ECLI:NL:RBMNE:2024:2998

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
10855371 UE 23-412
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet niet rechtsgeldig; psychische problemen werknemer en goed werkgeverschap

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, aangeduid als [handelsnaam]. De werknemer was op 12 november 2003 in dienst getreden en had een onbesproken dienstverband van circa 20 jaar. De werkgever had op 7 november 2023 ontslag op staande voet gegeven, onder andere vanwege vermeend onacceptabel gedrag en alcoholgebruik. De werknemer betwistte de rechtsgeldigheid van het ontslag en verzocht om een verklaring voor recht dat het ontslag niet rechtsgeldig was, alsook om betaling van diverse vergoedingen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 januari 2024 trok de werknemer zijn verzoek tot vernietiging van het ontslag in, maar bleef hij aanspraak maken op vergoedingen. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de redenen die de werkgever aanvoerde niet voldoende ernstig waren, vooral gezien de lange en onbesproken dienstverband van de werknemer en zijn psychische problemen. De kantonrechter wees de vorderingen van de werknemer toe, waaronder een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding en een billijke vergoeding, en veroordeelde de werkgever in de proceskosten.

De kantonrechter benadrukte dat de werkgever in de gegeven omstandigheden had moeten afwachten met het ontslag en dat het ontslag de werknemer onevenredig hard trof, vooral gezien zijn psychische problemen. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld door het ontslag op staande voet te geven, en dat de werknemer recht had op de gevorderde vergoedingen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: 10855371 \ UE VERZ 23-412
Beschikking van 15 februari 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. A.C. van der Waal-Zwijnenberg,
tegen
[verweerder] . TEVENS H.O.D.N. [handelsnaam],
gevestigd in [vestigingsplaats] , kantoorhoudende in [plaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [handelsnaam]
gemachtigde: mr. H.C.W. Geffroy.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoeker] , ingekomen op 27 december 2023, tevens houdende een verzoek om een voorlopige voorziening, met producties 1 tot en met 10;
- het verweerschrift van [handelsnaam] , tevens houdende een (voorwaardelijk) tegenverzoek met producties 1 tot en met 14;
- de akte indienen van nadere stukken van de zijde van [verzoeker] , met producties 10 tot en met 15.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 januari 2024. [verzoeker] was aanwezig samen met zijn gemachtigde. Namens [handelsnaam] waren aanwezig mevrouw [HR functionaris] (HR functionaris), de heer [plantmanager] (plantmanager) en de heer [productieleider] (productieleider) samen met de gemachtigde van [handelsnaam] . Beide gemachtigden hebben pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Verder zijn door of namens partijen de standpunten toegelicht en de vragen van de kantonrechter beantwoord. [verzoeker] heeft zijn primaire verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet met de daarmee samenhangende verzoeken tot wedertewerkstelling en loondoorbetaling tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. Van de mondelinge behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Aan het eind van de mondelinge behandeling hebben partijen met elkaar gesproken over een minnelijke oplossing. Partijen hebben na dit gesprek de kantonrechter verzocht de zaak aan te houden tot 31 januari 2024, hetgeen is gebeurd. De gemachtigde van [verzoeker] heeft op 29 januari 2024 laten weten dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt. Daarna is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is op 12 november 2003 in dienst getreden bij [handelsnaam] als meewerkend voorman. De overeengekomen arbeidsduur is 40 uur per week. Het laatstverdiende loon van [verzoeker] bedraagt € 2.900,80 bruto per vier weken exclusief 8% vakantietoeslag.
2.2.
Op 6 en 12 juli 2022 heeft [handelsnaam] in gesprekken met [verzoeker] haar zorgen geuit over zijn alcoholgebruik en hem officieel gewaarschuwd voor onacceptabel gedrag. [verzoeker] heeft onder meer gereageerd dat hij geen alcoholist is, dat hij op de vrijdagmiddagborrel op het werk niet meer dan twee biertjes drinkt en dat hij zijn gedrag voor wat betreft alcohol en verkeer wil aanpassen. De inhoud van beide gesprekken is door [handelsnaam] schriftelijk in brieven vastgelegd en deze brieven zijn aan [verzoeker] overhandigd.
