ECLI:NL:RBMNE:2024:3000

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
UTR 24/2747
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor verbouwing naar appartementen in Hilversum

Op 15 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders van Hilversum had op 20 maart 2024 een omgevingsvergunning verleend voor de inpandige verbouwing van drie panden naar acht appartementen in het centrum van Hilversum. Verzoekers, bewoners van de nabijgelegen woningen, maakten bezwaar tegen deze vergunning en vreesden voor negatieve gevolgen van de verbouwing, zoals overlast en een afname van hun woongenot. Ze vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de verbouwing zou worden stopgezet totdat hun bezwaar was behandeld.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen. In de beoordeling werd gekeken naar de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning en de belangenafweging tussen de verzoekers en het college. De voorzieningenrechter oordeelde dat de omgevingsvergunning niet zodanig gebrekkig was dat deze niet in stand kon blijven. De voorzieningenrechter wees erop dat de aanvraag voor de vergunning was ingediend voordat de nieuwe Omgevingswet in werking trad, waardoor de oude wetgeving nog van toepassing was. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college de vergunning rechtmatig had verleend, rekening houdend met de geldende bestemmingsplannen en de parkeernormen.

De voorzieningenrechter benadrukte dat de belangen van het college en de vergunninghouder bij de ingebruikname van de panden zwaarder wogen dan de belangen van de verzoekers. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, wat betekent dat de verbouwing kon doorgaan. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/2747

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , verzoekers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum

(gemachtigde: mr. C.M.E. Janssen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] uit [woonplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. H.A. Samuels Brusse - van der Linden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen in verband met de omgevingsvergunning die het college met het besluit van 20 maart 2024 aan vergunninghouder heeft verleend voor het inpandig verbouwen van de panden aan [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] in [woonplaats] (de panden) naar acht appartementen.
1.1.
Verzoekers wonen aan de [adres 4] in [woonplaats] . Zij zijn het niet eens met de verbouwing tot acht appartementen en hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Verzoekers vrezen dat, zodra er eenmaal huurders in de appartementen zijn getrokken, een belangenafweging in hun nadeel zal uitpakken. Daarom hebben verzoekers de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van het college, bijgestaan door [A] , vergunninghouder en de gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter geeft een voorlopig oordeel over de vraag of de omgevingsvergunning rechtmatig is of niet. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als de omgevingsvergunning zodanig gebrekkig is dat die in de heroverweging naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. Daarna zal de voorzieningenrechter beoordelen of de belangen van verzoekers om de omgevingsvergunning te schorsen al dan niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van het college en vergunninghouder om de omgevingsvergunning in stand te laten. Hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning, hoe minder ruimte er is voor de belangen van verzoekers.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
4. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [1]
5. Op het perceel zijn drie bestemmingsplannen van toepassing: het bestemmingsplan Binnenstad 2013’, het paraplubestemmingsplan ‘Regeling meervoudige bewoning’ en het ‘Veegbestemmingsplan 2016’.
5.1
In het bestemmingsplan Binnenstad 2013 hebben de percelen de bestemming Wonen-1. In het paraplubestemmingsplan Regeling meervoudige bewoning, vastgesteld op 24 juni 2016, is bestemmingsplan Binnenstad 2013 gewijzigd en is specifiek voor meervoudige bewoning een aanvullende regeling getroffen in een nieuw artikel 57. Op grond van dit bestemmingsplan geldt voor de percelen de gebiedsaanduiding ‘Regeling meervoudige bewoning - 1'. In het Veegbestemmingsplan zijn artikelen uit het onderliggende paraplubestemmingsplan Regeling meervoudige bewoning gewijzigd.
5.2
In artikel 57 eerste lid, van paraplubestemmingsplan Regeling meervoudige bewoning is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'Regeling meervoudige bewoning - 1', het verboden is gebouwen te gebruiken en/of te verbouwen voor meervoudige bewoning. Het verbod geldt niet voor gebouwen met de bestemming Wonen - 2.
Op grond van het tweede lid van artikel 57 kan van het verbod in het eerste lid en in voorkomend geval in afwijking van artikel 35, eerste lid 1, onder a, artikel 36, eerste lid onder a, artikel 37, eerste lid, onder a en artikel 38, eerste lid, onder a, met een omgevingsvergunning worden afgeweken, onder de voorwaarde dat:
a. a) wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 53.2 (Parkeren);
b) het woongenot op en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig wordt aangetast;
c) er geen overconcentratie aan meervoudige bewoning ontstaat.
6. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 57, tweede lid, van de Regeling meervoudige bewoning. Het college kan alleen gebruik maken van de aan hem in het bestemmingsplan gegeven bevoegdheden om een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan te verlenen, als de activiteit waarvoor hij de vergunning verleent niet in strijd is met een goede ruimtelijk ordening. Bij het nemen van de beslissing of hij wel of geen gebruik maakt van de aan hem gegeven bevoegdheid komt aan het college beleidsruimte toe, daarbij moet het college alle betrokken belangen afwegen.
Parkeren
7. Het college is op basis van de Nota parkeernormen 2023 uitgegaan van huurappartementen in [locatie] in de categorie midden-goedkoop. Dat betekent dat inclusief het bezoekersdeel een parkeernorm van 0,5 per appartement geldt en de parkeereis dus vier bedraagt. Om aan deze parkeereis te voldoen heeft vergunninghouder op een particulier parkeerterrein aan de [adres 5] in [plaats] vier parkeerplaatsen tot zijn beschikking gekregen van de eigenaar van dit parkeerterrein.
8. Verzoekers voeren aan dat geen sprake is van appartementen in de categorie midden-goedkoop, omdat de huurprijs van de appartementen dan maximaal € 900,- zou mogen zijn, wat zij niet aannemelijk vinden. De appartementen vallen volgens hen in de categorie duur, zodat per appartement een parkeernorm van 1,3 geldt. Dat resulteert in een parkeereis van afgerond 11 parkeerplaatsen.
9. Het college heeft in het verweerschrift en op de zitting toegelicht dat in de Nota Parkeernormen 2023 (de Nota parkeernormen) voor de definitie van de woontypen midden-goedkoop en duur wordt verwezen naar de Woonvisie 2021 tot 2030 (de Woonvisie). Op grond van de Woonvisie geldt per 2021 voor middenhuur-woningen een huurprijs tussen € 752,- en € 1.100,- en per 2023 een huurprijs van maximaal € 1.166,-. Gelet op het aantal m² van de appartementen, zoals die blijken uit de overzichtstekening die hoort het besluit van 20 maart 2024, kan de voorzieningenrechter volgen dat het college voor het bepalen van de parkeernorm is uitgegaan van appartementen in de categorie midden-goedkoop.
Bovendien heeft vergunninghouder op de zitting toegelicht dat, ook in geval wordt uitgegaan van appartementen in de categorie duur kan worden voldaan aan de parkeereis, omdat aan de [straat] nog extra, in totaal 13, parkeerplaatsen beschikbaar zijn en op grond van de Nota parkeernormen ook parkeerplaatsen kunnen worden afgekocht.
10. Verzoekers voeren verder aan dat de parkeerplaatsen aan de [straat] op een afstand van 500 meter van de appartementen liggen en daarom geen sprake is van parkeerplaatsen ‘in de omgeving’, zoals de Nota Parkeernormen vereist.
11. Het college heeft in het verweerschrift uitgelegd dat in de (huidige) Nota Parkeernormen geen maximale loopafstand meer is opgenomen. In de Nota Parkeernormen is opgenomen dat de parkeerplaatsen in de omgeving moeten worden gerealiseerd. De afstandsnorm, die voorheen gold is er volgens het college bewust uitgehaald, juist om ruimtelijke ontwikkelingen met minder parkeerplaatsen toch mogelijk te maken. Op de zitting heeft het college hieraan toegevoegd dat het voorheen (onder de oude Nota parkeernormen) gebruikelijk was de loopafstand hemelsbreed te meten en dat die in dit geval 285 meter is. De voorzieningenrechter kan het standpunt van het college volgen dat de parkeerplaatsen aan de [adres 5] kwalificeren als ‘in de omgeving’ en daarmee voldoen aan de Nota Parkeernormen.
