ECLI:NL:RBMNE:2024:2832

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
10717070
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen verhuurder en huurder over huurachterstand, kosten water, en onrechtmatige verwijdering van goederen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 mei 2024 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde]. De eiseres vorderde betaling van een huurachterstand van € 1.870,00 over de maanden april en mei 2023, alsook vergoeding voor kosten van water, een vaatwasser, een tuinhuis en een stofzuiger. De huurovereenkomst tussen partijen was aangegaan op 1 januari 2014, waarbij de huurder verantwoordelijk was voor de kosten van gas, water en elektra. De huurder, [gedaagde], heeft de huur opgezegd per 1 juni 2023 en heeft bij vertrek de vaatwasser en het tuinhuis meegenomen. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand moest worden betaald, maar wees de vordering tot terugbetaling van de waterkosten af op basis van rechtsverwerking. De vordering voor de vaatwasser werd toegewezen, evenals de schadevergoeding voor het tuinhuis, terwijl de vordering voor de stofzuiger ook werd toegewezen, omdat deze onrechtmatig was geleaset voor privédoeleinden. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de familiale relatie tussen partijen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders en verhuurders in huurcontracten en de gevolgen van onrechtmatige handelingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 10717070 \ MC EXPL 23-5402
Vonnis van 8 mei 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. S.J. Heijtlager,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. K. Horstman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 12 september 2023;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de akte van [eiseres] met aanvullende producties;
- de mondelinge behandeling van 9 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is de dochter van [A] , zijnde de middellijk bestuurder van [eiseres] . [gedaagde] is enige tijd werkzaam geweest in het bedrijf van [eiseres] .
2.2.
Met ingang van 1 januari 2014 heeft [eiseres] aan [gedaagde] de woning aan de [adres] te [plaats] verhuurd (hierna: de woning). De huurprijs bedroeg laatstelijk
€ 935,00 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.3.
In de huurovereenkomst is het volgende bepaald:
Leveringen en diensten6. (…)De kosten voor gas, water en elektra komen voor rekening van huurder. Huurder zorgt zelf voor aanmelding bij de betreffende nutsbedrijven.’
2.4.
Over de periode juni 2021 tot en met mei 2023 heeft [eiseres] de kosten voor de levering van water aan de woning rechtstreeks aan Vitens betaald.
2.5.
Op 26 oktober 2021 heeft [gedaagde] een tuinhuis gekocht. De koopprijs bedroeg
€ 3.048,00 en is rechtstreeks aan de verkoper betaald door [onderneming] B.V. Het tuinhuis is vervolgens in de tuin van de woning geplaatst.
2.6.
Omstreeks april 2022 heeft [gedaagde] een leaseovereenkomst afgesloten voor een stofzuiger van het merk Kirby. De eerste veertien leasetermijnen, in totaal € 910,00, zijn van de bankrekening van [eiseres] afgeschreven.
2.7.
Op 25 april 2022 is er een nieuwe vaatwasser ten behoeve van de woning gekocht. De koopprijs van de vaatwasser inclusief installatiekosten bedroeg € 1.748,95.
2.8.
[gedaagde] heeft de huurovereenkomst van de woning per 1 juni 2023 opgezegd. Bij haar vertrek uit de woning heeft [gedaagde] de vaatwasser en het tuinhuis meegenomen.
2.9.
[gedaagde] heeft de huur over de maanden april en mei 2023 niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan [eiseres] een bedrag van € 9.194,05 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
Ter onderbouwing van deze vordering stelt [eiseres] – kort gezegd – het volgende. Het gevorderde bedrag bestaat uit verschillende posten. De eerste post betreft een huurachterstand van € 1.870,00. De volgende post bestaat uit de kosten voor de levering van water van € 499,06. Ook vordert [eiseres] de waarde van de door [gedaagde] meegenomen vaatwasser ter hoogte van € 1.748,95 en het tuinhuis ter hoogte van € 3.048,00. Verder is er ter zake een door [gedaagde] voor privédoeleinden geleasete stofzuiger ten onrechte een bedrag van € 910,00 van de rekening van [eiseres] afgeschreven. Tot slot maakt [eiseres] aanspraak op € 1.118,04 ter zake de proceskosten uit een eerdere procedure tussen partijen.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen met als conclusie dat de kantonrechter deze bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten te vermeerderen met wettelijke rente.