2.3.
Op 30 oktober 2023 is [verzoeker] officieel gewaarschuwd dat hij zich niet had ziekgemeld volgens het geldende ziekteverzuimreglement. De officiële schriftelijke waarschuwing is op 2 november 2023 tijdens een persoonlijk gesprek door [handelsnaam] aan [verzoeker] overhandigd. Tijdens dit gesprek is ook besproken dat [verzoeker] na zijn ziekmelding dezelfde dag bij een collega langs is geweest en daar alcohol heeft gedronken.
2.4.
Op de vrijdagmiddagborrel van 3 november 2023 heeft [productieleider] alle werknemers gezegd niet meer dan twee bier te drinken. [verzoeker] heeft vervolgens wel meer dan twee bier gedronken. De heer [productieleider] (productieleider, hierna: [productieleider] ) heeft uit veiligheidsoverwegingen de autosleutel van [verzoeker] ingenomen zodat hij niet met zijn auto naar huis kon rijden.
2.5.
[productieleider] heeft op zaterdag 4 november 2023 aan [verzoeker] per Whatsapp-bericht gevraagd waar hij de autosleutel kon afleveren. Hierop heeft [verzoeker] onder andere gereageerd met:
“Krijg de K”en “
Val dood”. Uiteindelijk is [productieleider] naar het huis van [verzoeker] gereden waar hij de autosleutel aan [verzoeker] heeft overhandigd. In een gesprek samen met de vader van [verzoeker] heeft [productieleider] met [verzoeker] afgesproken niet over de situatie met collega’s te spreken.
2.6.
Op maandag 6 november 2023 is [productieleider] ter ore gekomen dat [verzoeker] wel over de situatie in het weekend met (een) collega(‘s) heeft gesproken. Daarop heeft [productieleider] [verzoeker] bij zich geroepen en hem geschorst. [handelsnaam] heeft vervolgens ontslag op staande voet gegeven en heeft dit in de brief van 7 november 2023 aan [verzoeker] bevestigd. In de ontslagbrief staan bovenstaande feiten beschreven en tot slot het volgende:
“Hoewel je op 2 november door je leidinggevenden ernstig bent aangesproken, vonden in de dagen daarna opnieuw meerdere incidenten plaats en heb je afgelopen maandag jegens jouw collega ernstige verwensingen geuit.(toevoeging kantonrechter: op maandag 6 november 2023 zou [verzoeker] zijn collega [collega] voor ‘kankerlijder’ hebben uitgemaakt).
Het gedrag dat jij met grote regelmaat laat zien en de verwensingen welke jij aan verschillende personen doet kunnen we niet langer tolereren. Ondanks het feit dat wij jou meerdere keren hebben gewaarschuwd en zelfs hulp hebben aangeboden, is deze week opnieuw gebleken dat jij onze waarschuwingen en aanwijzingen aan je laars lapt. Hierom en met inachtneming van de bovengenoemde gebeurtenissen, is er sprake van een dringende reden die ertoe leidt dat wij het dienstverband in redelijkheid niet langer kunnen handhaven. Wij ontslaan jou daarom met ingang van heden op staande voet. Dit betekent dat het dienstverband op 8 november eindigt.”

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard in de opzegging van de arbeidsovereenkomst te berusten. Hij verzoekt a) een verklaring voor recht dat [handelsnaam] de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig heeft opgezegd, en verder veroordeling van [handelsnaam] tot betaling van b) het overeengekomen loon vanaf het moment dat de loonbetaling is gestaakt tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, c) een transitievergoeding van € 23.233,00 bruto, d) een vergoeding voor onregelmatige opzegging van € 12.531,44 bruto en e) een billijke vergoeding van € 18.322,20 bruto, alsmede f) een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 1.790,80, g) de wettelijke rente over genoemde bedragen vanaf de tijdstip van opeisbaarheid tot de dag van voldoening en met veroordeling van [handelsnaam] in de proceskosten en de nakosten.
Provisionele vorderingen
3.2.