Woongenot -achtergevel
12. Op de zitting heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de achtergevel van [adres 1] is teruggeplaatst. De voorzieningenrechter ziet geen reden om aan te nemen dat dit pand aan de achterzijde is vergroot.
Woongenot-geluid
13. Verzoekers betwisten niet dat de panden voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit
ten aanzien van geluid. Dat het woongenot van verzoekers onevenredig wordt aangetast als gevolg van geluidsoverlast is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden. Ook als er minder woningen/appartementen in de panden zouden worden gerealiseerd, die op een andere manier zouden worden bewoond (door bijvoorbeeld gezinnen met kinderen) kunnen verzoekers vergelijkbare geluidshinder ervaren.
Woongenot-balkons
14. Op de zitting is aan de orde gekomen dat het balkon van het vijfde appartement op de tweede etage, dat op de bouwtekening staat, niet is gebouwd. Vergunninghouder heeft verklaard dat dit balkon ook niet zal worden gebouwd en dat de bouwtekening wordt aangepast in die zin dat dit balkon uit de tekening zal worden verwijderd. Het college heeft aangegeven de aangepaste bouwtekening te zullen betrekken bij de te nemen beslissing op het bezwaarschrift. Dit betekent dat sprake is van een gebrek dat in de te nemen beslissing op het bezwaar kan worden hersteld.
15. Over het balkon op de eerste etage van het pand aan de [adres 2] heeft het college uitgelegd dat dat balkon op grond van de Regeling meervoudige bewoning moet blijven bestaan, omdat het een bestaand balkon was uit de jaren dertig van de vorige eeuw.
16. Verzoekers hebben over dit balkon aangevoerd dat het balkon over de gehele breedte van de gevel is (terug)gebouwd terwijl het oorspronkelijke balkon veel kleiner was. De voorzieningenrechter overweegt dat het oorspronkelijk bestaande balkon moet worden teruggebouwd. Als dat balkon ten onrechte groter wordt teruggebouwd dan het voorheen bestaande balkon is dat een handhavingskwestie.
Overconcentratie
17. Verzoekers voeren aan dat sprake is van overconcentratie in de [wijk] . De problemen als gevolg van woningsplitsing en kamerbewoning in deze buurt zijn al jarenlang bekend. Verzoekers wijzen erop dat om die reden in het ontwerp-bestemmingsplan Regeling meervoudige bewoning 2021 en de Beleidsregels meervoudige bewoning Hilversum 2021 een toezegging is opgenomen van de gemeente dat geen medewerking wordt verleend aan het splitsen van panden die al een woonbestemming hebben.
18. De rechtbank stelt voorop dat de regels waaraan het college heeft getoetst ter beantwoording van de vraag of sprake is van overconcentratie beleidsregels zijn en dat het college niet heeft getoetst aan ontwerpbestemmingsplan Regeling meervoudige bewoning 2021. Dat ontwerpbestemmingsplan is niet door de raad van de gemeente Hilversum aangenomen. Uit de toelichting van het college is gebleken dat het bedoelde beleid vanaf 2016 wordt gehanteerd.
19. Vaststaat dat het begrip overconcentratie niet is gedefinieerd in de van toepassing zijnde bestemmingsplannen. Uit het verweerschrift en de toelichting van het college op zitting blijkt dat dit begrip op ambtelijk niveau is uitgewerkt om tot een objectieve beoordeling te kunnen komen. Gekozen is voor een quotum per buurt, waarbij wordt gekeken naar bevolkingsdichtheid, woningdichtheid en omgevingsadressendichtheid als objectieve criteria om duidelijkheid te krijgen over het absorptievermogen voor toevoeging van woningen en bewoners per buurt.
20. De voorzieningenrechter vindt het niet onredelijk dat het college voor de beoordeling van de vraag of sprake is van overconcentratie de systematiek van het buurtquotum hanteert. Ten tijde van de raadpleging (op 28 maart 2023) van het overzicht waarin het buurtquotum wordt bijgehouden waren er elf panden in de [wijk] die konden worden verbouwd voor meervoudige bewoning. Met de onderhavige drie panden resteren er acht panden binnen het buurtquotum. Het argument van verzoekers dat het college alleen aansluiting zoekt bij het ontwerpbestemmingsplan Regeling meervoudige bewoning 2021 voor zover dat voor het college gunstig uitpakt slaagt niet, omdat het college, zoals gezegd, de systematiek van het buurtquotum sinds 2016 als beleid hanteert. De voorzieningenrechter kan het standpunt van het college volgen dat op grond van de gehanteerde systematiek van het buurtquotum en de ruimte voor meervoudige bewoning die er op 28 maart 2023 was, geen sprake is van overconcentratie in deze buurt. Wel zal het college in de beslissing op bezwaar dit moeten uitleggen, omdat in de omgevingsvergunning een uitleg hierover ontbreekt.
Tussenconclusie
21. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor gebruikmaking van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid uit artikel 57, tweede lid, van paraplubestemmingsplan Regeling meervoudige bewoning. Concluderend komt de voorzieningenrechter tot het voorlopig rechtmatigheidsoordeel dat de omgevingsvergunning na heroverweging in bezwaar in stand kan blijven. De voorzieningenrechter heeft twee gebreken geconstateerd die het college in de te nemen beslissing op bezwaar kan herstellen. Zij verwijst hiervoor naar rechtsoverweging 14 en 20.
Belangenafweging
22. Gelet op het voorlopige rechtmatigheidsoordeel is er in deze belangenafweging minder ruimte voor het belang van verzoekers bij het schorsen van de omgevingsvergunning totdat het college op het bezwaar heeft beslist dan voor de belangen van het college en vergunninghouder bij het afwijzen van het verzoek om een voorlopige herziening. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van het college en vergunninghouder bij de ingebruikname van de panden zwaarder dan het belang van verzoekers om de ingebruikname te voorkomen. De voorzieningenrechter betrekt bij haar oordeel dat in de voorwaarden voor gebruikmaking van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid eventuele negatieve gevolgen voor omwonenden zijn verdisconteerd.

Conclusie en gevolgen

23. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoekers geen gelijk krijgen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
De voorzieningenrechter is verhinderd deze uitspraak te tekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.