In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster, die als statutair bestuurder en Chief Operational Officer (COO) werkzaam was bij een besloten vennootschap, en de vennootschap zelf. De verzoekster had een verzoekschrift ingediend na haar ontslag op staande voet, dat zij betwistte. De rechtbank oordeelde dat het ontslag niet rechtsgeldig was, omdat het niet onverwijld was gegeven. De verzoekster had vanaf oktober 2022 als COO gewerkt en was per 25 juli 2023 ontslagen. De rechtbank concludeerde dat de vennootschap onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag. De rechtbank kende de verzoekster een transitievergoeding van € 1.800,-- toe, evenals een gefixeerde schadevergoeding van € 27.216,-- en een billijke vergoeding van € 15.000,--. Daarnaast werd de vennootschap veroordeeld tot betaling van een vergoeding voor vakantiedagen en het verschuldigde tantième over 2022. De rechtbank oordeelde dat de vennootschap in de proceskosten moest worden veroordeeld, omdat zij in het ongelijk was gesteld.