[verzoeker] heeft tevens gevorderd, bij wijze van voorlopige voorziening op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), [handelsnaam] te veroordelen tot doorbetaling van het overeengekomen loon vanaf het moment dat [handelsnaam] de loonbetaling aan [verzoeker] heeft gestaakt tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging tot een maximum van 50% en met de wettelijke rente en met veroordeling van [handelsnaam] in de proceskosten met wettelijke rente.
3.3.
[verzoeker] stelt zich op het standpunt dat hij ten onrechte op staande voet is ontslagen, omdat een dringende reden daartoe ontbrak. Zo volgt uit de bewoordingen van de ontslagbrief van 7 november 2023 dat het ontslag op staande voet is gegeven vanwege een serie van gebeurtenissen. Omdat één van die gebeurtenissen, namelijk het op 6 november 2023 uitschelden van zijn collega [collega] , aantoonbaar niet heeft plaatsgevonden, kan alleen daarom al het ontslag geen standhouden. Daarnaast vindt [verzoeker] dat de gebeurtenissen die in de brief worden genoemd niet ernstig genoeg zijn om het ontslag op staande voet te rechtvaardigen. Hij betwist daarbij dat er sprake is geweest van overmatig alcoholgebruik bij zijn collega op 30 oktober 2023 en op de vrijdagmiddagborrel van 3 november 2023. Verder wordt door [handelsnaam] in de ontslagbrief niet onderbouwd of gespecificeerd wat er wordt bedoeld met
“gedrag dat jij met grote regelmaat laat zien”en ook deze reden kan het gegeven ontslag op staande voet niet rechtvaardigen. Tot slot was [handelsnaam] op de hoogte van het feit dat er sprake was van psychologische problemen bij [verzoeker] . Desondanks was [verzoeker] wel gewoon aan het werk en hadden zijn werkzaamheden hier niet onder te lijden. Ondanks deze wetenschap is [handelsnaam] overgegaan tot de meest verstrekkende vorm van ontslag, namelijk ontslag op staande voet. Dit is ernstig verwijtbaar en in strijd met goed werkgeverschap, aldus [verzoeker] .
Het verweer en het voorwaardelijke tegenverzoek
3.4.
[handelsnaam] verweert zich tegen de verzoeken en verzoekt [verzoeker] te veroordelen in de proceskosten. Zij voert – samengevat – aan dat zij niet langer kan tolereren dat een werknemer met de functie voorman op de beschreven manier met zijn werkgever, leidinggevende en collega’s omgaat, ook niet als [verzoeker] coachende gesprekken met een psycholoog voert. De maat was en is voor [handelsnaam] en de collega’s van [verzoeker] vol. Ook in het geval het gegeven ontslag op staande voet geen stand houdt, is er geen plaats voor toekenning van de transitievergoeding omdat met name het uitschelden van een leidinggevende en collega in combinatie met het negeren van afspraken ernstig verwijtbaar is. Ook de verzochte billijke vergoeding moet in dat geval worden afgewezen, dan wel worden gematigd tot nihil, ook omdat die onvoldoende concreet is onderbouwd.
3.5.
[handelsnaam] verzoekt in een tegenverzoek voorwaardelijk, voor het geval het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van het ontslag op staande voet zal worden toegewezen, om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a jo. 7:669 lid 3 sub e BW wegens ernstig verwijtbaar handelen waardoor aan [verzoeker] ook geen transitievergoeding toekomt. Subsidiair en meer subsidiair wordt verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a jo. 7:669 lid 3 sub g (verstoorde arbeidsverhouding), dan wel sub h (andere omstandigheden) BW. Verder verzoekt [handelsnaam] om bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de geldende opzegtermijn, de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden en te bepalen dat [verzoeker] geen recht heeft op de transitievergoeding, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.

4.De beoordeling

Voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv
4.1.
Omdat in deze beschikking een finale beslissing wordt gegeven over het verzoek van [verzoeker] , is er geen reden (meer) om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van genoemd wetsartikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding en het geding eindigt op dit punt met deze beschikking. Het verzoek om een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv wordt dan ook afgewezen.
Ontslag op staande voet
4.2.
