ECLI:NL:RBMNE:2024:2921

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
C/16/574300 / JE RK 24-697
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na ernstige verwaarlozing

Op 2 mei 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een driejarige minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling, die verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen na een eerdere spoedmachtiging. De kinderrechter heeft ernstige zorgen over de verwaarloosde toestand waarin [minderjarige] is aangetroffen in de woning van de moeder, die belast is met het ouderlijk gezag. Tijdens de zitting op 2 mei 2024 waren de moeder, haar waarnemend advocaat, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de zorg voor [minderjarige] adequaat te vervullen, mede door haar eigen problemen, waaronder trauma's en contact met de politie. De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van zes maanden, tot 11 november 2024, en heeft de verdere beslissing over de machtiging aangehouden in afwachting van aanvullende informatie van de GI en de advocaat van de moeder. De kinderrechter benadrukt het belang van een stabiele omgeving voor [minderjarige] en het snel opstarten van contact tussen de moeder en [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/574300 / JE RK 24-697
Datum uitspraak: 2 mei 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam-Zuidoost,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. E.J. Coxon.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter heeft in deze zaak eerder een beschikking gegeven op 27 april 2024. Voor het procesverloop tot die datum verwijst de kinderrechter naar deze beschikking.
1.2.
Op 2 mei 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met mr. T. de Jong, als waarnemer voor haar advocaat;
- mevrouw [A] en mevrouw [B] van de GI.
Daarnaast was mevrouw [C] , de voormalig jeugdbeschermer van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna: de DJGB), bij de zitting aanwezig.
1.3.
Tijdens de zitting heeft de GI nog een rapportage van Kwintes uit november 2023 overgelegd aan de kinderrechter.
1.4.
Na de zitting heeft de kinderrechter nog een aanvullend verzoekschrift ontvangen van de GI op 2 mei 2024.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 14 februari 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 16 februari 2025.
2.4.
De gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers is bij beschikking van 9 april 2024 door de kinderrechter vervangen door de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.
2.5.
Bij beschikking van 27 april 2024 is [minderjarige] met een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van twee weken in een pleeggezin geplaatst. De beslissing op het resterende deel van het verzoek van de GI, om een aansluitende machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor zes maanden, heeft de kinderrechter aangehouden.

3.Het verzoek

3.1.
Aan de orde is het horen op de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . Daarnaast moet de kinderrechter nog beslissen op het aangehouden deel van het door de GI op de zitting gewijzigde verzoek om [minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling te plaatsen in een pleeggezin. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de moeder

4.1.
De moeder is het niet eens met het gewijzigde verzoek van de GI om de uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Dat verzoek had de GI van te voren schriftelijk moeten indienen. Een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden, vindt de moeder ook te lang. Zij vraagt de kinderrechter om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van drie maanden, en het overige deel van drie maanden aan te houden. Volgens de moeder is er sprake geweest van een momentopname. Bovendien was het niet de schuld van de moeder, want zij was boodschappen gaan doen daarvoor voor een korte tijd van huis gegaan. Zij had een oppas geregeld voor [minderjarige] . De moeder wist niet dat deze man drugs gebruikte en het huis was rommelig omdat de moeder aan het schilderen was. De moeder is zich er wel van bewust dat het nu niet goed met haar gaat. Zij zal binnenkort een EMDR-therapie gaan volgen waarvoor zij ongeveer anderhalve week opgenomen zal worden. Voor die periode is zou een uithuisplaatsing noodzakelijk zijn. De moeder vindt dat een termijn van drie maanden hiervoor genoeg is. Daarbij vindt de moeder dat [minderjarige] bij zijn oma moet worden geplaatst. Dat is een stabiele plek voor [minderjarige] en de opa kan de oma bij de zorg voor [minderjarige] ondersteunen. Tot slot vindt de moeder dat het contact met [minderjarige] zo snel mogelijk moet worden opgestart. Het is niet in zijn belang om zo lang geen contact met zijn moeder te hebben.