3.4.
[gedaagde] baseert haar verweer – kort weergegeven – op het volgende. Ter zake de huurachterstand geldt dat zij is gestoord in haar huurgenot en daarom moet worden ontheven van de verplichting tot betaling van de huur. Met betrekking tot de kosten van de levering van water doet zij beroep op rechtsverwerking en de schending van de klachtplicht door [eiseres] . [gedaagde] erkent verder de vaatwasser uit de woning te hebben meegenomen. Ook erkent zij het tuinhuis te hebben meegenomen, echter was zij daartoe bevoegd omdat het tuinhuis door haar is gekocht en aan haar in eigendom toebehoort. Wat betreft de stofzuiger voert [gedaagde] aan dat deze ook in het bedrijf van [eiseres] werd gebruikt.

4.De beoordeling

Vermindering van eis
4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] haar vordering tot betaling van de proceskosten van € 1.118,04 uit een eerdere procedure tussen partijen ingetrokken.
Huurachterstand
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat de huur over de maanden april en mei 2023 van totaal € 1.870,00 niet is betaald. [gedaagde] is in beginsel verplicht om de huur te betalen. Dit kan anders zijn in het geval zij aanspraak kan maken op huurprijsvermindering in verband met gebreken aan het gehuurde zoals bedoeld in de wet (artikel 7:204 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)).
4.3.
Volgens [gedaagde] is er sprake geweest van een dergelijk gebrek. Zij is namelijk in haar woongenot gestoord, omdat er vernielingen aan het gehuurde zijn aangebracht en zij in het gehuurde is bedreigd. [eiseres] heeft daar volgens [gedaagde] onvoldoende tegen opgetreden, waardoor zij ontheven moet worden van haar betalingsverplichting.
4.4.
De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] een beroep doet op de regeling van artikel 7:207 BW, op grond waarvan de huurder bij een gebrek aanspraak kan maken op huurprijsvermindering. Voor een geslaagd beroep op deze regeling is echter wel vereist dat de huurder een tegenvordering tot huurprijsvermindering instelt. [gedaagde] heeft dit niet gedaan. De kantonrechter kan daarom geen huurprijsvermindering toewijzen. Dit betekent dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om de volledige huurachterstand aan [eiseres] te betalen.
4.5.
[eiseres] vordert ook wettelijke rente over de huurtermijnen vanaf 1 april 2023 respectievelijk 1 mei 2023. [gedaagde] heeft hier geen afzonderlijk verweer tegen gevoerd. De vordering is ook op de wet gegrond en wordt daarom toegewezen.
Kosten water
4.6.
[eiseres] vordert € 499,06 aan kosten van de levering van water over de periode juni 2021 tot en met mei 2023. Deze kosten heeft zij aan Vitens heeft betaald, hoewel deze op grond van de huurovereenkomst voor rekening van [gedaagde] komen.
4.7.
De kantonrechter constateert dat partijen in de huurovereenkomst hebben afgesproken dat [gedaagde] de kosten voor de levering van water betaalt. De vordering van [eiseres] tot terugbetaling van deze kosten is daarom in beginsel toewijsbaar.
4.8.
[gedaagde] doet een beroep op rechtsverwerking. Volgens haar zijn de kosten van gas, water en elektriciteit gedurende de hele looptijd van de huurovereenkomst door [eiseres] betaald. Zij is nooit eerder geconfronteerd met de kosten daarvan. De redelijkheid en billijkheid verzetten zich ertegen dat [eiseres] die kosten nu alsnog vordert. Zij mocht erop vertrouwen dat deze kosten door [eiseres] gedragen zullen worden, aldus [gedaagde] .