De kantonrechter dient te beoordelen of de redenen die [handelsnaam] aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd als een dringende reden kwalificeren als bedoeld in artikel 7:677 BW en of er onverwijld is opgezegd. Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag moeten de omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang worden bezien. De aard en de ernst van het gedrag van [verzoeker] spelen daarbij een rol, evenals de duur van de arbeidsovereenkomst en ook de (persoonlijke) omstandigheden van [verzoeker] en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem heeft.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat het ontslag op staande voet voldoende voortvarend is gegeven, waarmee aan de eis van onverwijldheid is voldaan. [verzoeker] heeft dat ook niet weersproken.
4.4.
Vervolgens moet worden beoordeeld of sprake is van een dringende reden. Uit de ontslagbrief blijkt dat er een serie aan gebeurtenissen aan het ontslag ten grondslag ligt. Tijdens de mondelinge behandeling is voldoende gebleken dat [verzoeker] zich op 30 oktober 2023 niet op de juiste wijze heeft ziekgemeld, dat hij diezelfde dag een biertje heeft gedronken bij zijn collega terwijl hij arbeidsongeschikt was, dat hij op de vrijdagmiddagborrel van 3 november 2023 (in ieder geval) drie bier op had in plaats van twee en dat hij op 4 november 2023 op zeer onfatsoenlijke wijze via Whatsapp heeft gecommuniceerd met zijn leidinggevende de heer [productieleider] . Volgens [handelsnaam] heeft [verzoeker] op 6 november 2023 ook nog zijn collega [collega] uitgescholden voor ‘kankerlijder’ nadat die bij [productieleider] zou hebben gemeld dat [verzoeker] sprak over de situatie zoals die zich op zaterdag 4 november 2023 had voorgedaan. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [handelsnaam] een schriftelijke verklaring van [collega] overgelegd, waarin hij aldus verklaart. [verzoeker] betwist dit ten zeerste en heeft ter onderbouwing een transcriptie overgelegd van een geluidsopname van een gesprek tussen [verzoeker] en [collega] waarin laatstgenoemde ontkent dat [verzoeker] hem voor ‘kankerlijder’ zou hebben uitgemaakt. Hij biedt nader bewijs aan door middel van het inbrengen van de geluidsopname. [handelsnaam] heeft daartegenover een verklaring van Van de Burgt overgelegd waarin deze schrijft dat [verzoeker] dit wel tegen hem heeft gezegd. Het is daarmee het woord van [handelsnaam] , tegen het woord van [verzoeker] . Dat de door [handelsnaam] gestelde uitspraak tegen [collega] door [verzoeker] is gedaan, kan derhalve in deze procedure niet worden vastgesteld.
4.5.
Ook in het geval dat wordt verondersteld dat [verzoeker] wél [collega] heeft uitgescholden voor ‘kankerlijder’ en daarmee de serie van gebeurtenissen komt vast te staan, dan zijn de gedragingen en uitlatingen uiteraard kwalijk, maar staan de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] een rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet in de weg. [verzoeker] heeft een lang dienstverband van 20 jaar, waarvan niet is gesteld of gebleken dat zich eerder dan 2022 dergelijke incidenten hebben voorgedaan waarvoor [verzoeker] schriftelijk is gewaarschuwd. De eerste twee schriftelijke waarschuwingen zijn binnen zes dagen na elkaar gegeven in juli 2022 en liggen in het verlengde van elkaar, waarbij de eerste brief van 6 juli 2022 niet zozeer een waarschuwing is, maar eerder een uiting van zorgen (het onderwerp van de brief is ook: “Zorgen over leefwijze”). Kennelijk heeft [verzoeker] zijn gedrag na de schriftelijke waarschuwing van 12 juli 2022 voldoende verbeterd gelet op zijn loonsverhoging in december 2022 ‘gezien onze tevredenheid over uw functioneren.’ De (vast)gestelde gebeurtenissen die tot het ontslag op staande voet hebben geleid, hebben zich vervolgens ruim een jaar later in een tijdsbestek van een week voorgedaan. Volgens [handelsnaam] kon zij het gedrag van [verzoeker] niet langer tolereren en was de maat vol. [handelsnaam] wist echter dat [verzoeker] psychische problemen had, omdat zij [verzoeker] daarvoor een coachingstraject met een psycholoog heeft aangeboden. Slechts het eerste gesprek heeft daarvan kunnen plaatsvinden. Het tweede gesprek stond gepland, maar heeft vanwege het gegeven ontslag geen doorgang kunnen vinden. Hoewel de kantonrechter van oordeel is dat vooral de uitlatingen van [verzoeker] naar zijn leidinggevende niet door [handelsnaam] hoeven te worden getolereerd, had van [handelsnaam] in de gegeven omstandigheden van het geval mogen worden verwacht dat zij de gebeurtenissen die zich in een kort tijdsbestek hebben voorgedaan, in perspectief van het lange en onbesproken dienstverband had geplaatst. Niet valt in te zien waarom het verdere verloop van de coachingsgesprekken niet door [handelsnaam] kon worden afgewacht en waarom zolang niet kon worden volstaan met een officiële waarschuwing, dan wel een tijdelijke non-actiefstelling, dan wel een ziekmelding of uiteindelijk een verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Het ontslag op staande voet betekent onder meer dat er voor [verzoeker] geen aanspraak op een WW-uitkering bestaat, waardoor hij door dit ontslag onevenredig hard wordt getroffen.
4.6.
Dit betekent dat het gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven en de aldus verzochte verklaring van recht wordt gegeven. De vraag is vervolgens of [handelsnaam] aan [verzoeker] een transitievergoeding, gefixeerde schadevergoeding en billijke vergoeding verschuldigd is. De loonvordering wordt afgewezen, omdat [verzoeker] in het gegeven ontslag berust.
Gefixeerde schadevergoeding
4.7.
Omdat de arbeidsovereenkomst zonder opzegtermijn is opgezegd, heeft [verzoeker] recht op de gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:672 lid 11 BW. [verzoeker] heeft verzocht [handelsnaam] te veroordelen tot betaling van het loon over de periode dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had geduurd. [handelsnaam] heeft verzocht genoemd bedrag aan schadevergoeding te matigen tot nihil. Dit verzoek tot matiging wordt afgewezen gelet op artikel 7:672 lid 12 BW. Hierin is namelijk bepaald dat de vergoeding niet minder kan bedragen dan het in geld vastgestelde loon over de wettelijke opzegtermijn. Dit maakt dat het verzochte bedrag van € 12.531,44 bruto, zijnde het bedrag aan loon over de in dit geval geldende wettelijke opzegtermijn van vier maanden, wordt toegewezen. De verzochte wettelijke rente over dit bedrag wordt gelet op het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW toegewezen vanaf 7 november 2023, de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Transitievergoeding
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat het gedrag van [verzoeker] niet als ‘ernstig verwijtbaar’ in de zin van artikel 7:671b lid 9 sub b BW en artikel 7:673 lid 7 sub c BW kan worden gekwalificeerd. In de wetsgeschiedenis zijn voorbeelden gegeven van situaties waarbij sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan de zijde van de werknemer. Anders dan [handelsnaam] is de kantonrechter van oordeel dat een dergelijke of daarmee gelijk te stellen situatie hier niet aan de orde is. Zoals reeds in r.o. 4.5 is overwogen zijn vooral de uitlatingen van [verzoeker] tegen zijn leidinggevende zeker kwalijk te noemen, maar dit rechtvaardigt niet dat de langdurig en onbesproken arbeidsovereenkomst wordt beëindigd zonder dat aan hem een transitievergoeding toekomt. De hoogte van het verzochte bedrag van € 23.233,00 bruto is niet door [handelsnaam] weersproken en wordt daarom toegewezen. De verzochte wettelijke rente over dit bedrag wordt gelet op het bepaalde in artikel 7:686a lid 1 BW toegewezen vanaf 8 december 2023, te rekenen een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Billijke vergoeding
4.9.
Omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is,
is de verschuldigdheid van een billijke vergoeding gegeven [1] . Het geven van een ongeldig ontslag op staande voet wordt immers als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever aangemerkt.
