ECLI:NL:RBMNE:2024:2868

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
10744285 \ AE VERZ 23-62
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van loon en emolumenten na onregelmatige opzegging van arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en een werkgever over de betaling van loon en andere emolumenten na een onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst. De werknemer, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.O. Willebrands, heeft de werkgever aangesproken voor het niet betalen van het loon over de maanden juni tot en met augustus 2023, alsook voor vakantietoeslag, transitievergoeding en andere vergoedingen. De werkgever heeft erkend dat hij het loon verschuldigd is, maar heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke verhoging van 50% op grond van betalingsonmacht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst op 1 september 2023 is geëindigd, en dat de werkgever het loon en overige emolumenten aan de werknemer moet betalen, inclusief een wettelijke verhoging van 10%. De kantonrechter heeft de gevorderde bedragen toegewezen, waaronder de gefixeerde schadevergoeding, het loon en vakantietoeslag, en de transitievergoeding. De kantonrechter heeft de wettelijke verhoging gematigd tot 10% vanwege de verminderde verwijtbaarheid van de werkgever, die in financiële problemen verkeerde. Daarnaast is de werkgever veroordeeld tot het verstrekken van loonstroken en het betalen van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten aan de werknemer.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de werkgever bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen van onregelmatige opzegging, evenals de mogelijkheid van matiging van wettelijke verhogingen in geval van betalingsonmacht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 10744285 AE VERZ 23-62 NA/58602
Beschikking van 26 januari 2024
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. S.O. Willebrands,
tegen:
[verweerder] v.h.o.d.n [handelsnaam],
wonende in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerder] ,
verwerende partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 20 producties, bij de kantongriffie binnengekomen op 6 oktober 2023;
- de mondelinge behandeling van 30 november 2023. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken. [verzoeker] was samen met haar gemachtigde aanwezig. [verweerder] is zonder gemachtigde verschenen en heeft op de mondelinge behandeling voor het eerst verweer gevoerd.
1.2.
Daarna heeft de kantonrechter bepaald dat de uitspraak vandaag is.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] exploiteerde tot 1 juni 2023 een winkel van [handelsnaam] in [plaats] . Hij werkte daarvoor samen met [bedrijf] . [verzoeker] is op 1 maart 2004 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) [verweerder] in de functie van verkoopmedewerker. De overeengekomen arbeidsduur van [verzoeker] was 40 uren per week, laatstelijk tegen een brutoloon van € 1.672,36 per maand exclusief een vakantietoeslag van 8%. [verweerder] is per 1 juni 2023 gestopt met de bedrijfsvoering vanwege zijn gezondheid en bedrijfseconomische redenen. Na die datum heeft [verweerder] niets meer betaald aan [verzoeker] .
2.2.
[verweerder] heeft vanwege voormelde omstandigheden het UWV toestemming gevraagd om het dienstverband met [verzoeker] op te zeggen. [verweerder] heeft die toestemming op 14 juni 2023 gekregen. De proceduretijd bij het UWV heeft in totaal 26 dagen geduurd.
2.3.
Op 15 juni 2023 verstuurt [verweerder] de volgende e-mail aan [verzoeker] .

Beste [naam] ,
Vandaag kreeg ik per post van het UWV de goedkeuring voor jouw ontslagaanvraag.
Dit betekent dat ik jouw met terugwerkende ontsla zoals genoemd in de UWV verklaring en genoemde data, hierin wordt ook vermeld hoe jij hier bezwaar kunt gaan aantekenen.
…”
2.4.
In reactie daarop schrijft de gemachtigde van [verzoeker] aan [verweerder] dat ontslag met terugwerkende kracht niet mogelijk is en op welke manier de arbeidsovereenkomst kan worden opgezegd tegen 1 oktober 2023. Op 20 juni 2023 stuurt [verweerder] vervolgens de volgende e-mail aan [verzoeker] .

Beste [naam] ,
In aanvulling op mijn mail van 15 juni 2023 het volgende:
Op basis van de toestemming die is verleend door het UWV om het dienstverband op te zeggen deel ik je mede dat per 1 juni 2023 de winkel is gesloten.
Vanwege de lengte van het dienstverband bedraagt de opzegtermijn vier maanden, gezien de procedure bij het UWV op 29-04-2023 is opgestart
beëindigd het dienstverband in mijn ogen per 1 september 2023.
2.5.
Als reactie hierop laat de gemachtigde van [verzoeker] aan [verweerder] weten dat hij niet de juiste opzegtermijn hanteert en dat de einddatum van het dienstverband 1 oktober 2023 is. Hoewel [verweerder] in een reactie daarop heeft aangegeven met een toelichting terug te komen op de einddatum van het dienstverband, is dit niet gebeurd. Ook heeft [verweerder] het loon en overige emolumenten en vergoedingen niet betaald aan [verzoeker] . [verzoeker] is daarom, mede gelet op de vervaltermijnen uit artikel 7:686a lid 4 sub a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), deze procedure gestart.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt om [verweerder] bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling aan haar van de volgende (bruto)bedragen:
 het loon over juni tot en met augustus van € 5.017,08;
 het tegoed aan vakantiedagen van € 2.001,96;
 de vakantietoeslag van € 401,36;
 de wettelijke verhoging van € 3.710,20;
 de gefixeerde schadevergoeding van € 1.806,15;
 de transitievergoeding van € 11.438,95;
 de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.018,75l;
 een en ander vermeerderd met de wettelijke rente over het loon met ingang van de eerste dag na de maand waarover het loon verschuldigd is, over de gefixeerde schadevergoeding vanaf 1 september 2023 en over de andere bedragen vanaf 1 oktober 2023 althans de dag van het verzoekschrift;
 de proceskosten.
[verzoeker] wil ook dat [verweerder] haar op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per overtreding en € 50,00 voor iedere aangebroken dag dat de overtreding voortduurt binnen een maand na betaling correcte loonstroken verstrekt die zien op de uitbetaling van alle bedragen, op het bedrag aan buitengerechtelijke kosten na.
3.2.
[verweerder] voert verweer en stelt in dat kader het volgende.
[verweerder] erkent dat de geldende opzegtermijn vier maanden moet zijn in plaats van de door hem na verkregen advies gehanteerde opzegtermijn en dat hij het loon en het vakantiegeld etcetera zoals gevorderd aan [verzoeker] moet betalen, maar hij is het niet eens met de gevorderde wettelijke verhoging. [verweerder] wilde [verzoeker] betalen, maar kon dat niet door de verslechterde financiële situatie.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] het loon en overige emolumenten en vergoedingen, inclusief de wettelijke verhoging van 10%, aan [verzoeker] moet betalen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
4.2.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [verzoeker] een arbeidsovereenkomst had met (de rechtsvoorganger van) [verweerder] in persoon, die is aangevangen per 1 september 2004.
4.3.
Verder stelt de kantonrechter vast dat [verzoeker] het verzoekschrift tijdig heeft ingediend, omdat het door de griffie is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Hierbij gaat de kantonrechter uit van
1 september 2023 als de einddatum van het dienstverband. Daarbij is het volgende relevant.
4.4.
Uit de door [verweerder] verstuurde e-mail van 15 juni 2023, waarin hij [verzoeker] met teugwerkende kracht ontslaat, zou in eerste instantie kunnen worden opgemaakt dat het dienstverband langer dan twee maanden geleden is beëindigd. Dat zou met zich meebrengen dat [verzoeker] het verzoekschrift op grond van artikel 7:868a BW te laat heeft ingediend. Door de toelichting van [verweerder] tijdens de mondelinge behandeling is echter vast komen te staan dat hij met zijn e-mail van 20 juni 2023 een verduidelijking heeft willen geven over de inhoud van zijn e-mail van 15 juni 2023. Dit is ook op die manier opgevat en aanvaard door [verzoeker] . Daarom stelt de kantonrechter vast dat de arbeidsovereenkomst door opzegging is geëindigd per 1 september 2023.
Gefixeerde schadevergoeding
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat de opzegtermijn vier maanden bedraagt, waarop de proceduretijd bij het UWV in mindering mag worden gebracht. Dit leidt tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst door [verweerder] opgezegd had moeten worden tegen 1 oktober 2023 (in plaats van 1 september 2023). Dit betekent dat er sprake is van een onregelmatige opzegging. De wet bepaalt voor die situatie dat de opzeggende partij een vergoeding verschuldigd is gelijk aan de hoogte van het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had moeten voortduren. Dit wordt ook wel de gefixeerde schadevergoeding genoemd.
4.6.
Nu bij regelmatige opzegging de arbeidsovereenkomst zou hebben voortgeduurd tot
1 oktober 2023, wordt de door [verzoeker] verzochte schadevergoeding van € 1.806,15 toegewezen. Dit bedrag bestaat uit het brutoloon over de maand september 2023 van
€ 1.672,36, vermeerderd met 8% vakantietoeslag. Dit bedrag wordt ook vermeerderd met de verzochte toewijzing van wettelijke rente vanaf 1 september 2023, omdat [verweerder] als gevolg van de onregelmatige opzegging de schadevergoeding meteen verschuldigd werd en [verweerder] te laat is met betalen.
Loon en vakantietoeslag
4.7.
[verweerder] heeft het loon van [verzoeker] en de daarover berekende vakantietoeslag over de maanden juni, juli en augustus 2023 niet aan haar betaald. [verweerder] erkent in dat kader dat hij een brutobedrag van € 5.418,44 (€ 5.017,08 + € 401,36) aan [verzoeker] verschuldigd is, zodat hij dit aan haar moet betalen. Nu [verweerder] te laat is me het betalen van het verschuldigde bedrag en sprake is van verzuim, wordt het maandelijks verschuldigde bedrag vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de eerste dag na de maand waarover het loon verschuldigd werd.
Vergoeding verlofuren
4.8.
[verweerder] moet ook een brutobedrag van € 844,20 (70 x € 12,06) aan [verzoeker] betalen aan resterend verloftegoed van 70 uur. De aanspraak van [verzoeker] tot vergoeding van de door haar tot 1 september 2023 berekende aanspraak op 166 verlofuren komt uit op een hoger bedrag en wordt voor dat deel afgewezen. Daarvoor is het volgende redengevend. Vast is komen te staan dat [verzoeker] tot 1 september 2023 een voordien met de werkgever afgestemde vakantie gepland had van drie weken, gelijk aan 96 verlofuren. [verzoeker] vindt dat die 96 verlofuren niet van het totaal aantal nog openstaande verlofuren (166) afgeboekt mogen worden, omdat zij de geplande vakantie voor aanvang wenste in te trekken. De winkel was immers gesloten en er was geen werk voorhanden. Een vakantie zou daarom overbodig geworden zijn. Daarnaast is [verzoeker] in werkelijkheid maar zes werkdagen naar een vakantiebestemming geweest. Als [verweerder] al gerechtigd zou zijn om verlofuren af te boeken, zou dat volgens [verzoeker] hooguit neerkomen op 45 (6 x 7,5) verlofuren. De kantonrechter volgt beide standpunten van [verzoeker] echter niet. De arbeidsovereenkomst duurde voort tot 1 september 2023. Tot die tijd kon [verweerder] gebruikmaken van de arbeidsrechtelijke mogelijkheid om [verzoeker] redelijke werkopdrachten te geven, ondanks de sluiting van de winkel. Tijdens de met de [verweerder] afgestemde vakantie van drie weken was dit echter niet mogelijk en was [verzoeker] ontheven van de verplichting om daaraan gehoor te geven. Daarmee is het belang van de vakantie gegeven. Dat [verzoeker] van de drie weken maar zes werkdagen weg is geweest, maakt dit niet anders. Dit leidt daarom tot de conclusie dat de 96 verlofuren van het totaalaantal verlofuren mogen worden afgetrokken, zodat een uit te betalen verlofsaldo resteert van 70 (166 - 96) verlofuren. Tussen partijen is niet in geschil dat daarvoor een bruto uurloon van € 12,06 moet worden betaald, zodat de kantonrechter uitkomt op een nog te betalen bedrag van € 844,20 bruto.
4.9.
Het door [verweerder] te betalen bedrag van € 844,20 wordt vermeerderd met de wettelijke rente – anders dan verzocht – met ingang van 1 november 2023. Het resterende verloftegoed had namelijk uitbetaald moeten worden in de vorm van een eindafrekening en dat had niet eerder gemoeten dan 1 november 2023. Omdat [verweerder] ook na die datum niet betaald heeft, is hij wettelijke rente verschuldigd vanaf die datum verschuldigd.
Transitievergoeding
4.10.
[verweerder] moet verder een brutobedrag van € 11.438,95 aan transitievergoeding aan [verzoeker] betalen, omdat de arbeidsovereenkomst door [verweerder] is opgezegd. Dit volgt uit artikel 7:673 lid 1 onder a BW. De hoogte van dit bedrag is niet bestreden.
4.11.
Het door [verweerder] te betalen bedrag van € 11.438,95 wordt overeenkomstig het verzoek vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 1 oktober 2023. De kantonrechter baseert deze beslissing op artikel 7:686a lid 1 BW.
Wettelijke verhoging
4.12.
[verweerder] voert verweer tegen betaling van de maximale wettelijke verhoging van 50% als bedoeld in artikel 7:625 BW over het verschuldigde maar niet betaalde loon, vakantietoeslag en resterende verloftegoed, omdat hij van meet af aan heeft aangegeven dat hij niet in staat is geweest om deze bedragen te betalen. Er is volgens [verweerder] dan ook geen sprake van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht. Volgens [verzoeker] is er echter wel sprake van betalingsonwil, omdat [verweerder] wist dat hij het loon verschuldigd was en in plaats daarvan andere schuldeisers heeft betaald. Daarnaast is [verweerder] volgens [verzoeker] niet bereid geweest om onderling tot een oplossing te komen.
4.13.
De kantonrechter beschouwt het verweer van [verweerder] als een beroep op matiging van de wettelijke verhoging. De kantonrechter kan de verhoging beperken tot ieder bedrag dat hij redelijk vindt en deze zelfs op nihil stellen. De kantonrechter heeft de vrijheid om hierover in concrete gevallen naar eigen inzicht een beslissing te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van het geval. Eventuele verwijtbaarheid en financieel onvermogen vallen daar ook onder.
4.14.
De kantonrechter matigt in dit geval de gevorderde wettelijke verhoging tot 10% met inbegrip van de wettelijke rente. Dit komt neer op een bedrag van € 626,26, derhalve zonder opslag met wettelijke rente. Hierbij wordt ten eerste overwogen dat van verwijtbaarheid aan de zijde van [verweerder] niet is gebleken. Ter zitting is gebleken dat de eerder door [verweerder] aan andere schuldeisers verrichte betalingen hebben plaatsgevonden tot 1 juni 2023. Dit strookt ook met het feit dat [verweerder] voor het laatst loon heeft betaald in mei 2023. Daarna waren er naar eigen zeggen van [verweerder] geen financiële middelen meer. Dit is door [verzoeker] niet weersproken. De door [verweerder] gestelde financiële problemen kunnen dan ook als vaststaand worden aangemerkt. Uit de gang van zaken, zoals die ter zitting is komen vast te staan, volgt dat [verweerder] aanvankelijk in de – weliswaar onjuiste – veronderstelling verkeerde dat hij de sluiting van zijn bedrijf in alle opzichten kon afwikkelen per 1 juni 2023. Hij heeft onmiddellijk na ontvangst van de informatie van de gemachtigde van [verzoeker] (zie randnummer 2.4 hiervoor) zijn vergissing ingezien en actie ondernomen door de opzegging in feite te wijzigen (weliswaar nog niet met de juiste termijn) met instemming van [verzoeker] . Hieruit spreekt dat [verweerder] op grond van een onjuiste veronderstelling heeft gedacht dat hij per 1 juni 2023 kon afsluiten, maar niet dat hij dit tegen beter weten in deed. Van kwade trouw (namelijk het wel voldoen van andere schuldeisers in de wetenschap dat dan geen geld over is voor het straks nog te betalen loon) is de kantonrechter niet gebleken.
