2024 aangezegd, omdat
“de huurpenning van april 2024 niet en of niet tijdig aan rekwirant is voldaan”en omdat
“de voorlopige voorziening wegens het niet of niet tijdig voldoen van de huurpenning van april 2024 is komen te vervallen.”
2.6.
[eisers c.s] . heeft een bedrag van € 1.150,00 aan huur voor de maand april 2024 op 7 april 2024 voldaan.
2.7.
De deurwaarder is op 11 april 2024 met een ontruimingsploeg bij het gehuurde verschenen. De dienstdoende ambtenaar zoals bedoeld in artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft haar medewerking aan de ontruiming geweigerd, omdat zij van mening is dat de tekortkoming van [eisers c.s] . de ingrijpende maatregel van ontruiming niet rechtvaardigt. De deurwaarder heeft dezelfde dag een deurwaardersrenvooiprocedure tussen partijen aanhangig gemaakt om antwoord te krijgen op de vraag of hij de geschorste ontruiming kan voorzetten of niet. Vervolgens is [eisers c.s] . dit executiekortgeding gestart.

3.Het geschil

3.1.
[eisers c.s] . verzoekt de kantonrechter te bepalen dat de uitvoerbaar bij voorraad verklaring in 4.5. van de uitspraak d.d. 28 februari 2024 met kenmerk 1087399 UC EXPL 24-209 zal worden geschorst gedurende de aanvraag van het wsnp-traject en de wsnp, dan wel dat de verplichting tot ontruiming wordt opgeschort, tot in hoger beroep zal zijn beslist met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente in het geval [gedaagde] die niet binnen veertien dagen na wijzen van dit vonnis heeft voldaan en in de nakosten.
3.2.
[eisers c.s] . legt aan haar vordering ten grondslag dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in het vonnis van 28 februari 2024 onvoldoende is gemotiveerd, zodat in dit executiekortgeding alsnog een belangenafweging moet plaatsvinden waarin het belang van [eisers c.s] . tot behoud van het gehuurde zwaarder dient te wegen dan het belang van [gedaagde] om tot ontruiming over te gaan. Daarnaast stelt [eisers c.s] . dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die bij ontruiming van het gehuurde klaarblijkelijk een noodtoestand doen ontstaan. Tot slot beroept [eisers c.s] . zich op het restitutierisico, omdat het gehuurde na ontruiming verhuurd zal worden aan andere huurders waardoor [eisers c.s] . niet zomaar terug kan verhuizen naar het gehuurde.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eisers c.s] . in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
[eisers c.s] . voert als eerste argument aan dat in het vonnis van 28 februari 2024 de uitvoerbaarverklaring bij voorraad weliswaar is gemotiveerd maar onvoldoende, omdat de gezondheidstoestand van mevrouw [eiseres sub 1] daarin niet expliciet is meegewogen.
4.2.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 20 december 2019 [1] bepaald dat – samengevat - de volgende beoordelingsmaatstaven gelden in executiegeschillen:
– een belangenafweging;
– waarbij het belang van de executant een belangrijk uitgangspunt is;
– uitgaande van de bestreden beslissing;
– waarbij de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel in beginsel buiten beschouwing blijft (geen verkapt rechtsmiddel dus);
– terwijl kennelijke misslagen in de vorige instantie bij de beoordeling kunnen worden betrokken;
– terwijl indien in de vorige instantie een gemotiveerde beslissing is gegeven over de uitvoerbaarverklaring of voorwaarden daarbij, een vordering of verzoek alleen gebaseerd kan worden op nieuwe feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de uitspraak in de vorige instantie;
– en de geldingsduur van de voorziening in het kort geding of beslissing in het incident is beperkt totdat op het rechtsmiddel (in de hoofdzaak) einduitspraak is gedaan; verdergaande vorderingen moeten alleen al om die reden worden afgewezen.
4.3.
Uit voorgaande beoordelingsmaatstaven volgt dat in een executiegeschil de kantonrechter alleen nog een belangenafweging kan maken als de bodemrechter dat nog niet heeft gedaan. Uit het vonnis van 28 februari 2019 volgt dat de bodemrechter de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in r.o. 3.15. van het vonnis heeft gemotiveerd. Dat wordt ook niet betwist door [eisers c.s] . In de motivering van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad is uitdrukkelijk overwogen dat de belangen die meegewogen zijn bij de beslissing voor de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde ook rechtvaardigen dat de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard (zie 2.2). Ook de door [eisers c.s] . aangevoerde medische belangen zijn daarin meegewogen. Er is in dit executiegeschil dus geen ruimte om een eigen belangenafweging te maken zoals bepleit.