4.10.
Voor wat betreft de hoogte van de billijke vergoeding geldt dat deze – naar haar aard – in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever.
Bij de vergelijking tussen de situatie zonder de vernietigbare opzegging en de situatie waarin de werknemer zich nu bevindt, moeten bovendien de eventueel aan de werknemer toekomende transitievergoeding en de vergoeding wegens onregelmatig ontslag worden betrokken. Het komt verder aan op een beoordeling van alle omstandigheden van het geval.
4.11.
[verzoeker] heeft een billijke vergoeding van € 18.322,20 bruto verzocht. [handelsnaam] heeft verzocht deze billijke vergoeding te matigen. Van matiging is echter geen sprake, omdat volgens de wet de kantonrechter de hoogte van de billijke vergoeding vaststelt.
4.12.
[handelsnaam] heeft de arbeidsovereenkomst onregelmatig opgezegd en naar het oordeel van de kantonrechter valt die omstandigheid [handelsnaam] toe te rekenen. De kantonrechter houdt bij de vaststelling van de billijke vergoeding er rekening mee dat [handelsnaam] in het verleden goed werkgeverschap heeft getoond, onder meer door [verzoeker] hulp aan te bieden. Ook betrekt de kantonrechter bij haar oordeel de aan [verzoeker] toekomende transitievergoeding en de gefixeerde schadevergoeding. De kantonrechter zal, uitgaande van het voorgaande, de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 4.000,00 bruto. Hoewel [handelsnaam] ernstig valt te verwijten dat zij [verzoeker] onterecht op staande voet heeft ontslagen, is het gelet op het vorenstaande niet redelijk [handelsnaam] , naast de onregelmatigheidsvergoeding en transitievergoeding, te veroordelen tot een hogere billijke vergoeding. De wettelijke rente waartegen geen verweer is gevoerd, zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na de dagtekening van deze beschikking.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.13.
[verzoeker] maakt aanspraak op de vergoeding van werkelijk gemaakte buitengerechtelijke incassokosten van € 1.790,80. De kantonrechter stelt echter vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Dit betekent dat de vergoeding van de kosten wordt berekend conform de staffel zoals gegeven in het Besluit. De buitengerechtelijke werkzaamheden die door de gemachtigde van [verzoeker] zijn verricht, zijn in het dossier te herleiden tot één brief van 10 november 2023 en een e-mail van 21 november 2023. De kantonrechter ziet aanleiding om een vergoeding toe te kennen van € 502,25 inclusief btw, berekend naar het bedrag van één maandloon.
Het voorwaardelijke tegenverzoek
4.14.
Omdat het dienstverband reeds tot een einde is gekomen, hoeft het (voorwaardelijk) tegenverzoek geen bespreking meer en zal dit worden afgewezen.
Proceskosten
4.15.
[handelsnaam] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De verzochte nakosten worden toegewezen als hierna in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
Ten aanzien van de door [verzoeker] verzochte voorlopige voorziening
5.1.
wijst het verzoek af;
Ten aanzien van het verzoek van [verzoeker]
5.2.
verklaart voor recht dat het op 7 november 2023 gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is;
5.3.
veroordeelt [handelsnaam] om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 12.531,44 bruto aan gefixeerde schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 7 november 2023 tot aan de dag van betaling;
5.4.
veroordeelt [handelsnaam] om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 23.233,00 bruto aan transitievergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 8 december 2023 tot aan de dag van betaling;
5.5.
veroordeelt [handelsnaam] om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 4.000,00 bruto aan billijke vergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen en dagtekening van deze beschikking tot aan de dag van betaling;
Ten aanzien van het tegenverzoek van [handelsnaam]
5.6.
wijst het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst af;
Ten aanzien van het verzoek en het tegenverzoek
5.7.
veroordeelt [handelsnaam] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 693,00 aan griffierecht en € 814,00 aan salaris gemachtigde;
5.8.
veroordeelt [handelsnaam] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [verzoeker] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 132,00 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.9.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.H. Charbon en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024.
MB (40202)

Voetnoten

1.Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113.