ECLI:NL:RBMNE:2024:298

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
16/046139-21 en 16/251555-18 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en vuurwapen

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen opzettelijk een grote hoeveelheid harddrugs en een vuurwapen voorhanden heeft gehad. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 17 februari 2021 in Utrecht, waar de verdachte en zijn medeverdachten werden betrapt op het bezit van 3.146,62 gram heroïne, 3.414,71 gram cocaïne en 1.015,72 gram MDMA, evenals een revolver en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan deze feiten en heeft een gevangenisstraf van 120 dagen opgelegd, waarvan 68 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verleden van emotionele en fysieke verwaarlozing. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak, wat heeft geleid tot een lagere straf dan door de officier van justitie was gevorderd. De verdachte is vrijgesproken van het opzettelijk aanwezig hebben van andere harddrugs die niet in zijn machtssfeer bevonden konden worden aangetoond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/046139-21 en 16/251555-18 (vord. tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1997] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van de meervoudige kamer van 11 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadman, mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.
De behandeling van de strafzaak tegen verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] (parketnummer: 16/046159-21). Deze verdachte werd eveneens bijgestaan door voornoemde raadsman. De zaken tegen deze beide verdachten waren eerder aangebracht bij de politierechter. De politierechter heeft de zaken op 25 oktober 2023 verwezen naar de meervoudige kamer.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 11 januari 2024 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt erin het kort op neer dat verdachte:
feit 1:
op 17 februari 2021 te Utrecht samen met (een) ander(en) 3.146,62 gram heroïne, 3.414,71 gram cocaïne en 1.015,72 gram MDMA opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 2:
op 17 februari 2021 te Utrecht samen met (een) ander(en) een revolver voorhanden heeft gehad;
feit 3:
op 17 februari 2021 te Utrecht samen met (een) ander(en) 5 scherpe patronen voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de drie ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Inleiding
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat in onderzoek Segundo20 de verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in beeld kwamen ter zake de handel in verdovende middelen. Gedurende het onderzoek is er zicht gekomen op de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] . [medeverdachte 2] zou regelmatig in de woning verblijven en ook [medeverdachte 3] werd bij de woning waargenomen.
Overwegingen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 17 februari 2021 omstreeks 07.00 uur opsporingsambtenaren zijn binnengetreden in de woning aan de [adres 2] . De bewoners van de woning, de tweelingbroers [verdachte] en [medeverdachte 1] , waren op dat moment aanwezig. Op het moment van binnentreden lag één van de broers te slapen op de bank in de woonkamer en de ander op een matras in de woonkamer. Dit matras lag gelijk voor het televisiemeubel. Verdachte en zijn broer verklaarden toen tegen de politie dat hun vriend af en toe gebruik maakte van hun woning en dat die vriend alles bij elkaar ongeveer 1 à 2 weken bij hen zou hebben geslapen. Die vriend zou gebruik maken van de slaapkamer boven. Op de eerste kamer bleek één kamer in gebruik te zijn. Op het moment van de inval lag [medeverdachte 2] in die kamer te slapen.
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat in de woning diverse harddrugs waren opgeslagen en dat er een revolver en munitie in de woning lagen. Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs is van belang of de drugs zich in de machtssfeer van verdachte bevonden en of verdachte daar opzet op had. Van opzet is sprake indien verdachte wist van de aanwezigheid van harddrugs of op zijn minst de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard. Voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van de revolver is relevant of verdachte in meerdere of mindere bewust was van de aanwezigheid van het wapen. De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
In het televisiemeubel lag een rode plastic tas op een doos. In zowel de plastic tas als de doos zaten twee weegschaaltjes. De oppervlaktes van deze vier weegschaaltjes testten positief op de aanwezigheid van cocaïne. Verder werden in de doos twee zakjes aangetroffen met wit poeder.
Naast de bank in de woonkamer werd een rode plastictas aangetroffen met daarin 3 geperste blokken wit poeder. In een keukenkastje werd een bruin bakje saté aangetroffen met daarin wikkels met wit poeder en meerdere pillen.
In de keuken werd onder de oven, achter een klep naar een bergruimte, een revolver, een plastic zakje met 5 patronen en een zakje met bruin poeder aangetroffen. Op het zakje met patronen is een dactyspoor aangetroffen van verdachte [verdachte] . Op de revolver is DNA van [verdachte] of [medeverdachte 1] aangetroffen. Omdat verdachte en zijn medeverdachte een eeneiige tweeling zijn, is niet vast te stellen van wie van hen beiden het DNA afkomstig is. Verder is op de telefoon van verdachte [medeverdachte 1] een afbeelding aangetroffen van een soortgelijke revolver als de revolver die in de keuken is aangetroffen.
