ECLI:NL:RBMNE:2024:289

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
16.060367.23 en 16.249716.22 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting, bedreiging en het onbruikbaar maken van een politiecel met ontslag van rechtsvervolging en oplegging van tbs met dwangverpleging

Op 24 januari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van brandstichting, bedreiging en het onbruikbaar maken van een politiecel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1988, ontoerekeningsvatbaar is en heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdachte is veroordeeld tot tbs met dwangverpleging. De feiten zijn als volgt: op 1 oktober 2022 heeft de verdachte opzettelijk een politiecel onbruikbaar gemaakt en op dezelfde dag heeft hij een café-eigenaar bedreigd. Daarnaast heeft hij op 27 februari 2023 brand gesticht in de slaapkamer van zijn ouders, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen met zich meebracht. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen, alsook de rapporten van deskundigen, in overweging genomen. De deskundigen concludeerden dat de verdachte lijdt aan een schizoaffectieve stoornis en dat zijn gedragingen voortkwamen uit deze stoornis. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is voor de bewezen feiten, maar dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de oplegging van tbs met dwangverpleging vereisen. De rechtbank heeft de verdachte ter beschikking gesteld van de overheid voor verpleging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16.060367.23 en 16.249716.22 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in [verblijfplaats] ,
[adres 1] , [postcode] [plaats 1] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 12 juni 2023, 29 augustus 2023, 22 november 2023 en 10 januari 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. V. Lantain en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. L.H.J. Kortz, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft op de zitting ook gesproken met de deskundige [A] , klinisch psycholoog.

2.TENLASTELEGGING

De tenlasteleggingen zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenkingen komen er in het kort op neer dat verdachte:
16-249716-22
Feit 1: op 1 oktober 2022 te [plaats 2] opzettelijk een politiecel onbruikbaar heeft gemaakt;
Feit 2: op 1 oktober 2022 te [plaats 3] [slachtoffer] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling;
16-060367-23
op 27 februari 2023 te [plaats 3] opzettelijk brand heeft gesticht in een woning, waardoor gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen is ontstaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle drie ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. Voor wat betreft de brandstichting acht de officier van justitie zowel het ontstane gevaar voor goederen als het ontstane levensgevaar voor personen wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde brandstichting en de ten laste gelegde bedreiging. Voor wat betreft de brandstichting heeft de raadsman bepleit dat er bij verdachte geen sprake is geweest van opzet, in welke vorm dan ook, op het stichten van brand. Ten aanzien van de bedreiging heeft de raadsman bepleit dat er in het dossier geen overtuigend bewijs aanwezig is. De raadsman heeft gesteld dat het onbruikbaar maken van de politiecel wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring voor alle drie de ten laste gelegde feiten. De rechtbank licht deze beslissing toe.
16-249716-22, feit 1
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 januari 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 1 oktober 2022, genummerd PL0900-2022290409-2 opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, pagina’s 9, 10 en 11 van 47.
16-249716-22, feit 2
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aangifte van 1 oktober 2022 van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende:
Op 1 oktober 2022 in [plaats 3] zag ik [verdachte] voor mijn café [café] staan. Ik zag dat [verdachte (voornaam)] mij aankeek. Hij maakte met zijn handen gooi- en schietbewegingen in mijn richting. Ik hoorde hem zeggen: “Ik kom vanavond terug en gooi al je ruiten eruit! Ik schiet je kapot en ik schiet al je ramen eruit!” [2]
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] ter terechtzitting van 22 november 2023, zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende:
Ik was in [café] op 1 oktober 2022. Ik hoorde geschreeuw en zag in de weerspiegeling van de gokkast de heer [verdachte] gebarend voor het raam staan. Hij maakte een gebaar waarbij hij zijn hand bij zijn keel hield en een slaande beweging richting het raam. Ook schreeuwde hij meermaals “ik maak je kapot”, hetgeen dreigementen waren voor [slachtoffer (voornaam)] , de baas van [café] . Hij (
de rechtbank begrijpt: verdachte) bleef herhalen dat hij een ruit in zou gooien en [slachtoffer (voornaam)] ‘zou pakken’. [3]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 januari 2024:
Op 1 oktober 2022 was ik bij [café] in [plaats 3] . Ik heb daar iets gezegd tegen de eigenaar over de ruiten eruit schieten. Ik wilde het raam eruit gooien. Ik wilde haar schrik aanjagen. [4]
16-060367-23
Bewijsmiddelen [5]
Een proces-verbaal van aangifte van 27 februari 2023 van [B] , zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende:
Op 27 februari 2023 kwamen mijn man en ik thuis in onze woning aan de [adres 2] in [plaats 3] . Op het moment dat ik naar boven keek, zag ik dat uit het dakraam vlammen kwamen. Toen ik naar boven rende, rook ik brand. Ik zag [verdachte (voornaam)] in de deuropening van zijn slaapkamer staan. [6] Ik zag dat onder het raam van zijn slaapkamer een ijzeren vuilnisemmer stond. Ik zag dat uit deze ijzeren emmer de vlammen kwamen en brand was. Bij onderzoek zag ik dat in de ijzeren vuilnisemmer hout lag. Vermoedelijk heeft [verdachte (voornaam)] deze met spiritus overgoten en in brand gestoken. Ik zag dat de rand van de vensterbank zwartgeblakerd was. [7]
Een proces-verbaal forensisch onderzoek woning [adres 2] [plaats 3] , zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende:
Wij zagen bij het raam een ijzeren ton staan. In de ton troffen wij brandresten aan en kregen wij middels de PID meter een indicatie tot een ontbrandbare vloeistof. Wij zagen dat er delen van de vensterbanken en het raamkozijn zwart waren door roetafzetting. Wij zagen één brandhaard in de kamer, in de ijzeren ton. In de tuin troffen wij een fles met (verbrande) stukken stof er om heen. Wij zagen dat er stof in de opening van de fles zat. De stof kan als lont hebben gediend. Op de tafel lag een kleine gasbrander. [8]
Door de brand is er schade aan goederen en aan de woning ontstaan. De woning is eigendom van bewoonster en haar man, waardoor gemeen gevaar van goederen opgetreden is. De bewoonster zag grijze rook bij het openen van de deur. Grijze rook is een indicatie van een onvolledige verbranding. Om het vuur in de ton te blussen zijn zij en haar man de kamer met de grijze rook in gelopen. Het inhaleren van rook van een onvolledige verbranding is schadelijk voor personen.
De ton stond bij het open raam onder het dakkapel, waardoor er genoeg zuurstof in de kamer aanwezig was. Wij zagen aan de binnenzijde van de dakkapel hout en schrootjes. Wij zagen naast het raam gordijnen die tot de vloer liepen. Door de bewoonster waren vlammen gezien, boven de ton. In de ton lag hout en een stuk stof, welke als brandstof fungeren voor het vuur. De ton stond op een plastic emmer. Bij hitte en vuur kan plastic smelten en/of verbuigen. Wanneer de emmer zou smelten, zou de ijzeren ton kunnen omvallen. Als dit gebeurt, kan de brand verder uitbreiden. Zonder het blussen door de bewoners had de brand zich verder kunnen ontwikkelen waarbij grotere schade aan de woning en de naastgelegen woningen te verwachten was geweest.
Op basis van bovenstaande achten wij dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.
Naar aanleiding van het door ons ingestelde onderzoek concluderen wij dat er één brandhaard is aangetroffen in de zolderkamer. De brand is ontstaan in de ijzeren ton en heeft zich door het blussen (door de bewoners) niet verder kunnen ontwikkelen. Door ons werd technische of natuurlijke oorzaak zeer onwaarschijnlijk geacht en is het aansteken door een persoon het meest waarschijnlijke scenario. [9]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 januari 2024:
Op 27 februari 2023 was ik op mijn slaapkamer in de woning van mijn ouders in [plaats 3] . Ik had hout en iets brandbaars in de ijzeren emmer gedaan en ik heb dat in brand gestoken. [10]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht door in zijn slaapkamer in de woning (in ieder geval) hout in een ijzeren emmer in brand te steken.
Het verweer van de verdediging met betrekking tot het opzet wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Het in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht genoemde opzet hoeft slechts gericht te zijn op het brandstichten en niet op het teweegbrengen van de gevolgen van brandstichting. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zelf heeft aangegeven dat hij vuur in zijn kamer heeft gemaakt door hout en iets brandbaars in een ijzeren emmer te stoppen en dat in brand te steken. Hij verklaarde dat hij graag vuur maakt, omdat hij de geur van vuur lekker vindt ruiken en hij rustig wordt van vuur. Uit onderzoek is gebleken dat bij het in brand steken gebruik is gemaakt van een ontbrandbare vloeistof. Verder is uit technisch onderzoek gebleken dat de brand is ontstaan in de ijzeren emmer in de slaapkamer en dat een technische oorzaak is uitgesloten, zodat het scenario dat de brand ontstaan is door handelen van de mens het meest waarschijnlijke wordt geacht.
Het geheel overziend en uitgaande van de feiten en omstandigheden zoals die uit de bewijsmiddelen naar voren komen, concludeert de rechtbank dat verdachte met opzet de brand in de slaapkamer van de woning heeft gesticht.
Verdachte heeft dus brand gemaakt in een ijzeren emmer, die niet geschikt is om in brand te steken. Bezien moet worden of het gevaar ten tijde van deze brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was.
Door de handelwijze van verdachte was gemeen gevaar voor de woning en de in de woning aanwezige goederen te duchten. Verdachte heeft immers brand gemaakt in de ijzeren emmer vlak onder het raam in de dakkapel, die van binnen bekleed is met hout, en waar gordijnen voor het raam hingen. Het gevaar heeft zich ook daadwerkelijk voorgedaan, nu uit de foto’s in het dossier blijkt dat de vensterbank en het gordijn gedeeltelijk zijn verbrand. Daarnaast volgt uit het forensische onderzoek dat als de bewoners de brand niet hadden geblust schade aan de naastgelegen woningen was te verwachten.
Voor het gevaar voor personen is van belang dat zowel verdachte zelf als zijn ouders in de woning aanwezig waren. Het is een feit van algemene bekendheid dat brandstichting gepaard gaat met rook en dat brand en rook zich snel verspreiden. Rookontwikkeling draagt, naar de algemene ervaringsregel leert, een gevaar voor de gezondheid in zich met mogelijk fatale gevolgen. Daarom is de conclusie dat ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels sprake was van een voorzienbaar levensgevaar voor anderen. Naast voorzienbaar gevaar voor verdachte, was er in ieder geval gevaar voor zijn ouders die zich genoodzaakt zagen de brand te blussen.
Dit betekent dat bewezen is dat verdachte de ten laste gelegde brand heeft gesticht en dat hierbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen was te duchten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16-249716-22
1
op 1 oktober 2022 te [plaats 2] opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel die aan Politie Midden-Nederland toebehoorde onbruikbaar heeft gemaakt;
2
op 1 oktober 2022 te [plaats 3] , [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door in de richting van [slachtoffer] schiet- en/of gooiende bewegingen te maken en haar dreigend de woorden toe te voegen "Ik schiet je kapot en ik schiet al je ramen eruit" en "Ik maak je kapot en ik gooi het raam in, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.”
16-060367-23
op 27 februari 2023 te [plaats 3] opzettelijk brand heeft gesticht in een (slaap)kamer van een woning door open vuur in aanraking te brengen met
- hout in een emmer en
- spiritus, dan wel brandversnellende stof,

ten gevolge waarvan de vensterbank en het gordijn van die (slaap)kamer gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en de in voornoemde woning aanwezige goederen en levensgevaar voor de aanwezige personen in voornoemde woning te duchten was.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
16-249716-22
Feit 1: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken;
Feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
16-060367-23
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
- een rapport van 12 september 2023, opgemaakt door [C] , psychiater;
- een rapport van 7 september 2023, opgemaakt door [A] , klinisch psycholoog.
Het rapport, opgemaakt door psychiater [C] , houdt onder meer het volgende in. De deskundige heeft vastgesteld dat verdachte lijdt aan een schizoaffectieve stoornis van het bipolaire type en een stoornis in het gebruik van alcohol en amfetaminen. Het gaat voor beide stoornissen om chronische problematiek. De psychiatrische stoornissen waren aanwezig ten tijde van en in aanloop naar de ten laste gelegde feiten. De overtuigingen, gedragingen en motieven die voortkomen uit de schizoaffectieve stoornis en de stoornis in het gebruik van middelen hebben naar alle waarschijnlijkheid de gedragskeuzen van verdachte grotendeels, zo niet geheel, bepaald. Daarom is het advies om de verdachte de ten laste gelegde feiten niet toe te rekenen.
Het rapport, opgemaakt door psycholoog [A] , houdt onder meer het volgende in. Er is sprake van een schizoaffectieve stoornis, een stoornis in het gebruik van alcohol (ernstig) en een stoornis in gebruik van cannabis, cocaïne, heroïne, amfetamine (tenminste matig van ernst), allen in kortdurende volledige remissie in een gereguleerde omgeving. Hiervan was ook sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten en het beïnvloedde de keuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Het gedrag, de overtuigingen en motieven van verdachte werden ten tijde van alle ten laste gelegde feiten volledig door de beschreven onbehandelde complexe problematiek beïnvloed. Geadviseerd wordt betrokkene de ten laste gelegde feiten niet toe te rekenen.
De rechtbank is op basis van de conclusies van de deskundigen [C] en [A] van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend en zij zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat kan worden volstaan met een minder vergaande maatregel dan tbs met dwangverpleging. Er moet worden gedacht aan oplegging van tbs met voorwaarden of een zorgmachtiging.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting, bedreiging en het onbruikbaar maken van een politiecel. De feiten laten zien dat verdachte geen respect heeft voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van andere personen (brandstichting en bedreiging), maar dat hij ook geen respect heeft voor de eigendommen van anderen (brandstichting en het onbruikbaar maken). Het ontbreekt verdachte naar het oordeel van de rechtbank aan inzicht in wat zijn eigen handelen bij andere personen teweegbrengt. Verdachte heeft zich bij alle feiten enkel laten leiden door zijn eigen behoeftes en zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen. Met de brandstichting in de woning heeft verdachte voor een zeer gevaarlijke situatie gezorgd voor zichzelf en zijn ouders. De bedreiging heeft gevoelens van onveiligheid bij de café-eigenaar teweeggebracht. Met het onbruikbaar maken van de politiecel heeft verdachte de politie onnodig op kosten gejaagd.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 oktober 2023.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het goed met hem gaat. Hij zou graag (ambulante) hulp willen voor het organiseren van praktische zaken. Voor eventuele psychische problemen heeft hij geen hulp nodig. Daarnaast heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij zijn eigen hulpverlener is. Hij wil niet worden opgenomen en behandeld worden in een klinische setting.
Rapportages
Over verdachte zijn door een psychiater en een psycholoog persoonlijkheidsrapportages opgemaakt en de reclassering heeft een advies opgesteld. Hieronder vat de rechtbank de meest relevante inhoud uit deze rapportages zakelijk samen. Voor zover het gaat over de vastgestelde stoornissen en de toerekenbaarheid verwijst de rechtbank naar hetgeen is overwogen in paragraaf 7 van dit vonnis.
In een Pro-Justitia-rapportage van 12 september 2023 heeft psychiater [C] over verdachte onder andere het volgende gerapporteerd. Er is sprake van ernstige onbehandelde problematiek van verdachte. Dit zorgt voor gebrekkige zelfregulatie, oordeels- en kritiekstoornissen en een verstoorde realiteitstoetsing. Uit de schizoaffectieve stoornis van verdachte komt een verhoogd herhalingsrisico voort. Situaties zoals stress bij maatschappelijke problemen, gebrek aan structuur en de ambivalente relatie met zijn ouders hebben een ongunstige invloed op zijn ziektebeeld. De leefomstandigheden van verdachte zijn op dit moment instabiel. Er is sprake van een afwezig probleem- en ziektebesef bij verdachte, hetgeen passend is bij zijn psychiatrische problematiek.
De psychiater schrijft verder dat het niet de verwachting is dat verdachte het innemen van medicatie vrijwillig zal continueren. Verdachte is niet gemotiveerd voor (langdurige) begeleiding en behandeling die noodzakelijk wordt geacht. Met betrekking tot zijn middelengebruik is verdachte bagatelliserend en inconsistent over de daadwerkelijke frequentie en hoeveelheid van gebruik. Bovenstaande factoren en condities hebben een voortdurende interactie met elkaar en zullen elkaar versterken, hetgeen een groot risico op decompensaties en gevaarlijk gedrag met zich meebrengt.
Vrijwillige opnames en behandeling in een gedwongen kader (rechtelijke machtiging) hebben niet geholpen om het patroon te doorbreken. Alles overwegend wordt de kans op een recidive als hoog ingeschat op korte en middellange termijn als verdachte niet wordt behandeld. De structurele risicotaxatie sluit aan bij de klinische indruk van onderzoeker, dat er bij verdachte sprake is van een hoog recidiverisico voor vergelijkbare incidenten.
Om dat risico op herhaling te verkleinen is een specialistische behandeling geïndiceerd, welke in eerste instantie is gericht op een goede instelling van antipsychotica en stemmingsstabilisatoren, het onttrekken van verdachte uit zijn thuissituatie en het aanbieden van een stevige, externe structuur. Omdat verdachte zijn psychiatrische problematiek niet erkent, is de verwachting dat hij zich niet zal conformeren aan behandeling. De behandeling van zijn problematiek is complex en langdurig. Training voor verdachte om begrip van zijn ziektebeeld te krijgen is noodzakelijk. Er moet gezocht worden naar dagbesteding en toekomstperspectief. De geschetste behandeling zal geruime tijd klinisch moeten plaatsvinden in een setting gespecialiseerd in psychiatrie en verslaving. Volgens de psychiater moet verdachte zich niet eenvoudig aan behandeling kunnen onttrekken. Een dwingend kader is geïndiceerd, omdat er geen consensus bestaat over de noodzaak van toekomstige behandeling en er risico op escalatie bestaat. Het advies is om de beschreven behandeling plaats te laten vinden in het kader van een tbs met dwangverpleging.
Een zorgmachtiging wordt door de deskundige niet als een geschikte optie gezien, vanwege de benodigde forensische expertise en de duur en intensiviteit van behandeling. Daarnaast is gebleken dat de afgelopen tien jaar zorgmachtigingen in de reguliere GGZ niet tot gewenste resultaten hebben geleid. Een tbs met voorwaarden is overwogen, maar sluit naar mening van de onderzoeker onvoldoende aan bij het feit dat verdachte geen ziektebesef heeft en vanuit zijn pathologie niet in staat wordt geacht om zich langdurig aan een behandeling en voorwaarden te conformeren.
In een Pro-Justitia-rapport van 7 september 2023 heeft klinisch psycholoog [A] onder andere het volgende over verdachte gerapporteerd. Verdachte is zorgmijdend, heeft geen ziektebesef en -inzicht en behalve zijn ouders heeft hij niemand om op terug te vallen. De kans dat verdachte in de komende periode tot gewelddadig handelen zal komen wordt ingeschat als hoog gezien de indicatoren binnen de historische en klinische domeinen, de zorgelijke risicohantering en het vrijwel ontbreken van beschermende factoren.
Verdachte heeft een langdurige klinische behandeling nodig die zich tegelijk richt op de behandeling van de psychiatrische symptomen en de verslavingsproblematiek. Dat kan door middel van verblijf op een gesloten, prikkelarme afdeling, medicamenteuze behandeling, controle op abstinentie, psycho-educatie, begeleiding en hulp op alle levensgebieden, ondersteuning van contactherstel met ouders en andere belangrijke naasten. Om de kans op goede resultaten zo hoog mogelijk te maken zal de behandeling meerdere jaren in beslag moeten nemen. In de afgelopen jaren is verdachte herhaaldelijk behandeld in het kader van een civielrechtelijke machtiging. Dit heeft niet tot de gewenste resultaten geleid. Bovendien is er sprake van een ernstige tenlastelegging en een hoog recidiverisico; behandeling in de gewone GGZ met behulp van een zorgmachtiging is te weinig gericht op het terugdringen van het recidiverisico van gewelddadig gedrag en bovendien te kortdurend. De tbs maatregel is daarom het enige resterende advies. Een tbs met voorwaarden is niet haalbaar. Het ontbreekt verdachte aan ziektebesef en hij is daarom niet gemotiveerd voor behandeling. Hij heeft aangegeven niet te willen meewerken aan een tbs behandeling, waardoor de mogelijkheid van een voorwaardelijke tbs maatregel vervalt. Geadviseerd wordt om verdachte een tbs met dwangverpleging op te leggen.
In een reclasseringsadvies van 13 november 2023 heeft reclasseringswerker [D] onder andere het volgende gerapporteerd. De reclassering schat zowel het algemene risico op recidive als het risico op onttrekken aan voorwaarden in als hoog. In het leven van verdachte zijn meerdere interventies ingezet, maar die hebben niet geleid tot een blijvende gedragsverandering. De reclassering komt niet tot een ander beeld dan de psychiater en de psycholoog en adviseert negatief over tbs met voorwaarden.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van de deskundigen over. Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van een hoog risico op nieuwe vergelijkbare strafbare feiten, bij het uitblijven van de geadviseerde behandeling, en dat het daarom noodzakelijk is dat verdachte gedwongen wordt behandeld voor zijn stoornissen.
Tbs met dwangverpleging
Alles afwegende is voor de brandstichting en de bedreiging oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege passend en geboden. Aan de voorwaarden voor het opleggen van een dergelijke maatregel is voldaan. Zoals hiervoor is overwogen blijkt uit de rapporten van deskundigen [C] en [A] dat er bij verdachte tijdens het begaan van de bewezen verklaarde brandstichting en bedreiging sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Bovendien is brandstichting een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Bedreiging wordt genoemd artikel 37a, eerste lid, onder sub a, als een misdrijf waarvoor de maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van die maatregel, nu het uit de psychische stoornissen voortvloeiende recidivegevaar, zonder behandeling, onverminderd hoog is.
De rechtbank is van oordeel dat tbs met voorwaarden of een veroordeling met bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel in dit geval moet worden uitgesloten als een toereikende maatregel. Uit de rapportages en adviezen van de deskundigen volgt dat er weinig tot geen vertrouwen is dat de voor verdachte noodzakelijke behandeling, die deels klinisch, intensief en langdurig zal moeten zijn, succesvol kan plaatsvinden in een voorwaardelijk (tbs-)kader. Het als hoog ingeschatte recidiverisico op langere termijn, de complexe problematiek van verdachte en de geen of onvoldoende effect sorterende behandelgeschiedenis, maakt dat een dergelijk voorwaardelijk kader in dit geval niet passend is om het recidiverisico in te perken en de (algemene) veiligheid van personen en goederen te waarborgen. Bovendien is verdachte zelf niet gemotiveerd om zich te houden aan voorwaarden.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, omdat de (algemene) veiligheid van personen en goederen dit eist.
Geen gemaximeerde terbeschikkingstelling
Aangezien zowel de bewezenverklaarde bedreiging als de bewezenverklaarde brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en personen een misdrijf betreffen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, overweegt de rechtbank dat de totale duur van de terbeschikkingstelling een periode van vier jaar te boven kan gaan.
Geen straf of maatregel andere strafbare feit
De rechtbank heeft verdachte ontoerekeningsvatbaar verklaard voor alle bewezen verklaarde feiten. Nu voor het onbruikbaar maken van de cel niet de maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd, krijgt verdachte geen straf of maatregel voor dit feit.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 38e, 57, 157, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 van 16-249716-22 en het onder 16-060367-23 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 van 16-249716-22 en het onder 16-060367-23 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart
verdachtevoor het onder 1 en 2 van 16-249716-22 en het onder 16-060367-23 bewezen verklaarde
niet strafbaaren
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van die feiten;
Oplegging maatregel 16-060367-23 en 16-249716-22, feit 2
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door M.J. Terstegge, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. A.J. Reitsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 januari 2024.
mr. M.J. Terstegge is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16-060367-23hij op of omstreeks 27 februari 2023 te [plaats 3] , althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een (slaap)kamer van een woning door, open vuur in aanraking te brengen met
- een of meer stuk(ken) hout en/of doek(en) in een emmer en/of
- spiritus, dan wel brandversnellende stof,
althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan de vensterbank en/of het gordijn van die (slaap)kamer geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en de in voornoemde woning aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar voor de aanwezige personen in voornoemde en/of naastgelegen woning(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aanwezige personen in voornoemde en/of naastgelegen woning(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
16-249716-221
hij op of omstreeks 1 oktober 2022 te [plaats 2] , althans in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel, in elk geval enig goed,
dat/die
geheel of ten dele aan Politie Midden-Nederland, in elk geval aan een
ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt
en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 1 oktober 2022 te [plaats 3] , althans in Nederland,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,
door in de richting van [slachtoffer] schiet- en/of gooiende bewegingen
te maken en/of haar dreigend de woorden toe te voegen "Ik schiet je
kapot en ik schiet al je ramen eruit" en/of "Ik maak je kapot en ik gooi
het raam in",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 1 november 2022, genummerd PL0900-2022291049, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 47. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van 1 oktober 2022, pagina 6 van 47.
3.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 22 november 2023, pagina 2.
4.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 10 januari 2024.
5.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 1 november 2022, genummerd PL0900-2022291049, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 47. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
6.Een proces-verbaal van aangifte van 27 februari 2023, pagina 11 van 59.
7.Een proces-verbaal van aangifte van 27 februari 2023, pagina 12 van 59.
8.Een proces-verbaal van bevindingen van 4 maart 2023, pagina 12 van 56.
9.Een proces-verbaal van bevindingen van 4 maart 2023, pagina 13 van 56.
10.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 10 januari 2024.