ECLI:NL:RBMNE:2024:3004

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
C/16/573415 / KG ZA 24-182
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deurwaardersrenvooiprocedure inzake gedwongen ontruiming van woonruimte en verval van moratorium

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is een kort geding aan de orde dat betrekking heeft op een deurwaardersrenvooiprocedure ex artikel 438 lid 5 Rv. De eiser, vertegenwoordigd door mr. W. Vos, heeft de gedaagden, gezamenlijk aangeduid als gedaagden c.s., gedagvaard wegens een huurachterstand en de ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter had eerder op 28 februari 2024 de huurovereenkomst ontbonden en de gedaagden veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. De gedaagden hebben vervolgens een verzoek tot het instellen van een voorlopige voorziening ingediend, waarbij de rechtbank op 19 maart 2024 een moratorium heeft ingesteld, onder de voorwaarde dat aan de lopende huurverplichtingen werd voldaan.

Echter, de gedaagden hebben de huur voor april 2024 niet tijdig voldaan, wat heeft geleid tot het vervallen van het moratorium. De deurwaarder heeft op 5 april 2024 de ontruiming opnieuw aangezegd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de voorwaarden voor het moratorium niet zijn nageleefd en dat de deurwaarder de executie van het vonnis van 28 februari 2024 mag voortzetten. De gedaagden zijn als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 888,00. Het vonnis is uitgesproken op 3 mei 2024 door mr. M.J. Slootweg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/573415 / KG ZA 24-182
Vonnis in kort geding van 3 mei 2024
in de zaak als bedoeld in artikel 438 lid 5 Rv. Ten aanzien van de executie van het vonnis van 28 februari 2024 (zaaknummer 10873699) tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. W. Vos te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [gedaagden c.s] ,
advocaat mr. P.J.A. De Jong te Laren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoek met proces-verbaal van de deurwaarder van 11 april 2024 met bijlagen (ongenummerd);
  • de op 18 april 2024 van [gedaagden c.s] ontvangen producties 1 tot en met 4;
  • de op 18 april 2024 van [eiser] ontvangen productie 1 tot en met 9.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 april 2024 gelijktijdig met de mondelinge behandeling van het executiekortgeding tussen partijen met zaaknummer 11051567 UV EXPL 24-94. Partijen en de deurwaarder hebben hun standpunten/verzoek toegelicht en vragen van de voorzieningenrechter beantwoord, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden c.s] huurt van [eiser] de woning aan de [adres] in [plaats] (hierna: het gehuurde) sinds februari 2022.
2.2.
[eiser] heeft [gedaagden c.s] gedagvaard voor de kantonrechter wegens achterstand in de betaling van de huur. In het vonnis van 28 februari 2024 heeft de kantonrechter de ontbinding van de huurovereenkomst uitgesproken, [gedaagden c.s] veroordeeld tot ontruiming van gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, tot betaling van de achterstand vermeerderd met rente en kosten en tot betaling van een maandelijkse gebruiksvergoeding vanaf de ontbinding van de huurovereenkomst tot aan de ontruiming van het gehuurde. De kantonrechter heeft in het vonnis onder meer het volgende overwogen:
“3.5. Er is een huurachterstand van ruim vier maanden. Deze achterstand is zo groot dat van [eiser] niet kan worden verlangd dat hij de huurovereenkomst laat voortduren. Het beroep van [gedaagden c.s] op de tenzij-bepaling – zie onder 3.6. e.v.- slaagt niet. Daarom zal de huurovereenkomst worden ontbonden. Dit betekent dat de huurovereenkomst eindigt.
3.6.
De door [gedaagden c.s] genoemde financiële en persoonlijke omstandigheden kunnen niet als gevolg hebben dat van ontbinding moet worden afgezien. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende. De door [gedaagden c.s] gestelde feiten en omstandigheden met betrekking tot de medische situatie van mevrouw [gedaagde sub 1] en de financiële situatie van [gedaagden c.s] , verklaren weliswaar waarom zij niet aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen, maar deze feiten en omstandigheden – hoe schrijnend ook – maken naar het oordeel van de kantonrechter de ernst van de tekortkomingen niet minder zwaar en deze maken ook niet dat het belang van [eiser] bij de ontbinding van de huurovereenkomst moet wijken voor het belang van [gedaagden c.s] bij het kunnen blijven in deze woning. Hierbij weegt de kantonrechter ook mee dat uit de overlegde stukken is gebleken dat [gedaagden c.s] al vanaf de aanvang van de huurovereenkomst wisselvallig betalingsgedrag vertoont, waarbij met regelmaat de wel betaalde maandelijks verschuldigde huurtermijnen niet-tijdig worden betaald. De verhuurder heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende geduld gehad en [gedaagden c.s] voldoende tijd gegund om orde op zaken te stellen alvorens rechtsmaatregelen te nemen..