4.4.
De kantonrechter in het executiegeschil richt zich naar de bodemrechter en dat betekent dat uitsluitend grond is voor een voorziening als er sprake is van misbruik van recht door de executant vanwege een kennelijke misslag in de bodemprocedure, dan wel vanwege nieuwe feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de uitspraak in de bodemprocedure. Anders dan [eisers c.s] . stelt, is de gezondheidstoestand van mevrouw [eiseres sub 1] geen nieuw feit, want dit is ook al bij de bodemrechter aangevoerd. De bodemrechter heeft aangenomen dat de gezondheidstoestand schrijnend is, zodat de onderbouwing daarvan in dit kort geding daar weinig aan toevoegt. Kern blijft dat dit geen nieuw feit is maar een al meegewogen (relevant) feit.
4.5.
De aanvraag van de schuldsanering is wel een nieuw feit, maar is voor de beoordeling van het executiegeschil zonder bijkomende omstandigheden (zoals het op korte termijn verwachten van een beslissing over de toepassing van de Wsnp) van onvoldoende betekenis. Die bijkomende omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken. Wel relevant is dat op dit moment geen sprake is van een beslissing tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en dat in tegendeel een beslissing daarover juist is aangehouden zoals blijkt uit het vonnis van 19 maart 2023 (zie 2.4). Verder is tijdens de mondelinge behandeling in dit executiegeschil gebleken dat er geen sprake is van lopende verzoeken aan de rechtbank tot het treffen van voorlopige voorzieningen in afwachting van de beslissing over toepassing van de schuldsaneringsregeling.
4.6.
De stelling dat een gedwongen ontruiming een effectieve schuldsanering in de weg zou staan, is tijdens de mondelinge behandeling toegelicht met het argument dat mevrouw [eiseres sub 1] een stabiele omgeving nodig heeft en dat zij die bij een ontruiming ontbeert. Daardoor zal volgens [eisers c.s] . de schuldsanering falen en de medische toestand van mevrouw [eiseres sub 1] verder verslechteren. Dat deze persoonlijk haar betreffende omstandigheden moeten leiden tot de conclusie dat [gedaagde] misbruik maakt van zijn recht tot ontruiming, volgt echter niet uit hetgeen is aangevoerd en kan daarom niet tot toewijzing van de gevraagde voorziening leiden. De kantonrechter betrekt bij deze beoordeling het vonnis van de rechtbank van 19 maart 2024, waarin (vooruitlopend op de beslissing op het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling) een beperkt en strikt geformuleerd moratorium is uitgesproken. [eisers c.s] . hadden het met dat vonnis zelf in de hand om ontruiming te voorkomen.
4.7.
Tot slot beroept [eisers c.s] . zich op het restitutierisico. Dit is geen nieuw feit, maar alleen niet door [eisers c.s] . in de bodemprocedure aangevoerd. Beoordeling daarvan kan niet alsnog in dit executiekortgeding aan de orde komen, aangezien dit onderdeel is van de herbeoordeling in hoger beroep.
4.8.
Het voorgaande zou leiden tot de conclusie dat de door [eisers c.s] . gevraagde schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beslissingen in het vonnis van 28 februari 2024 wordt afgewezen.
4.9.
De kantonrechter heeft na afloop van de zitting en kort voor de geplande uitspraak in deze zaak bericht ontvangen van de gemeente Utrecht dat er op neer komt dat de gemeente het aanbod heeft gedaan de hele huurachterstand nog in de maand april 2024 te betalen onder voorwaarde dat de ontruiming komt te vervallen. De kantonrechter heeft daarin aanleiding gezien dit bericht door te sturen aan partijen, waarna in overleg met hen is besloten de beslissing aan te houden tot vandaag.
4.10.