4.15.
Uiteraard behoort het wel tot zijn taak om niet te lichtvaardig uit te gaan van het verval van zijn loonbetalingsverplichtingen en komt de onmogelijkheid om zijn schulden uit de bedrijfsvoering te betalen voor risico van [verweerder] . Het doel van de wettelijke verhoging is verder een prikkel te geven voor de werkgever om het loon tijdig te betalen, juist omdat het voldoen van het loon als zwaartepunt van de arbeidsovereenkomst wordt gezien. Aangezien [verweerder] nog steeds loon verschuldigd is aan [verzoeker] en over de noodzaak van het voldoen daarvan niet lichtzinnig mag worden gedacht, vindt de kantonrechter een prikkel tot nakoming passend. De kantonrechter houdt wel rekening met het feit dat van sterk verminderde verwijtbaarheid sprake is en het bedrijf geen middelen meer heeft, zodat een matiging tot in totaal 10% (het bedrag van de wettelijke verhoging inclusief vergoeding wettelijke rente) op zijn plaats is.
Loonstroken
4.16.
[verzoeker] heeft gevorderd dat [verweerder] haar loonstroken verstrekt met specificaties van de uitbetaling van de gevorderde bedragen aan loon en overige emolumenten en vergoedingen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per overtreding en € 50,00 voor iedere aangebroken dag dat de overtreding voortduurt. De kantonrechter wijst de vordering toe, maar gematigd en gemaximeerd zoals in de beslissing vermeld.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.17.
[verweerder] moet de buitengerechtelijke incassokosten van [verzoeker] betalen, omdat [verzoeker] kosten heeft gemaakt voor het proberen te innen van de hoofdsom en aan de wettelijke eisen voor vergoeding hiervan is voldaan. Aangezien een totaalbedrag van € 20.134,00 wordt toegewezen, zullen de buitengerechtelijke kosten in overeenstemming met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten hierover worden berekend. Een bedrag van € 976,34 wordt daarom toegewezen.
Proceskosten
4.18.
Omdat [verweerder] ongelijk heeft gekregen, wordt hij veroordeeld in de kosten van de procedure. Dit betekent dat hij de proceskosten van [verzoeker] aan haar moet betalen. De proceskosten van [verzoeker] worden vastgesteld op € 86,00 aan griffierecht, € 529,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 132,00 aan nakosten. Dit komt in totaal neer op een bedrag van € 747,00.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen een brutobedrag van € 1.806,15 aan gefixeerde schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2023 tot de dag van betaling;
5.2.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen een brutobedrag van € 5.418,44 aan loon en vakantietoeslag, vermeerderd met de wettelijke rente over de tot dit bedrag behorende periodieke betalingen met ingang van de eerste dag na de maand waarover het periodiek loon verschuldigd werd tot de dag dat het bedrag betaald is;
5.3.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen een brutobedrag van € 844,20 aan resterend verloftegoed, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 1 november 2023 tot de dag van betaling;
5.4.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen een brutobedrag van € 11.438,95 aan transitievergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 1 oktober 2023 tot de dag van betaling;
5.5.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] te betalen een bedrag van € 626,26 aan wettelijke verhoging;
5.6.
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoeker] de loonspecificaties toe te zenden binnen een volle kalendermaand na datum van betaling van de bedragen vermeld onder 5.1 tot en met 5.5, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat [verweerder] niet aan deze veroordeling zou voldoen, met een maximum van € 1.000,00;
5.7.
veroordeelt [verweerder] in de kosten; hij moet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe de proceskosten van [verzoeker] aan haar betalen ter hoogte van € 747,00, waarvan
€ 529,00 aan salaris gemachtigde. Als [verweerder] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [verweerder] ook de kosten van betekening betalen;
5.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2024.