ECLI:NL:RBMNE:2024:2891

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
24/1130 UTR
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit door Belastingdienst/Toeslagen inzake aanvullende compensatie voor werkelijke schade

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 3 april 2024, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres, woonachtig in Groot-Brittannië, had een verzoek ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen op 1 februari 2023 voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst niet tijdig heeft beslist op dit verzoek. Eiseres had de Belastingdienst op 2 februari 2024 in gebreke gesteld, maar het bestuursorgaan heeft verzuimd om binnen de wettelijk gestelde termijn een besluit te nemen. De rechtbank heeft bepaald dat de Belastingdienst alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen, met een uiterste datum van 27 mei 2024 voor het doen van een vooraankondiging. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat er al 42 dagen zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. Eiseres heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 218,75, en het betaalde griffierecht van € 51,- moet door de Belastingdienst aan eiseres worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1130

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] (Groot-Brittannië), eiseres,

(gemachtigde: mr. J. de Back),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek van 1 februari 2023 om aanvullende compensatie voor werkelijke schade bij de Commissie Werkelijke Schade.
Op 3 maart 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Bij brief van 2 februari 2024, ontvangen door verweerder op 7 februari 2024, is verweerder in gebreke gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna, te weten bij brief van 22 februari 2024, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.
4. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [5]
6. In beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten op aanvragen als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) legt de rechtbank nadere beslistermijnen op die overeenstemmen met de uitgangspunten geformuleerd in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 augustus 2023. [6] In die uitspraak splitst de Afdeling de beslistermijn voor reguliere compensatieaanvragen zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht op in twee termijnen vanwege de verplichting van verweerder tot het toezenden van een vooraankondiging bij besluiten die zien op de integrale beoordeling. [7] Hierbij bepaalt de Afdeling een termijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift voor het toezenden van een vooraankondiging en na ontvangst van een zienswijze (of het ongebruikt verstrijken van de termijn daarvoor) nog twee weken voor het nemen van het definitieve besluit.
7. De aanvraag om aanvullende compensatie is echter gebaseerd op artikel 2.1, derde lid, van de Wht, waarvoor de verplichting uit artikel 6.7 van de Wht om een vooraankondiging aan de ouder toe te zenden niet geldt. Daarom heeft verweerder ook geen extra tijd nodig voor het toezenden van zo’n vooraankondiging.
8. In lijn met de uitspraak van de Afdeling hanteert de rechtbank daarom als uitgangspunt dat verweerder in beginsel een besluit moet nemen op een aanvraag om aanvullende compensatie binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op dat beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent het volgende.
10. Het verweerschrift dateert van 3 maart 2024 en de uiterlijke datum waarop verweerder een vooraankondiging moet doen is dus 26 mei 2024. Dat is echter een zondag. De rechtbank ziet om praktische redenen aanleiding om deze termijn te verlengen tot de eerstvolgende werkdag. Verweerder moet daarom uiterlijk 27 mei 2024 een vooraankondiging doen.
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. Evenals de Afdeling bepaalt de rechtbank dat de dwangsom begint te lopen op het moment dat verweerder de eerste termijn voor het doen van een vooraankondiging overschrijdt en deze loopt door tot het moment dat de vooraankondiging is verzonden. Als verweerder vervolgens ook de tweede termijn voor het nemen van een besluit om (aanvullende) compensatie overschrijdt, gaat de dwangsom weer verder lopen tot het moment dat verweerder dat besluit bekendmaakt. De dwangsom loopt niet verder door dan het maximum van € 15.000,-.
Bestuurlijke dwangsom
11. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [8]
13. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet formeel in een besluit vastgesteld, maar slechts in zijn verweerschrift de hoogte van de nog toe te kennen dwangsom berekend.
De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,-, omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is.
Proceskosten en griffierecht
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023 [9] als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,25. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van de hiervoor genoemde rechtspraak. Toegekend wordt € 218,75.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 27 mei 2024 een vooraankondiging te doen en een besluit bekend te maken binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze dan wel binnen twee weken na het ongebruikt verstrijken van de termijn van zes weken om te reageren op de vooraankondiging;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7.Artikel 6.7 van de Wht.
8.Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.