Uit het nadien ontvangen bericht van [gedaagde] op 2 mei 2024 blijkt dat hij overeenstemming heeft bereikt met de gemeente Utrecht over het betalen van de hoofdsom huurachterstand en de betaling van de proceskosten van het ontruimingsvonnis. Hij maakt er bovendien melding van dat de in het ontruimingsvonnis toegekende gebruiksvergoeding over de maand mei 2024 tijdig en volledig tot het door [gedaagde] gestelde bedrag door [eisers c.s] . is voldaan. Hij zegt toe dat zolang [eisers c.s] . deze gebruiksvergoeding tijdig en volledig betaalt, hij het ontruimingsvonnis niet ten uitvoer zal leggen. [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de op 1 mei 2024 door [eisers c.s] . ingediende eiswijziging.
4.10.1.
[eisers c.s] . spreekt in zijn akte eiswijziging de verwachting uit dat met hulp van de gemeente de huurachterstand binnen drie maanden wordt voldaan en dat de lopende huurtermijnen gedurende een half jaar tijdig zullen worden betaald en zij stellen dat de gemeente inmiddels heeft vastgesteld dat mevrouw [eiseres sub 1] al sinds juni 2003 als woningzoekende ingeschreven staat. Tot slot voeren zij aan dat met hulp van de gemeente op korte termijn een bewindvoerder kan worden benoemd zodat betaling van toekomstige termijnen verzekerd is. Dit alles brengt [eisers c.s] . tot een eiswijziging die er op neerkomt dat met deze nieuwe feiten alsnog rekening wordt gehouden in dit executiegeschil. Dit moet volgens hen leiden tot het schorsen van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad gedurende het wsnp-traject dan wel tot in hoger beroep is beslist, subsidiair onder de voorwaarde dat de huurachterstand binnen drie maanden wordt betaald en de lopende huurprijsbetalingen gedurende een half jaar tijdig wordt voldaan.
4.11.
De kantonrechter oordeelt dat op grond van artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de eiswijziging mogelijk is. Het bezwaar daartegen wordt verworpen, omdat [gedaagde] daar inhoudelijk op heeft kunnen reageren in de vorm van de met de griffier uitgewisselde berichten. De kantonrechter ziet ook ambtshalve geen reden waarom de eiswijziging niet kan worden toegelaten. Het meenemen van de meest recente ontwikkelingen in dezelfde procedure is in het belang van beide partijen en past binnen het streven van de rechtspraak om op maatschappelijk relevante wijze bij te dragen aan de oplossing van geschillen. Nu beide partijen zich ook met de griffier hebben kunnen verstaan ziet de kantonrechter geen aanleiding meer tot aanvullende mondelinge behandeling van de zaak. De kantonrechter beslist als volgt.
4.12.
Uitgaande van de toelichting van [gedaagde] dat de gemeente inmiddels heeft toegezegd de bestaande huurachterstand en de proceskosten conform het ontruimingsvonnis voor [eisers c.s] . te betalen en van zijn toezegging niet tot ontruiming over te gaan zolang de in het ontruimingsvonnis vastgestelde gebruiksvergoeding tijdig en volledig wordt betaald, behoeft [eisers c.s] . geen ontruiming te vrezen. Immers, volgens [eisers c.s] . zal de gebruiksvergoeding (door hen huur genoemd, maar dat is het niet) vanaf nu worden betaald. Door betaling van de huurachterstand en van de gebruiksvergoeding treedt geen schade op voor [gedaagde] in afwachting van de beslissing in hoger beroep.
4.13.
Door de toezegging van [gedaagde] heeft [eisers c.s] . geen belang bij formele schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in het ontruimingsvonnis. [gedaagde] houdt wel belang bij die uitvoerbaarverklaring bij voorraad, mocht aan de hiervoor in 4.12 beschreven voorwaarden niet worden voldaan. Dit alles brengt de kantonrechter tot het oordeel dat de (gewijzigde) vorderingen worden afgewezen. Uiteraard is [gedaagde] wel gehouden aan zijn toezegging.
4.14.
[eisers c.s] . wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Dit betekent dat zij haar eigen proceskosten moet dragen en dat zij de proceskosten van [gedaagde] moet betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden tot op heden begroot op € 678,00, bestaande uit een bedrag van € 543,00 aan salaris gemachtigde en een bedrag van € 135,00 aan nakosten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de gevraagde voorlopige voorziening af;
5.2.
veroordeelt [eisers c.s] . in de proceskosten van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eisers c.s] . niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eisers c.s] . ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
verklaart de kostenveroordeling in 5.2 uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2024.