ECLI:NL:RBMNE:2024:2949

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
573852 / HA RK 24-83
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 mei 2024 een verzoek tot wraking van de rechter ongegrond verklaard. Het wrakingsverzoek was ingediend door een B.V. die zich benadeeld voelde door de beslissing van de rechter om de wederpartij de gelegenheid te geven te reageren op producties die door verzoeker waren ingediend. Verzoeker stelde dat deze beslissing een schijn van vooringenomenheid creëerde, omdat de rechter in eerste instantie onterecht had aangegeven dat verzoeker een reconventionele vordering had ingesteld. Dit leidde tot een objectieve vrees voor partijdigheid bij verzoeker.

De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter om de wederpartij te laten reageren op de producties een procesbeslissing is en in beginsel geen grond voor wraking vormt. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid op basis van het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton en dat het van belang was voor een goede instructie van de zaak dat de wederpartij zich kon uitlaten. De wrakingskamer concludeerde dat er geen sprake was van vooringenomenheid of schijn van vooringenomenheid, en verklaarde het wrakingsverzoek ongegrond.

De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open, wat betekent dat de procedure in de hoofdzaak kan worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer: 573852 / HA RK 24-83
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 8 mei 2024
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van:
[verzoeker ] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gemachtigde: S. Karahan,
(hierna: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van 14 april 2024;
  • de schriftelijke reactie van mr. O.P. van Tricht (hierna: de rechter) van 19 april 2024.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 25 april 2024 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (hierna: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn partijen niet verschenen. De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie van 19 april 2024 aangegeven dat hij verhinderd is om bij de zitting aanwezig te zijn. Verzoeker heeft zich per e-mail op 25 april 2024 afgemeld voor de zitting wegens ziekte.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen de rechter als behandelend rechter in de zaak met het zaaknummer 10899705 UC EXPL 24-636 (hierna: de hoofdzaak).
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. De rechtbank heeft de wederpartij in de hoofdzaak ten onrechte in de gelegenheid gesteld om te reageren op de producties die verzoeker heeft ingediend op 3 april 2024. Hierdoor is bij verzoeker een objectief en gerechtvaardigde vrees ontstaan van vooringenomenheid en/of (schijn van) partijdigheid, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De rechtbank heeft namelijk in eerste instantie partijen ten onrechte meegedeeld dat verzoeker een reconventionele vordering zou hebben ingesteld, waardoor de wederpartij nog een proceshandeling zou mogen verrichten. Hierop is de rechtbank teruggekomen met schriftelijke excuses, nadat verzoeker hierover protest had aangetekend. Vervolgens heeft de rechtbank ten onrechte de wederpartij alsnog de gelegenheid geboden te reageren op de door verzoeker bij dupliek ingediende producties met een ambtshalve beroep op artikel 2.8 van het landelijk procesreglement voor rolzaken kanton. Partijen zijn namelijk volledig aan bod geweest om hun standpunten kenbaar te maken en deze concreet te onderbouwen. Verzoeker is in de conclusie van dupliek niet met nieuwe standpunten gekomen, waardoor het toepassen van wederhoor niet meer aan de orde is. De overgelegde producties onderbouwen immers uitsluitend het standpunt dat reeds concreet was toegelicht in Tandzorg’s conclusie van antwoord, naar aanleiding van de dagvaarding van de wederpartij. Hierop heeft de wederpartij mogen reageren in zijn conclusie van repliek.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat het door de administratie van de rechtbank verzonden bericht waarin abusievelijk vermeld stond dat er sprake was van een vordering in reconventie geen grond voor wraking van de rechter oplevert, voor zover deze vergissing als wrakingsgrond door verzoeker wordt aangevoerd. Daarnaast stelt de rechter dat zijn beslissing om de wederpartij van verzoeker in de gelegenheid te stellen om bij akte te reageren op de door verzoeker in het geding gebrachte producties een procesbeslissing is. De rechter heeft het voor een goede instructie van de zaak van belang geacht dat deze gelegenheid wordt geboden en overeenkomstig beslist. Dat deze mogelijkheid bestaat staat bovendien met zoveel woorden beschreven in het toepasselijke rolreglement. Er hebben zich volgens de rechter geen omstandigheden voorgedaan waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer oordeelt als volgt. Gelet op het wrakingsverzoek is de enige grond waarop het verzoek berust, en waarover de wrakingskamer zal oordelen, de door de rechter aan de wederpartij geboden gelegenheid om te reageren op de door verzoeker bij dupliek overgelegde producties. De beslissing van de rechter om de wederpartij van verzoeker in de gelegenheid te stellen om te reageren op de producties van verzoeker is een procesbeslissing.
3.4.
Een procesbeslissing vormt in beginsel geen grond voor wraking. Een wrakingsverzoek is namelijk niet bedoeld als rechtsmiddel tegen een procesbeslissing. [1] Alleen als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat daarvan hier geen sprake is. De rechter heeft gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid op grond van het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton [2] en heeft het van belang geacht voor een goede instructie van de zaak dat de wederpartij van verzoeker zich nog mag uitlaten. Daaruit volgt geen (schijn van) vooringenomenheid.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, de betrokken teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 10899705 UC EXPL 24-636 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.M. Janssen, voorzitter, en mr. C.S.K. Fung Fen Chung en mr. I.L. Gerrits, als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Bazaz, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2043.
2.Onder 2.8.