(…)
3.14.
Tegen de door [eiser] gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis, is van [gedaagden c.s] niet opgekomen.
3.15.
Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat [eiser] het vonnis direct kan (laten) uitvoeren, al [gedaagden c.s] niet aan het vonnis (waaronder de veroordeling tot ontruiming) voldoet. Het uitgangspunt is dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als de belangen van [gedaagden c.s] om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten zwaarder wegen dan de belang van [eiser] om direct over te kunnen gaan tot uitvoering van het vonnis. De belangen die hierbij worden meegewogen, zijn genoemd onder 3.6. De kantonrechter is van oordeel dat in dit geval de belangen van [eiser] zwaarder wegen dan de belangen van [gedaagden c.s] Daarom zal het vonnis volgens het uitgangspunt uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. [gedaagden c.s] kan dus niet wachten met voldoen aan het vonnis in de periode dat tegen het vonnis nog hoger beroep mogelijk is of als zij hoger beroep heeft ingesteld en nog niet op dat hoger beroep is beslist.”
2.3.
Op 29 februari 2024 heeft deurwaarder [deurwaarder] (hierna: de deurwaarder) het vonnis van 28 februari 2024 aan [gedaagden c.s] betekend en in het exploot van betekening de ontruiming van het gehuurde aangezegd op 20 maart 2024.
2.4.
[gedaagden c.s] heeft vervolgens tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek bij de rechtbank Midden-Nederland ingediend tot het instellen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b van de Faillissementswet (hierna: Fw). De rechtbank heeft in het vonnis van 19 maart 2024 met zaaknummer C/16/57/1936/FT RK 24/255 – samengevat – de tenuitvoerlegging van het vonnis van 28 februari 2024 geschorst voor de duur van twee maanden onder de voorwaarde dat de voorlopige voorziening slechts geldt zolang aan de lopende verplichtingen uit de huurovereenkomst wordt voldaan. De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen:
“2.7. Deze belangenafweging valt op dit moment uit in het voordeel van verzoekers. Hierbij is met name van belang dat het budgetbeheer wordt opgestart. Verzoekers zullen de komende twee maanden moeten laten zien dat zij serieus aan hun problemen gaan werken en de vaste lasten op tijd betalen. Wanneer de inkomsten van de heer [gedaagde sub 2] hiervoor niet toereikend zijn, zal er een andere (meer stabiele) bron van inkomsten gezocht moeten worden. Ook zullen verzoekers in overweging moeten nemen om een goedkopere huurwoning te zoeken.
2.8.
De rechtbank zal het verzoek tot het instellen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b Fw eenmalig toewijzen voor de duur van twee maanden. Hoewel de faillissementswet de mogelijkheid biedt om deze voorziening in te stellen voor (maximaal) zes maanden, dienen verzoekers rekening te houden met een maximale voorzieningsduur van twee maanden. Op deze manier wordt hen echt een allerlaatste kans geboden, gezien de vele kansen die zij reeds hebben gekregen.
2.9.
Op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal nu nog niet worden beslist. (…)”
2.5.
De deurwaarder heeft op 5 april 2024 per exploot de ontruiming van het gehuurde op 11 april 2024 aangezegd, omdat
“de huurpenning van april 2024 niet en of niet tijdig aan rekwirant is voldaan”en omdat
“de voorlopige voorziening wegens het niet of niet tijdig voldoen van de huurpenning van april 2024 is komen te vervallen.”
2.6.
[gedaagden c.s] heeft een bedrag van € 1.150,00 aan huur voor de maand april 2024 op 7 april 2024 voldaan.
2.7.
De deurwaarder is op 11 april 2024 met een ontruimingsploeg bij het gehuurde verschenen. De dienstdoende ambtenaar zoals bedoeld in artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft haar medewerking aan de ontruiming geweigerd, omdat zij van mening is dat de tekortkoming van [gedaagden c.s] de ingrijpende maatregel van ontruiming niet rechtvaardigt. De deurwaarder heeft dezelfde dag dit geschil tussen partijen aanhangig gemaakt (deurwaardersrenvooi) om antwoord te krijgen op de vraag of hij de geschorste ontruiming kan voorzetten of niet.