4.9.
Rechtsverwerking is een toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking zijn bijzondere omstandigheden nodig als gevolg waarvan bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken. De kantonrechter is van oordeel dat van dergelijke bijzondere omstandigheden in deze zaak sprake is. Mr. Heijtlager heeft namens [eiseres] tijdens de zitting het vermoeden uitgesproken dat het contract met Vitens – in afwijking van de huurovereenkomst – op naam van [eiseres] staat, en niet op naam van [gedaagde] , omdat [eiseres] het verzoek van Vitens kreeg om de meterstanden door te geven. Verder staat vast dat [eiseres] – in afwijking van de huurovereenkomst – in ieder geval sinds juni 2021 de kosten van de levering van water rechtstreeks aan Vitens heeft betaald. Niet gebleken is dat [eiseres] in de periode juni 2021 tot en met mei 2023 jegens [gedaagde] aanspraak heeft gemaakt op de (terug)betaling van deze kosten. Voor zover [eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde] gedurende haar dienstverband bij [eiseres] fraude heeft gepleegd door het contract met Vitens ten onrechte op naam van [eiseres] te zetten en/of door ten onrechte het bankrekeningnummer van [eiseres] door te geven aan Vitens, dan heeft [eiseres] dit onvoldoende onderbouwd. Dit alles maakt dat bij [gedaagde] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eiseres] geen aanspraak zou maken op (terug)betaling van de kosten voor de levering van water. Eerst in deze procedure – op een moment dat de relatie tussen vader en dochter ernstig verstoord is geraakt – heeft [eiseres] aanspraak gemaakt op (terug)betaling van deze kosten. Dat is onder de genoemde omstandigheden strijdig met de redelijkheid en billijkheid.
4.10.
De conclusie is dat het beroep op rechtsverwerking slaagt. [eiseres] kan daardoor geen nakoming meer vorderen van de verbintenis van [gedaagde] tot betaling van de kosten van de levering van water. Deze vordering wordt daarom afgewezen. Het beroep van [gedaagde] op schending van de klachtplicht hoeft niet besproken te worden.
Vaatwasser
4.11.
[eiseres] vordert een bedrag van € 1.748,95 ter zake van de waarde van de vaatwasser die [gedaagde] bij het einde van de huur zou hebben meegenomen.
4.12.
[gedaagde] heeft erkend dat zij de vaatwasser uit het gehuurde heeft meegenomen. Zij heeft ook niet betwist dat deze tot het gehuurde behoorde en heeft ter zitting aangegeven de gevorderde kosten te willen betalen. Deze vordering wordt daarom toegewezen.
4.13.
[eiseres] vordert de wettelijke rente over alle gevorderde bedragen, waaronder de vaatwasser. [eiseres] heeft in het petitum echter geen datum genoemd vanaf wanneer zij de wettelijke rente vordert, noch heeft zij dit in het lichaam van de dagvaarding gespecificeerd of valt dit daaruit af te leiden. De kantonrechter zal de gevorderde wettelijke rente daarom afwijzen.
Tuinhuis
4.14.
[eiseres] vordert een bedrag van € 3.048,00 ter zake de waarde van het tuinhuis die [gedaagde] bij het einde van de huur zou hebben meegenomen. Het tuinhuis behoorde tot het gehuurde en is volledig betaald door [onderneming] B.V. Deze partij heeft ter zake het tuinhuis een schadevergoedingsvordering op [gedaagde] , welke zij aan [eiseres] heeft gecedeerd, aldus [eiseres] .
4.15.
[gedaagde] heeft erkend dat zij het tuinhuis heeft meegenomen. Zij stelt echter dat zij het tuinhuis heeft gekocht en daarvan eigenaar is geworden. Het stond haar dus vrij om het tuinhuis mee te nemen. [onderneming] B.V. heeft weliswaar het tuinhuis betaald, maar dit was een schenking en maakt volgens [gedaagde] nog niet dat zij daarvan niet (meer) de eigenaar is. Verder heeft [gedaagde] de helft van het tuinhuis betaald via verrekening met haar salaris.