Uit onderzoek van het NFI bleek dat het witte poeder/de witte blokken cocaïne betrof en dat de pillen MDMA en het bruine poeder heroïne bleken te zijn.
Uit het voorgaande volgt dat meerdere harddrugs in grote hoeveelheden in de woning van de verdachte en zijn broer lagen opgeslagen en dat deze drugs zich ook in het in het zicht en in de directe nabijheid van verdachte en zijn broer bevonden. De rechtbank is van oordeel dat de harddrugs zich in de machtssfeer van verdachte en zijn broer bevonden en het kan ook niet anders dan dat verdachte wisten van de aanwezigheid van deze drugs of in ieder geval de kans daarop bewust hebben aanvaard. Zij bevonden zich het grootste deel van de tijd in de ruimte waar de drugs lag, het ging om grote hoeveelheden die deels in het zicht lagen en er zijn ook andere spullen aangetroffen die verband houden met de handel in drugs. De rechtbank acht gelet op deze omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de op de begane grond aangetroffen harddrugs samen met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Ook acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander een revolver en een vijftal patronen voorhanden heeft gehad. Naast dat deze goederen op een toegankelijke plek in de keuken van de woning lagen, wijst de rechtbank in dat kader op de hiervoor genoemde sporen en de afbeelding die op de telefoon van verdachte [medeverdachte 1] is aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden tezamen het bewijs opleveren dat verdachte en zijn broer zich in meerdere of mindere mate bewust waren van de aanwezigheid van het wapen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het opzettelijk aanwezig hebben van de overige ten laste gelegde harddrugs. Deze harddrugs zijn aangetroffen op de eerste etage en in de jas van [medeverdachte 2] . Volgens verdachte en zijn broer sliep [medeverdachte 2] op de eerste verdieping, waar hij ook is aangetroffen bij het binnentreden. Daarnaast lagen de op de bovenverdieping aangetroffen harddrugs in verschillende afgesloten tassen. Deze tassen waren geplaatst in een kast, die volgens verdachte was voorzien van een deur waar niet doorheen gekeken kon worden, hetgeen op basis van het dossier niet uitgesloten kan worden. De rechtbank is daarom van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat deze harddrugs zich in de machtssfeer van verdachte bevonden en dat verdachte wist van de aanwezigheid van deze drugs of bewust de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 17 februari 2021 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- 149,02 gram van een materiaal bevattende heroïne
en
- 3.012,92 gram van een materiaal bevattende cocaïne
en
- 14,82 gram van een materiaal bevattende mdma,
zijnde heroïne en cocaïne en MDMA, telkens een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
op 17 februari 2021 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een revolver, van het merk Smith & Wesson, model .38 S&W special, kaliber
.38 Special, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad.
3.
op 17 februari 2021 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander,
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 5 scherpe patronen, merk S&B van het kaliber .38 special voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het
onder 1 bewezen verklaardelevert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het
onder 2 bewezen verklaardelevert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het
onder 3 bewezen verklaardelevert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
  • een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 68 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
  • een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel is. De raadsman heeft verzocht geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van de voorlopige hechtenis. Eventueel zou deze straf volgens de raadsman nog aangevuld kunnen worden met een voorwaardelijke straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid harddrugs. Daarnaast heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het samen met zijn broer voorhanden hebben van een revolver en bijbehorende munitie.
De genoemde harddrugs waren overduidelijk bedoeld voor de handel. Het is algemeen bekend dat harddrugs, eenmaal onder het bereik van gebruikers, een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Achter de wereld van de drugshandel gaat bovendien een hele wereld schuil, die draait op een eigen economie en waarin geweld niet wordt geschuwd. Het handelen van verdachte, waarbij hij (al dan niet tijdelijk) een grote handelshoeveelheid aanwezig heeft gehad, is hierbij een onmisbare schakel. Naast het gevaar voor gebruikers van en de handelaren in drugs lopen ook degene die grote hoeveelheden drugs aanwezig hebben gevaar.
Dat de handel in drugs vaak gepaard gaat met andere criminaliteit is ook in dit geval gebleken doordat verdachte samen met zijn broer een vuurwapen en munitie voorhanden hadden. Niet valt uit te sluiten dat deze goederen in de woning aanwezig waren ter bescherming van de aanwezige harddrugs. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie vormt een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor de samenleving.
Verdachte en zijn broer lijken bij de ernst en het gevaarzettende karakter van de feiten onvoldoende te hebben stilgestaan. In hun naïviteit hebben zij een vriend, die zij van vroeger kenden en die zei in nood te zijn, onderdak gegeven in hun woning. Deze vriend heeft misbruik gemaakt van de gastvrijheid en na te noemen kwetsbaarheid van verdachte en zijn broer en de woning van verdachte gebruikt als opslag voor drugs. Dat verdachte voor de opslag van drugs een vergoeding van deze vriend heeft gehad dan wel dat verdachtes betrokkenheid verder ging dan het enkel aanwezig hebben van harddrugs is niet gebleken.
