ECLI:NL:RBMNE:2024:2923

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
UTR 22/5545
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van herbeoordeling kinderopvangtoeslag en verzoek om compensatie UHT

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 9 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2005 tot en met 2010 en de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Catshuisregeling beoordeeld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze aanvragen afgewezen met besluiten van 4 oktober 2021 en 21 januari 2022, en heeft het bezwaar van eiser op 27 oktober 2022 ongegrond verklaard. Eiser heeft zich afgemeld voor de zitting op 2 april 2024, waar de gemachtigden van de Belastingdienst/Toeslagen aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser zich richt tegen het besluit van 27 oktober 2022. Eiser heeft geen terugvorderingen gehad voor het jaar 2005, en voor de jaren 2006 tot en met 2010 heeft hij geen aanvragen gedaan voor kinderopvangtoeslag. Hierdoor valt hij niet binnen de herstelregelingen. Eiser heeft ook andere aspecten van zijn bezwaarschrift aangevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet relevant zijn voor de beoordeling van het bestreden besluit.

De rechtbank volgt de stelling van eiser niet dat hij recht heeft op schadevergoeding, omdat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden heeft overwogen dat er geen aanleiding is voor aanpassing van de kinderopvangtoeslag en dat eiser niet in aanmerking komt voor compensatie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5545