4.16.
De kantonrechter overweegt als volgt. Voldoende aannemelijk is dat het de bedoeling van partijen is geweest dat het tuinhuis zou worden aangeschaft ten behoeve van het gehuurde. Vast staat immers dat [eiseres] , althans een aan haar gelieerde vennootschap, het tuinhuis heeft betaald en het vervolgens in de tuin van het gehuurde is geplaatst. [gedaagde] heeft vervolgens – zonder extra tegenprestatie – als huurder van het tuinhuis gebruik kunnen maken. In zoverre is er sprake van een ‘schenking’ door haar vader, zoals [gedaagde] stelt en zoals ook uit de door haar overgelegde WhatsAppberichten volgt. Niet aannemelijk is echter dat het ook de bedoeling van partijen is geweest dat [gedaagde] het tuinhuis na het einde van de huur (in dit geval anderhalf jaar na de aankoop) zou mogen demonteren en met zich mee zou mogen nemen. Dit strookt niet met de hiervoor genoemde feiten en [gedaagde] heeft ook niet onderbouwd dat dit is afgesproken. Dit zou anders kunnen zijn als [gedaagde] heeft meebetaald aan het tuinhuis. [gedaagde] stelt dat de helft van de koopprijs is verrekend via haar salaris. [eiseres] heeft dit gemotiveerd betwist. [gedaagde] heeft haar stelling op dit punt vervolgens niet nader onderbouwd. Uit de door haar overgelegde salarisstrook kan in ieder geval niet worden afgeleid dat er een verrekening ten behoeve van het tuinhuis heeft plaatsgevonden. Er kan daarom niet vanuit worden gegaan dat [gedaagde] heeft meebetaald aan het tuinhuis.
4.17.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat zij het tuinhuis op haar eigen naam heeft besteld, dat de factuur op haar naam staat en dat zij dus (na de levering) als eigenaar van het tuinhuis heeft te gelden. De kantonrechter gaat aan dit verweer voorbij. Voor zover [gedaagde] inderdaad als de (juridisch) eigenaar van het tuinhuis kon worden aangemerkt, dan moet zij als gevolg van de hiervoor genoemde afspraak tussen partijen geacht worden de eigendom aan [eiseres] te hebben overgedragen.
4.18.
De conclusie is dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover [eiseres] , dan wel tegenover [onderneming] B.V. , heeft gehandeld door het tuinhuis na het einde van de huur te verwijderen. [gedaagde] is verplicht de schade die [eiseres] , althans [onderneming] B.V. , daardoor lijdt te vergoeden. [eiseres] vordert een schadevergoeding van € 3.048,00, zijnde de koopprijs van het tuinhuis. [gedaagde] heeft tegen de hoogte van dit bedrag geen verweer gevoerd. Deze vordering wordt daarom toegewezen.
4.19.
[eiseres] vordert de wettelijke rente over alle gevorderde bedragen, waaronder het tuinhuis. Deze vordering wordt afgewezen onder verwijzing naar randnummer 4.13.
Stofzuiger
4.20.
Tot slot vordert [eiseres] een bedrag van € 910,00 aan betaalde leasetermijnen. [gedaagde] heeft volgens [eiseres] een leaseovereenkomst afgesloten voor een stofzuiger van het merk Kirby, welke zij voor privédoeleinden heeft gebruikt. Daarbij heeft [gedaagde] de bankrekening van [eiseres] opgegeven en zijn er veertien leasetermijnen van in totaal € 910,00 afgeschreven.
4.21.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de stofzuiger niet alleen door haar in privé, maar ook op het kantoor van [eiseres] werd gebruikt.
4.22.