3.De beoordeling

3.1.
In het vonnis van de rechtbank van 19 maart 2024 is bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de tenuitvoerlegging van het vonnis van 28 februari 2024 voor twee maanden wordt geschorst onder de voorwaarde dat aan de lopende betalingsverplichting uit de huurovereenkomst door [gedaagden c.s] wordt voldaan (het zogenoemde ‘moratorium’). Dat deze voorwaarde strikt is bedoeld, blijkt uit 2.8. van het vonnis van 19 maart 2024, omdat daarin staat dat aan [gedaagden c.s] echt een allerlaatste kans wordt geboden, gezien de vele kansen die zij reeds heeft gekregen.
3.2.
Niet ter discussie staat dat [gedaagden c.s] de huur over de maand april niet vóór of uiterlijk op 1 april 2024 aan [eiser] heeft betaald, maar pas op 7 april 2024. Daarmee is de voorwaarde voor het moratorium niet langer vervuld.
3.3.
De voorzieningenrechter heeft stilgestaan bij de mogelijkheid dat de te late betaling het gevolg is van overmacht, maar heeft daar geen aanwijzingen voor. [gedaagden c.s] heeft aangevoerd dat zij dacht dat zij eerst iets anders moest betalen, namelijk de huurachterstand ontstaan na september 2023, dan wel ontstaan in 2024, maar dat gaat niet op want na het uitspreken van het moratorium op 19 maart 2024 heeft [gedaagden c.s] helemaal niets meer aan [eiser] betaald. De uiteindelijke betaling van een bedrag aan huur op 7 april 2024 is te laat en bovendien eerst na het door de deurwaarder uitgebrachte exploot van 5 april 2024 waarin de ontruiming opnieuw is aangezegd.
3.4.
Bij deze stand van zaken mag de deurwaarder ervan uitgaan dat het moratorium is komen te vervallen en dat er uitvoering mag worden gegeven aan de gedwongen ontruiming van het gehuurde.
3.5.
[gedaagden c.s] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Dit betekent dat zij haar eigen proceskosten moet dragen en dat zij de proceskosten van [eiser] moet betalen. De proceskosten van [eiser] worden tot op heden begroot op € 888,00, bestaande uit een bedrag van € 715,00 aan salaris gemachtigde en een bedrag van € 173,00 aan nakosten (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing).

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
bepaalt dat de deurwaarder de executie van het vonnis van 28 februari 2024 van de kantonrechter Midden-Nederland locatie Utrecht met zaaknummer 10873699 UC EXPL 24-209 mag voortzetten omdat het moratorium is komen te vervallen;
4.2.
veroordeelt [gedaagden c.s] in de proceskosten van € 888,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagden c.s] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagden c.s] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
4.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2024. [1]

Voetnoten

1.type: