ECLI:NL:RBMNE:2024:2848

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
23/5853 UTR
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen tegemoetkoming opzet/grove schuld

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 2 april 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de Belastingdienst/Toeslagen behandeld. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 4 juli 2023 tegen de definitieve beschikking tegemoetkoming opzet/grove schuld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat eiseres terecht beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat verweerder alsnog een besluit moet nemen binnen een termijn van zes weken na de uitspraak. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 218,75 en het betaalde griffierecht van € 50,- moet door verweerder worden vergoed. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van samenhangende zaken, ondanks de argumenten van verweerder, en dat de procedure moet worden voortgezet volgens de geldende termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5853

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 4 juli 2023 tegen de definitieve beschikking tegemoetkoming opzet/grove schuld.
Op 15 december 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft hierop gereageerd met een brief van 26 januari 2024.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, te weten bij brief van 28 november 2023, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar.
4. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [5]
6. Op 23 augustus 2023 [6] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de Afdeling nadere beslistermijnen vastgesteld die voortaan in beginsel bij beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit (op bezwaar) in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen aan verweerder zullen worden gegeven. De rechtbank neemt deze termijnen over en hanteert daarom vanaf 23 augustus 2023 de termijnen die door de Afdeling zijn vastgesteld. In zaken waarin verweerder een besluit op bezwaar moet nemen geldt een nadere beslistermijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift om een besluit op bezwaar bekend te maken. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op het beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak om een besluit op bezwaar bekend te maken.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent het volgende.
8. Omdat er inmiddels meer dan zes weken zijn verstreken sinds verweerder het verweerschrift heeft ingediend, en hij gelet op de datum van deze uitspraak anders niet de door de Afdeling gehanteerde minimum termijn van zes weken de tijd heeft, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder een besluit op bezwaar bekend moet maken op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.
9. De rechtbank zal in deze uitspraak aan verweerder een dwangsom opleggen voor het geval hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. De vraag ligt voor hoe hoog die dwangsom moet zijn.
10. Verweerder heeft in het verweerschrift namelijk aangevoerd dat deze procedure samenhangt met de bezwaarprocedure over de definitieve compensatie kinderopvangtoeslag. Eiseres heeft ook ten aanzien van dat besluit beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. [7] Volgens verweerder gaat het om hetzelfde rechtsbelang en hij verzoekt de rechtbank dan ook om de op te leggen dwangsom gelijk te verdelen over de twee ingestelde beroepen.
11. De rechtbank oordeelt echter dat hier geen sprake is van samenhangende zaken. In beginsel is een bestuursorgaan per niet tijdig genomen besluit een dwangsom verschuldigd. Die hoofdregel geldt echter niet als besluiten inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen dat een redelijke toepassing van de artikelen 4:17, eerste lid en 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat verweerder slechts één dwangsom heeft verbeurd of kan verbeuren. [8]
12. De bedoelde samenhang ontbreekt in dit geval. Het gaat hier om het niet tijdig beslissen op twee bezwaarschriften gericht tegen twee beschikkingen van verschillende data. De beschikking van 13 april 2023 met kenmerk UHT-DCH betreft de compensatie bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De beschikking van 28 april 2023 met kenmerk UHT-O OGS B betreft de tegemoetkoming opzet/grove schuld als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, van de Wht. Het gaat hier om verschillende procedures met een andere grondslag die niet samenhangen.
12. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn voor het beslissen op het bezwaar gericht tegen het besluit van 28 april 2023 overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.

Proceskosten en griffierecht

14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023 [9] als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 218,75. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van de hiervoor genoemde rechtspraak. Zoals hiervoor is overwogen is geen sprake van samenhangende zaken.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7.UTR 23/5851.
8.Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1746.