ECLI:NL:RBMNE:2024:2899

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
10802848 \ UV EXPL 23-276
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ongedaanmaking van veranderingen in gehuurde woonruimtes

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 januari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde]. [Eiser] huurt sinds 1 augustus 2018 twee onzelfstandige woonruimtes van de rechtsvoorganger van [gedaagde] en vordert ongedaanmaking van veranderingen die door [gedaagde] zijn aangebracht, waaronder het verwijderen van de keuken op de eerste verdieping en de deur van de keuken op de tweede verdieping. [Eiser] stelt dat hij recht heeft op exclusief gebruik van de keuken en wc op de tweede verdieping, zoals vastgelegd in zijn huurovereenkomst. Hij heeft echter toegestaan dat andere huurders, waaronder [A], gebruik maken van deze voorzieningen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat er bijzondere afspraken zijn gemaakt over exclusief gebruik van de keuken en wc. De kantonrechter oordeelt dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de vordering in een bodemprocedure kans van slagen heeft. De kantonrechter wijst erop dat [eiser] zelf in een e-mail heeft aangegeven dat hij er tot dat moment vanuit ging dat de keuken en wc gemeenschappelijke ruimtes zijn. De kantonrechter concludeert dat de vorderingen van [eiser] niet aannemelijk zijn en dat hij de proceskosten van [gedaagde] moet betalen.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen en dat hij de proceskosten van [gedaagde] ter hoogte van € 50,00 moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10802848 UV EXPL 23-276 NA/58602
Vonnis van 18 januari 2024
inzake
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. B.T. Stalpers,
tegen:
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding van 22 november 2023 producties 1 tot en met 5;
 de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 7;
 akte overlegging producties 6 tot en met 8;
 de mondelinge behandeling van 4 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Daarna heeft de kantonrechter bepaald dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser] huurt met ingang van 1 augustus 2018 twee onzelfstandige woonruimtes van (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] , voor € 399,00 per maand. Deze woonruimtes bevinden zich op de tweede verdieping van het pand. Op de eerste en derde verdieping worden door in totaal drie andere personen onzelfstandige woonruimtes gehuurd.
2.2.
[eiser] stelt autisme te hebben en heeft behoefte aan een zekere mate van rust om niet overprikkeld te raken. Daarom zijn volgens hem afspraken gemaakt, waaronder een bepaling in zijn huurovereenkomst, waaruit blijkt dat hij het exclusieve gebruiksrecht heeft ten aanzien van de keuken en de wc op de tweede verdieping. De bepaling luidt als volgt:
“Lid 3: Verhuurder verleent:
o
Medegebruik/gebruik keuken
o
Medegebruik/gebruikdouche/bad
o
Medegebruik/gebruik wc”
2.3.
[A] , met ingang van 1 juni 2021 de huurder van de woonruimte op de derde verdieping, maakt sinds zijn inwoning gebruik van de keuken en de wc op de tweede verdieping. Het was [eiser] toen niet duidelijk of dat in strijd was met de gemaakte afspraken. [eiser] heeft dit medegebruik toegelaten, omdat [A] rustig en vriendelijk was.
2.4.
Op zowel de eerste als op de tweede verdieping van het pand bevond zich in eerste instantie een keuken. De keuken op de eerste verdieping is in september 2023 verwijderd door [gedaagde] . Ook is toen de deur van de keuken op de tweede verdieping verwijderd. Sindsdien wordt de keuken op de tweede verdieping door alle huurders van het pand gebruikt. Volgens [eiser] is dit in strijd met zijn huurovereenkomst en met de afspraken die hij hierover heeft gemaakt met de toenmalige verhuurder (de rechtsvoorganger van [gedaagde] , hierna te noemen: [B] ). [eiser] kan het vanwege zijn autisme niet opbrengen om, naast [A] , ook de twee andere huurders toe te laten tot het gebruik van de voorzieningen op de tweede verdieping.
2.5.
[eiser] heeft [gedaagde] verzocht om de veranderingen ongedaan te maken. [gedaagde] heeft echter geweigerd om hieraan gehoor te geven. Om deze reden zag [eiser] zich genoodzaakt om deze procedure te starten.
2.6.
[eiser] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat [gedaagde] de wijzigingen binnen twee weken ongedaan maakt, door de keukendeur terug te plaatsen en [eiser] weer het exclusieve gebruiksrecht te geven voor wat betreft de keuken en de wc op de tweede verdieping. Ook wil [eiser] dat [gedaagde] zijn proceskosten betaalt.
2.7.
[gedaagde] voert verweer en stelt in dat kader het volgende. De vordering van [eiser] moet worden afgewezen. [eiser] heeft de afgelopen vijf jaar probleemloos de keuken gedeeld met meerdere huurders, waaronder de twee voorgangers van [A] . Hij heeft hier ook nooit eerder vragen over gesteld of bezwaar tegen gemaakt. [gedaagde] is dan ook nooit eerder gewezen op het vermeende exclusieve gebruiksrecht van de voorzieningen. In het pand is bovendien maar één wasmachine, die zich bevindt in de keuken op de tweede verdieping en ook altijd door alle huurders is gebruikt. Bovendien schreef [eiser] in een
e-mail van 4 september 2023 dat hij er zelf ook altijd van uit is gegaan dat de keuken en de wc gemeenschappelijke ruimtes waren. Zowel [gedaagde] als [B] hebben geen bijzondere afspraken gemaakt met [eiser] over exclusieve gebruiksrechten in het pand. Er is sprake van kamerverhuur en gemeenschappelijke ruimtes die gedeeld worden met alle huurders. Sinds september 2023 deelt [eiser] de voorzieningen ook met de twee huurders van de eerste verdieping.
2.8.
Op stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De kantonrechter is van oordeel dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. Dit betekent dat in dit kort geding niet zal worden besloten dat [gedaagde] de wijzigingen ongedaan moet maken. Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot dit oordeel is gekomen.
Spoedeisend belang
3.2.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom beoordelen of [eiser] bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Bovendien moet aannemelijk zijn dat de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. De belangen van partijen worden hierbij over en weer in aanmerking genomen.
3.3.
De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang, omdat [eiser] – als hij aannemelijk zou kunnen maken dat hij gelijk heeft – belang heeft bij een spoedige beslissing is. De verwante nevenvorderingen hebben met dit oordeel ook een voldoende spoedeisend belang.
Vordering wordt afgewezen
3.4.
De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] af. Hiertoe is het volgende overwogen.
Exclusief gebruiksrecht in de huurovereenkomst
3.5.
Weliswaar staat in de huurovereenkomst de bepaling waarin het vermeende exclusieve gebruiksrecht is opgenomen, maar de kantonrechter kent aan deze bepaling geen doorslaggevende betekenis toe. Naar tussen partijen niet ter discussie staat, staat in de huurovereenkomst ook andere fouten, in die zin dat niet de juiste woorden zijn doorgestreept. Zo luiden lid 3 en 4 als volgt:
“Lid 3: Verhuurder verleent:
o
Medegebruik/gebruik keuken
o
Medegebruik/gebruikdouche/bad
o
Medegebruik/gebruik wc”
En
“Lid 4: Verhuurder is zelf deeigenaar/huurder van de woning.”
Lid 3 suggereert dat er geen bad in het pand als voorziening aanwezig is, maar dit is wel het geval. Lid 4 suggereert vervolgens dat [B] zelf huurder van de woning was. Tussen partijen staat niet ter discussie dat dit niet juist is. Het enkele feit dat in de huurovereenkomst het woord ‘medegebruik’ twee keer is doorgestreept, is daarom niet van doorslaggevend belang. Verder speelt nog het volgende.
Verklaring [B]
3.6.
[gedaagde] heeft aan [B] de vraag gesteld of er bij aanvang van de huurovereenkomst tussen hem en [eiser] bijzondere afspraken zijn gemaakt over exclusief gebruik van de keuken en de wc op de tweede verdieping. Uit de verklaring van [B] blijkt dat dat niet zo is. De verklaring luidt als volgt:
“Met betrekking tot de huurders en de specifieke afspraken die zouden zijn gemaakt:
- Mij is niet bekend dat [eiser] een autistische aandoening heeft, hier is met mij nooit over gesproken. Ik heb hierover dan ook niets overgedragen aan de heer [gedaagde] .
- Er zijn met mij nooit speciale afspraken gemaakt met [eiser] of zijn broer over het exclusief gebruik van de keuken of het toilet op de 2e verdieping. Niet mondeling, en niet schriftelijk.”
3.7.
Gelet op deze verklaring is in dit kort geding onvoldoende vast komen te staan dat er tussen [eiser] en [B] afspraken zijn gemaakt over het exclusief gebruiksrecht van de voorzieningen. Dit wordt niet anders door de stelling van [eiser] dat de afspraken niet met [B] zelf, maar met zijn nichtje [C (voornaam)] zouden zijn gemaakt. Dat dat het geval is, blijkt namelijk nergens uit. Daar komt nog bij dat niet duidelijk is of eventuele toezeggingen van [C (voornaam)] zijn toe te rekenen aan [B] zelf. Ook dat is in deze procedure niet komen vast te staan.
Feitelijk gebruik
3.8.
Verder heeft [gedaagde] gesteld dat de wasmachine die zich bevindt in de keuken op de tweede verdieping altijd door alle huurders van het pand is gebruikt. Dat heeft [eiser] niet weersproken. Het ligt ook voor de hand, omdat er geen andere wasmachine in het pand aanwezig is. Ook is niet weersproken dat in totaal drie opvolgende huurders van de woonruimte op de derde verdieping, waaronder [A] en zijn voorganger [D] , de keuken op de tweede verdieping steeds hebben gebruikt. Hieruit trekt de kantonrechter de conclusie dat ook het feitelijk gebruik niet strookt met het door [eiser] gestelde vermeende exclusieve gebruiksrecht van de keuken en de wc.
Eigen verklaring [eiser]
3.9.
Uit een e-mail van 4 september 2023 blijkt dat [eiser] er tot die tijd ook zelf van uitging dat de keuken en de wc op de tweede verdieping gemeenschappelijke ruimtes zijn. In deze mail schrijft hij het volgende:
“Uit jouw mail maak ik op dat jij ervan uitgaat dat mijn keuken en toilet gemeenschappelijke ruimtes zijn. Daar ben ik tot nu toe ook vanuit gegaan, maar ik heb naar aanleiding van jouw mail naar mijn contract gekeken en kwam tot een andere conclusie. In het contract staat namelijk dat de keuken en de wc voor “gebruik” zijn. Vandaag heb ik het contract juridisch laten bekijken om na te gaan wat dit ”gebruik” inhoudt en heb ik vernomen dat het gaat om alleen gebruik.
(…)
Voor mij is dit nieuwe informatie en ik kan mij voorstellen dat dit ook voor jou geldt.”
3.10.
Uit deze e-mail kan niet worden opgemaakt dat [eiser] er steeds van uit is gegaan dat er expliciete afspraken bestonden over het exclusieve gebruiksrecht van de keuken en de wc op de tweede verdieping. [eiser] is immers kennelijk pas naar aanleiding van een hieraan voorafgaande e-mail van [gedaagde] in zijn huurovereenkomst nagegaan wat daarover überhaupt is afgesproken. Dit staat dan ook haaks op de stelling van [eiser] dat er van meet af aan afspraken bestaan over exclusieve gebruiksrechten ten aanzien van de keuken en de wc. Naar de kantonrechter begrijpt betoogt mr. Stalpers dat de e-mail zo gelezen moet worden dat [eiser] ervan uitging dat kamerverhuur standaard met zich meebrengt dat er in het pand gemeenschappelijke ruimtes zijn, maar in zijn geval andersluidende afspraken golden. De kantonrechter vindt in de e-mail van 4 september 2023 echter geen aanknopingspunten voor deze andere lezing. [eiser] schrijft immers letterlijk dat hij er tot die tijd van uitging dat de keuken en de wc gemeenschappelijke ruimtes zijn en dat hij daarna pas zijn huurovereenkomst erop heeft nageslagen. Hierin leest de kantonrechter niet dat [eiser] er voor die tijd al van uitging dat sprake was van een exclusief gebruiksrecht ten aanzien van de keuken en de wc.
Conclusie
3.11.
Alles bij elkaar genomen is de kantonrechter van oordeel dat het niet dermate aannemelijk is dat de vorderingen van [eiser] in een bodemprocedure zullen worden toegewezen, dat daar in kort geding op vooruit gelopen kan worden. De vorderingen worden daarom afgewezen.
Proceskosten
3.12.
Omdat [eiser] ongelijk heeft gekregen, moet hij de proceskosten van [gedaagde] betalen. [gedaagde] procedeert in persoon. De proceskosten van [gedaagde] worden daarom ambtshalve vastgesteld op € 50,00, vermeerderd met de eventuele kosten van betekening zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De kantonrechter, recht doende in kort geding:
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
4.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten van [gedaagde] ter hoogte van
€ 50,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024.