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen,

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] , mr. [gemachtigde 2] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2005 tot en met 2010 en de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de zogenoemde Catshuisregeling.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze aanvragen met het besluit van 4 oktober 2021 en de besluiten van 21 januari 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is de Belastingdienst/Toeslagen bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank heeft om 11:19 uur op 2 april 2024, na het sluiten van het onderzoek, een e-mail van eiser ontvangen. De rechtbank ziet in het e-mailbericht geen aanleiding tot heropening van het onderzoek. Het stuk wordt daarom buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling van het geschil. Wel voegt de rechtbank het stuk aan het dossier toe.
Waar richt het beroep van eiser zich tegen?
5. Op 19 november 2022 heeft eiser per e-mail beroep ingesteld. In dat bericht verwijst eiser naar een beschikking van 27 oktober 2022 met het kenmerk UHT-BOB. De rechtbank heeft aan eiser gevraagd om een kopie van dat besluit toe te sturen en om uit te leggen waarom eiser het niet eens is met dat besluit. Eiser heeft hier op 12 december 2022 op gereageerd. Hij legt daarbij het besluit van 27 oktober 2022 over, en verwijst tevens naar een brief van minister Kaag inzage het Fraude Registratie Systeem (FSV) van 21 september 2022. Eiser vult zijn gronden van beroep vervolgens aan op 2 mei 2023, 22 mei 2023,
16 juni 2023, 23 juni 2023, 26 juni 2023, 5 februari 2024 en 6 maart 2024. Bij deze gronden voegt eiser een groot aantal bijlagen, die zien op diverse onderwerpen. Eiser haalt onder meer de toeslagenaffaire aan, maar ook een volgens hem valse beschuldiging van fraude, een echtscheidingskwestie en diverse verrekeningen in het kader van de inkomensbelasting.
6. Het was de rechtbank lange tijd niet duidelijk waar het beroep van eiser specifiek op ziet. Aangezien eiser in zijn stukken met name verwijst naar de beslissing op bezwaar van 27 oktober 2022 van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) heeft de rechtbank op 8 juni 2023 aan eiser medegedeeld dat zij er van uit gaat dat het beroep zich daartegen richt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend waarin wordt ingegaan op de inhoud van het besluit van 27 oktober 2022. Eiser heeft dit in zijn opvolgende e-mailberichten niet duidelijk weersproken. Omdat eiser niet op de zitting is verschenen heeft de rechtbank daar ook geen nadere vragen over kunnen stellen.
7. De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande dan ook van uit dat het beroep van eiser zich richt tegen het besluit van 27 oktober 2022. Zij zal daarom uitsluitend de gronden van eiser bespreken die zich richten tegen de afwijzing van de compensatie in het kader van de UHT. Al het andere dat eiser heeft aangevoerd valt daarom buiten de omvang van dit geding.
Wat heeft Belastingdienst/Toeslagen overwogen in het bestreden besluit?
8. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de bezwaren van eiser bij het bestreden besluit van 27 november 2022 ongegrond verklaard. Om voor compensatie in aanmerking te komen dient men in ieder geval in de betreffende jaren kinderopvangtoeslag te hebben aangevraagd. Ook dient sprake te zijn van correctiebesluiten voor die jaren en stopzetting of terugvordering van (voorschotten) kinderopvangtoeslag. Het verzoek om herbeoordeling en compensatie van eiser ziet op de jaren 2005 tot en met 2010. In 2005 heeft eiser zelf kinderopvangtoeslag aangevraagd en ook ontvangen. Voor dat jaar heeft echter geen terugvordering, stopzetting of vermindering plaatsgevonden. Voor de jaren 2006 tot en met 2010 is door eiser geen aanvraag gedaan en is er dus ook geen kinderopvangtoeslag toegekend aan hem. Om deze redenen valt eiser ten aanzien van de jaren 2005 tot en met 2010 niet binnen het bereik van de herstelregelingen.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
9. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op alle aspecten van zijn bezwaarschrift van 19 oktober 2021. Het gaat eiser niet alleen om de afwijzing van de aanvraag voor compensatie in het kader van de UHT, maar ook om het AVG-verzoek over de FSV, de inkomstenbelasting en diverse andere zaken.
10. Zoals hiervoor is overwogen ziet deze zaak slechts op het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 27 oktober 2022. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiser zo dat de Belastingdienst/Toeslagen in zijn bezwaargronden aanleiding heeft moeten zien om het bezwaarschrift (ook) ter behandeling door te zenden aan de andere bestuursorganen die gaan over het AVG-verzoek en de inkomstenbelasting. De rechtbank volgt dat standpunt van eiser niet. Dat het bezwaar zag op de UHT-besluiten volgt uit de bewoordingen van het bezwaar en het feit dat het primaire besluit van 4 oktober 2021 was bijgevoegd. Via de rechtbank Limburg heeft eiser vervolgens op 22 februari 2022 bezwaar gemaakt tegen de twee andere primaire besluiten van 21 januari 2022 met kenmerken UHT-DC-I A en UHT-DH5 A. Hoewel het op zichzelf juist is dat eiser in zijn bezwaren ook verwijst naar andere zaken zoals de inkomstenbelasting, participatiewetgeving en de geschiedenis van zijn echtscheiding, worden daarbij geen concrete besluiten genoemd of bijgevoegd, waardoor de Belastingdienst/Toeslagen naar het oordeel van de rechtbank in die enkele opmerkingen over deze besluiten geen aanleiding heeft hoeven zien om het bezwaar door te zenden. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser voert verder aan dat het bestreden besluit van 27 oktober 2022 onrechtmatig is en dat hij daarom recht heeft op schadevergoeding.
12. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling. De Belastingdienst/Toeslagen heeft naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden overwogen dat er geen aanleiding is voor aanpassing van de kinderopvangtoeslag van eiser en dat eiser niet in aanmerking komt voor enige compensatie in het kader van de UHT. Voor het belastingjaar 2005 was eiser weliswaar de aanvrager van de kinderopvangtoeslag, maar in dat jaar zijn de aanslagen aan hem uitgekeerd en hebben er geen terugvorderingen plaatsgevonden. Ook is niet gebleken dat de toeslag voor dat jaar te laag is vastgesteld. In dat scenario is er geen aanleiding om de toeslag te herzien en is geen sprake zijn van vooringenomen handelen of hardheid van het stelsel hetgeen vereist is voor de toekenning van enige compensatie. In de jaren 2006 tot en met 2010 zijn de toeslagen niet door eiser aangevraagd, maar door zijn ex-partner. Alleen de ex-partner zou als aanvrager in theorie in aanmerking kunnen komen voor eventuele herziening van de toeslag over die jaren en voor compensatie. De rechtbank volgt de stelling van eiser niet dat hij voor die jaren bij wijze van uitzondering toch als slachtoffer van de toeslagenaffaire dient te worden aangemerkt omdat er toeslagenschulden van zijn ex-vrouw zijn verrekend met zijn aanslagen inkomstenbelasting. Eiser heeft deze stelling namelijk niet met stukken onderbouwd en de Belastingdienst/Toeslagen heeft op de zitting bovendien gedegen toegelicht dat er van dit scenario geen sprake is geweest in het geval van eiser en zijn ex-vrouw. Dat er over de jaren 2006 tot en met 2010 wel terugvorderingen hebben plaatsgevonden maakt dat niet anders. Deze terugvorderingen kunnen op zichzelf overigens ook niet als onrechtmatig worden bestempeld omdat de belastingdienst heeft toegelicht dat dit verband hield met het feit dat de kinderen van eiser op dat moment niet in Nederland verbleven en zij daarom hier dus ook geen kinderopvang genoten.
13. Omdat het bestreden besluit stand kan houden is er geen aanleiding voor het oordeel dat eiser schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit. Er is dan ook geen aanleiding voor het toekennen van een schadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van eventuele proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
9 mei 2024.
De rechter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.