De persoon van verdachte
Uit het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 1 januari 2024 volgt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen ter zake van soortgelijke feiten.
Over verdachte heeft de reclassering meerdere rapporten uitgebracht. Uit deze rapporten en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte en zijn broer in hun jeugd emotioneel en fysiek zijn verwaarloosd. Verdachte kampt hierdoor met traumaproblematiek en is voornemens om in een vrijwillig kader te starten met een behandeling. Dit is nog niet van de grond gekomen en verdachte heeft gezegd hiermee te willen wachten tot na de zitting. Met begeleiding van de hulpverlening hebben verdachte en zijn broer de beschikking gekregen over een woning. Dit betreft de woning waar de harddrugs en de revolver zijn aangetroffen. Verdachte is werkloos en ontvangt een uitkering.
Het strafkader
Bij de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, en met straffen die voor dit soort feiten in soortgelijke situaties worden opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Gelet hierop kan in dit geval niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank heeft echter in strafmatigende zin rekening gehouden met de kwetsbaarheid van verdachte, zoals hiervoor is weergegeven, en dat van deze kwetsbaarheid door anderen misbruik is gemaakt. In strafmatigende zin heeft de rechtbank verder rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is gekomen en dat dat ook na de pleegdatum – bijna drie jaar geleden - niet meer is gebeurd.
Ook heeft de rechtbank bij de strafmaat in ogenschouw genomen dat de hoofddader ( [medeverdachte 2] ) in het onderliggende onderzoek is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren en diens handlanger ( [medeverdachte 3] ) tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk, alsmede tot een taakstraf van 120 uren. De rol van verdachte is van een aanzienlijk geringere orde geweest. Daarbij past ook een aanzienlijk lagere straf.
De rechtbank houdt er voorts rekening met dat de redelijke termijn waarbinnen de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond (2 jaar) met ruim 11 maanden is overschreden. Hierbij heeft de rechtbank de datum van doorzoeking op 17 februari 2021 als aanvangsdatum genomen. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straffen tot gevolg moet hebben. De rechtbank had zonder deze overschrijding de door de officier van justitie gevorderde (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf en een forse taakstraf passend gevonden. Rekening houdend met voornoemde overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank echter niet overgaan tot oplegging van die genoemde taakstraf.
De op te leggen staf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd. Dat komt doordat de rechtbank met betrekking tot het aanwezig hebben van harddrugs meerdere kilogrammen niet bewezen acht dan gevorderd door de officier van justitie. Daarnaast heeft de rechtbank ook meer rekening gehouden met voornoemde strafmatigende omstandigheden.
Conclusie
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen waarvan 68 dagen voorwaardelijk passend en geboden. Het voorwaardelijke strafdeel kan ten uitvoer worden gelegd indien verdachte zich gedurende de proeftijd van 2 jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de politierechter te Utrecht van 24 mei 2019 (parketnummer 16/251555-18) is aan verdachte onder meer een voorwaardelijke taakstraf van 10 uren opgelegd. Aan deze voorwaardelijke straf was een proeftijd van 2 jaren verbonden. De officier van justitie heeft gevorderd het voorwaardelijke strafdeel alsnog ten uitvoer te leggen. De raadsman heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De rechtbank acht het, gelet op de ouderdom van het vonnis en de omstandigheid dat het onderliggende feit andersoortig is dan het feit waarvoor verdachte in de onderhavige zaak wordt veroordeeld, op dit moment niet opportuun om de vordering ten uitvoer te leggen. De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie
  • 2 en 10 van de Opiumwet,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
120 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
68 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 2 jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/251555-18
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssens, voorzitter, mrs. A.M.M.E. Doekes-Beijnes en H.J. van Woudenberg, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 januari 2024.
Mrs. A.M.M.E. Doekes-Beijnes en H.J. van Woudenberg zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 februari 2021 te Utrecht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- 3.146,62 gram, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende heroïne
en/of
- 3.414,71 gram, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne
en/of
- 1.015,72 gram, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende mdma,
zijnde heroïne en/of cocaïne en/of MDMA, (telkens) een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 17 februari 2021 te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een revolver, van het merk Smith & Wesson, model .38 S&W special, kaliber
.38 Special zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
3.
hij op of omstreeks 17 februari 2021 te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, munitie van categorie III
van de Wet wapens en munitie, te weten 5 scherpe patronen, merk S&B van het
kaliber .38 special voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )