ECLI:NL:RBMNE:2024:2876

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
23/5226 UTR
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen compensatie kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen omdat zij van mening is dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 15 maart 2023 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres heeft op 25 oktober 2023 beroep ingesteld, nadat de beslistermijn was overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn inderdaad is overschreden en heeft het beroep gegrond verklaard. Verweerder is opgedragen om alsnog binnen zes weken na de uitspraak een besluit op bezwaar bekend te maken. Tevens is er een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat eiseres recht heeft op vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht. De hoogte van de dwangsom is vastgesteld op € 1.442,-, omdat er al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van samenhangende zaken, waardoor verweerder per procedure een dwangsom verschuldigd is. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5226

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. R.N. van der Ham),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 15 maart 2023 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
Op 3 november 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, te weten bij brief van 25 oktober 2023, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar.
4. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [5]
6. Op 23 augustus 2023 [6] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de Afdeling nadere beslistermijnen vastgesteld die voortaan in beginsel bij beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit (op bezwaar) in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen aan verweerder zullen worden gegeven. De rechtbank neemt deze termijnen over en hanteert daarom vanaf 23 augustus 2023 de termijnen die door de Afdeling zijn vastgesteld. In zaken waarin verweerder een besluit op bezwaar moet nemen geldt een nadere beslistermijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift om een besluit op bezwaar bekend te maken. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op het beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak om een besluit op bezwaar bekend te maken.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent het volgende.
8. Omdat er inmiddels twaalf weken zijn verstreken sinds verweerder het verweerschrift heeft ingediend, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder een besluit op bezwaar bekend moet maken op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.
9. De rechtbank zal in deze uitspraak aan verweerder een dwangsom opleggen voor het geval hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. De vraag ligt voor hoe hoog die dwangsom moet zijn.
10. Verweerder heeft in het verweerschrift namelijk aangevoerd dat deze procedure samenhangt met de bezwaarprocedure over de definitieve tegemoetkoming opzet/grove schuld. Eiseres heeft ook ten aanzien van dat besluit beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. [7] Volgens verweerder gaat het om hetzelfde rechtsbelang en hij verzoekt de rechtbank dan ook om de op te leggen dwangsom gelijk te verdelen over de twee ingestelde beroepen.
11. De rechtbank oordeelt echter dat hier geen sprake is van samenhangende zaken. In beginsel is een bestuursorgaan per niet tijdig genomen besluit een dwangsom verschuldigd. Die hoofdregel geldt echter niet als besluiten inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen dat een redelijke toepassing van de artikelen 4:17, eerste lid en 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat verweerder slechts één dwangsom heeft verbeurd of kan verbeuren. [8]
12. De bedoelde samenhang ontbreekt in dit geval. Het gaat hier om het niet tijdig beslissen op twee bezwaarschriften gericht tegen twee beschikkingen van verschillende data. De beschikking van 15 februari 2023 met kenmerk UHT-DCH betreft de compensatie bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De beschikking van 12 december 2022 met kenmerk UHT-O OGS B betreft de tegemoetkoming opzet/grove schuld als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, van de Wht. Dat eiseres maar één beroepschrift voor het niet-tijdig beslissen heeft opgesteld, doet er niet aan af dat het hier om verschillende procedures gaat met een andere grondslag die niet samenhangen.
12. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn voor het beslissen op het bezwaar gericht tegen het besluit van 12 december 2022 overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
Bestuurlijke dwangsom
12. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [9]
15. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet formeel in een besluit vastgesteld, maar slechts in zijn verweerschrift de hoogte van de nog toe te kennen dwangsom berekend.
De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,-, omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is. Ook hier geldt dat geen sprake is van samenhangende zaken en dat eiseres dus recht heeft op een bestuurlijke dwangsom per procedure.
Proceskosten en griffierecht
15. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023 [10] als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 218,75.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7.UTR 23/5225
8.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1746.
9.Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.