De kantonrechter overweegt als volgt. [gedaagde] heeft ter zitting gesteld dat zij tijdens haar dienstverband bij [eiseres] namens [eiseres] een leaseovereenkomst heeft afgesloten. [eiseres] heeft dit niet betwist. Dit betekent dat er een leaseovereenkomst tot stand is gekomen tussen de leasemaatschappij en [eiseres] , op grond waarvan [eiseres] jegens de leasemaatschappij gehouden is de leasetermijnen te betalen. De leasetermijnen zijn ook van de rekening van [eiseres] afgeschreven.
4.23.
[eiseres] heeft gesteld dat de stofzuiger niet voor het bedrijf van [eiseres] was bedoeld, maar dat [gedaagde] de leaseovereenkomst enkel heeft afgesloten om de stofzuiger voor privédoeleinden te gebruiken. De kantonrechter begrijpt dat [eiseres] vindt dat [gedaagde] hierdoor onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. [eiseres] heeft dit onderbouwd door te stellen dat in haar bedrijfspand al een stofzuiger aanwezig was, dat haar schoonmaakster nooit een andere stofzuiger heeft gebruikt en dat de Kirby stofzuiger erg zwaar is, waardoor het niet werkbaar was om deze telkens tussen de gehuurde woning en het 100 meter verderop gelegen bedrijfspand van [eiseres] te verplaatsen. [gedaagde] heeft erkend dat zij de Kirby stofzuiger privé gebruikte. Volgens haar werd de stofzuiger echter ook in het bedrijf van [eiseres] gebruikt. [gedaagde] heeft deze stelling echter niet onderbouwd. Van haar mag worden verwacht dat zij nader onderbouwt dat zij de Kirby stofzuiger ten behoeve van het bedrijf van [eiseres] heeft geleaset, dat de stofzuiger (ook) als zodanig is gebruikt en dat zij ingaat op de hiervoor genoemde stellingen van [eiseres] . Nu [gedaagde] dit niet heeft gedaan, gaat de kantonrechter ervan uit dat zij de Kirby stofzuiger weliswaar op naam van [eiseres] , maar enkel voor privédoeleinden heeft geleaset en gebruikt. Dit is onrechtmatig jegens [eiseres] . [gedaagde] is verplicht de schade die [eiseres] daardoor lijdt te vergoeden. De kantonrechter begroot deze schade op de door [eiseres] betaalde leasetermijnen van € 910,00.
4.24.
[gedaagde] heeft verder nog aangevoerd dat de stofzuiger is teruggezonden naar de leasemaatschappij en dat de openstaande posten door haar aan de leasemaatschappij zijn voldaan. De kantonrechter ziet niet in waarom het terugzenden naar de leasemaatschappij tot afwijzing van de door [eiseres] gevorderde reeds betaalde leasetermijnen zou moeten leiden. Hetzelfde geldt voor de betaling van de nog openstaande leasetermijnen. Dit zijn – voor zover de kantonrechter kan nagaan – niet dezelfde termijnen als die zijn betaald door [eiseres] .
4.25.
De conclusie is dat de kantonrechter [gedaagde] zal veroordelen om het bedrag van
€ 910,00 aan [eiseres] te betalen.
4.26.
[eiseres] vordert de wettelijke rente over alle gevorderde bedragen, waaronder de stofzuiger. Deze vordering wordt afgewezen onder verwijzing naar randnummer 4.13.
Proceskosten
4.27.
Omdat de middellijk bestuurder van [eiseres] en [gedaagde] vader en dochter van elkaar zijn, zal de kantonrechter de proceskosten volledig compenseren.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen:
  • € 1.870,00 aan huurachterstand over de maanden april en mei 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 935,00 vanaf 1 april 2023 en over € 935,00 vanaf 1 mei 2023 tot de voldoening;
  • € 1.748,95 ter zake van de vaatwasser;
  • € 3.048,00 ter zake van het tuinhuis;
  • € 910,00 ter zake van de stofzuiger;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. van der Vos en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2024.
45353