5.De beoordeling

Voorlopige ondertoezichtstelling en spoedmachtiging uithuisplaatsing
5.1.
De kinderrechter heeft de betrokkenen gehoord over de spoedmachtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] en ziet naar aanleiding daarvan geen reden om anders te beslissen.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.2.
Wat betreft het aangehouden deel van het verzoek van de GI merkt de kinderrechter op dat zij het door de GI op zitting mondeling gewijzigde verzoek in behandeling zal nemen. Volgens artikel 5.13 van het Procesreglement Civiel jeugdrecht, kan een ter zitting gedaan verzoek tot wijziging van het schriftelijk verzoek immers in de behandeling worden betrokken indien alle belanghebbenden tijdens de zitting aanwezig zijn en in de gelegenheid zijn gesteld hun mening daarover kenbaar te maken. Dit is hier het geval.
5.3.
De kinderrechter zal het verzoek van de GI deels toewijzen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin verlengen voor de duur van zes maanden, dus tot 11 november 2023, en de beslissing op de rest van het verzoek aanhouden. De kinderrechter zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
5.4.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
5.5.
De kinderrechter verwijst naar de beschikking van 27 april 2024 en sluit daarbij aan. De kinderrechter maakt zich – net als de GI en de voormalig jeugdbeschermer – ernstig zorgen over de veiligheid en de ontwikkeling van [minderjarige] . Er zijn al gedurende de gehele duur van de ondertoezichtstelling zorgen over het gedrag van de moeder. De moeder is ernstig getraumatiseerd geraakt door huiselijk geweld en ervaart, zoals volgt uit de beschikking van 9 april 2024, klachten aan ‘het denken’, welke mogelijk lijken te zijn geluxeerd door een scooterongeluk in 1997. Daarnaast komt de moeder regelmatig in contact met de politie, zij heeft zich in het verleden geprostitueerd vanuit huis en er zijn zorgen over gokgedrag. De voormalig jeugdbeschermer van de DJGB heeft op de zitting uitgelegd dat de moeder niet goed leerbaar is en niet altijd de gevolgen van haar handelen overziet voordat zij beslissingen neemt. Op 27 april 2024 zijn de zorgen over [minderjarige] ernstig toegenomen. De politie heeft [minderjarige] – nadat de moeder was aangehouden voor winkeldiefstal – alleen aangetroffen in de woning van de moeder, in qua verzorging behoorlijk verwaarloosde toestand. Zijn luier zat vol met poep en plas en er zat opgedroogde ontlasting op zijn benen. De bank waarop hij lag was nat. In dezelfde ruimte trof de politie een schoteltje met cocaïne aan, lege bierflesjes en schoonmaakmiddelen die voor het grijpen lagen. In het ziekenhuis is alcohol aangetroffen in het bloed van [minderjarige] . Gelet op de situatie waarin [minderjarige] zich bevond, is besloten om hem naar een crisis pleeggezin te brengen. De moeder is aangehouden in verband met verwaarlozing van [minderjarige] . In de politiecel heeft moeder twee suïcidepogingen gedaan. Na drie dagen is de moeder geschorst uit voorlopige hechtenis.
5.6.
De kinderrechter is blij van de moeder te hebben gehoord dat zij inziet dat het niet goed met haar gaat en dat zij daarom EMDR-therapie gaat volgen. Maar anders dan de moeder vindt de kinderrechter dat de situatie bij haar thuis niet goed genoeg is voor [minderjarige] . Als driejarige was hij alleen in huis en in een behoorlijk verwaarloosde toestand, die zelfs gevaarlijk was voor hem vanwege de cocaïne, schoonmaakmiddelen en bierflesjes die voor het grijpen lagen. Wat de reden ook was van de situatie in huis, de moeder mag deze niet zo laten ontstaan in verband met haar verantwoordelijkheid als moeder van [minderjarige] . Uit het feit dat er opgedroogde ontlasting op de benen van [minderjarige] zat, maakt de kinderrechter bovendien op dat [minderjarige] langer dan de moeder zegt, alleen en onverzorgd was achtergebleven. Dit vindt de kinderrechter – naast de al bestaande zorgen – zéér zorgelijk. Vanwege de grote zorgen over de veiligheid van [minderjarige] bij de moeder thuis, is een verlenging van de uithuisplaatsing noodzakelijk. Daarbij komt dat de moeder in de periode anderhalve week niet thuis zal zijn in verband met de EMDR-therapie, die ook de nodige effecten zal hebben op haar emotionele stabiliteit en beschikbaarheid. Om deze redenen is het voor de verzorging en ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk dat hij de komende tijd in het pleeggezin kan blijven wonen.
5.7.
De kinderrechter heeft op de zitting begrepen dat de GI ervoor heeft gekozen om [minderjarige] niet in het netwerk van de moeder te plaatsen, omdat het op dit moment onvoldoende duidelijk is of deze plek voldoende stabiel is voor hem. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat hij de komende tijd in een stabiele omgeving kan verblijven en dat hij – zoals de jeugdbeschermer dit op de zitting beschreef – ‘echt even kind kan zijn’. De komende periode moet er meer duidelijkheid komen over de mogelijkheden van de moeder en over waar [minderjarige] verder zal opgroeien. In dit verband is het belangrijk dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] zo snel mogelijk georganiseerd wordt. Hoe dat contact eruit ziet, kan van belang zijn voor de afwegingen die voor de opvoedingssituatie van [minderjarige] moeten worden gemaakt.
5.8.
De kinderrechter begrijpt dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] heel zwaar is voor de moeder. In het belang van [minderjarige] is er op dit moment echter geen alternatief en zal [minderjarige] in het pleeggezin blijven. Om te kijken hoe de situatie van de moeder en die van [minderjarige] zich ontwikkelt, verlengt de kinderrechter de uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van zes maanden. De rest van het verzoek van de GI wordt aangehouden. De kinderrechter verneemt graag
vóór 14 oktober 2024van de (advocaat van de) moeder en de GI wat de stand van zaken is, en of de GI haar verzoek handhaaft, wijzigt of intrekt.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van zes maanden, te weten tot 11 november 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt de verdere beslissing over de machtiging tot uithuisplaatsing aan, in afwachting van de informatie die de kinderrechter van de GI en de (advocaat van de) moeder ontvangt, met het verzoek aan de GI en de (advocaat van de) moeder om
vóór 14 oktober 2024te laten weten wat de stand van zaken is, en of de GI haar verzoek handhaaft, wijzigt of intrekt.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2024 door mr. M.C. Oostendorp, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. H.I.E. Mutsaerts als griffier, en op schrift gesteld op 7 mei 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.