ECLI:NL:RBMNE:2024:2829

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
10698163 \ UC EXPL 23-6120
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke verplichting tot ontruiming huurwoning op basis van huurbeëindigingsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verhuurder, een besloten vennootschap, en twee huurders. De huurders hadden in juli 2023 een huurbeëindigingsovereenkomst gesloten, waarbij de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden per 31 augustus 2023 eindigde. Terwijl één huurder de woning tijdig heeft verlaten, heeft de andere huurder dit nagelaten. De verhuurder vorderde ontruiming van de woning en betaling van achterstallige huur en kosten. De kantonrechter oordeelde dat beide huurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de ontruiming en de betaling van de huur. De rechter wees de vorderingen van de verhuurder grotendeels toe, met uitzondering van enkele kosten die niet konden worden toegewezen. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden opgevolgd, ook als een van de partijen in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10698163 UC EXPL 23-6120 NA/58602
Vonnis van 13 maart 2024
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.J.H. Post,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
gedaagde partij
gemachtigde: mr. J.P.J. Botterblom,

2.[gedaagde sub 2] ,

wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partij
gemachtigde: mr. M. Raaijmakers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding van 5 september 2023 met twaalf producties;
 de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] ;
 de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 2] ;
 de akte producties 13 tot en met 19 en vermeerdering van eis van [eiseres] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 januari 2024. Namens [eiseres] was aanwezig de heer [A] met zijn gemachtigde mr. J.J.H. Post. [gedaagde sub 1] was er samen met haar (waarnemend) gemachtigde mr. E.N. Mulder. [gedaagde sub 2] was zelf niet aanwezig, maar zijn gemachtigde mr. M. Raaijmakers wel.
1.3.
Hierna heeft de kantonrechter bepaald dat de uitspraak vandaag is.

2.De beoordeling

De kern van de zaak
2.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] huurden vanaf februari 2023 een woning van [eiseres] . In juli 2023 hebben partijen een huurbeëindigingsovereenkomst gesloten op basis waarvan de huur op 31 augustus 2023 met wederzijds goedvinden is geëindigd. [gedaagde sub 1] heeft de woning voor die datum verlaten, maar [gedaagde sub 2] niet. [eiseres] wil dat de woning wordt ontruimd en dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk worden veroordeeld voor betaling van achterstallige huur en kosten. [gedaagde sub 1] vindt dat zij niet hoofdelijk aansprakelijk gehouden kan worden omdat niet zij, maar [gedaagde sub 2] de afspraken niet is nagekomen. De kantonrechter wijst de vorderingen grotendeels hoofdelijk toe.
De woning moet worden ontruimd
2.2.
Partijen hebben een huurbeëindigingsovereenkomst gesloten op basis waarvan de huur op 31 augustus 2023 met wederzijds goedvinden is geëindigd. Dit betekent dat de woning op die datum leeg opgeleverd had moeten worden aan [eiseres] . Dat is niet gebeurd. [eiseres] heeft er daarom belang bij dat de woning op korte termijn wordt ontruimd. [gedaagde sub 2] heeft aangevoerd dat hij de woning vrijwillig wil verlaten en meer tijd nodig heeft om een nieuwe woonruimte te vinden, maar dat maakt het belang van [eiseres] bij ontruiming niet anders of minder. [gedaagde sub 2] woont immers al meer dan zes maanden zonder recht of titel in de woning.
2.3.
[eiseres] heeft een machtiging gevorderd om zelf, eventueel met behulp van de sterke arm van politie en/of justitie, de ontruiming uit te voeren. Die vordering zal worden afgewezen. De wet schrijft namelijk voor dat de gedwongen ontruiming gebeurt door een deurwaarder. Een machtiging aan [eiseres] om zelf te zorgen voor de ontruiming zou met deze regel in strijd zijn. Als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de woning niet zelf verlaten, dan zal [eiseres] na betekening van dit vonnis op grond van de wet (artikelen 555 en verder, in samenhang met artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) de deurwaarder in moeten schakelen om hen te dwingen de woning te verlaten.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de ontruiming
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de nakoming van de afspraken in de huurbeëindigingsovereenkomst, waaronder de ontruiming van de woning. Hoofdelijk betekent dat ieder afzonderlijk gedwongen kan worden de verplichtingen na te komen, ook al zijn anderen ook aansprakelijk.
2.5.
De wet [1] bepaalt dat wanneer een prestatie ondeelbaar is, de schuldenaren ieder voor het geheel aansprakelijk zijn (hoofdelijkheid). [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben zich in de huurbeëindigingsovereenkomst verplicht om de woning op 31 augustus 2023 leeg op te leveren. Anders dan [gedaagde sub 1] aanvoert, is dit een ondeelbare prestatie: de woning is leeg of deze is dit niet. Het feit dat [gedaagde sub 1] de woning met al haar spullen heeft verlaten levert voor [eiseres] geen enkele toegevoegde waarde op. [gedaagde sub 2] verblijft immers nog in de woning en daardoor kan [eiseres] het niet aan iemand anders verhuren.
2.6.
Dit betekent dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] allebei worden veroordeeld tot de ontruiming van de woning. De ontruimingstermijn stelt de kantonrechter vast op veertien dagen na betekening van dit vonnis, zoals dat gebruikelijk is in dit soort zaken.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moeten de huur van augustus 2023 betalen
2.7.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moeten € 1.420,00 aan huur over augustus 2023 aan [eiseres] betalen. In augustus 2023 was de huur nog niet beëindigd en waren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op basis van de huurovereenkomst hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de huur. Zij zijn over dit bedrag ook wettelijke rente verschuldigd met ingang van 2 augustus 2023, omdat zij vanaf dat moment te laat waren met betalen.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moeten hoofdelijk schadevergoeding betalen vanaf september 2023
2.8.
[eiseres] vordert betaling van een schadevergoeding door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van € 1.420,000 per maand vanaf 1 september 2023 tot aan de datum van de feitelijke ontruiming van de woning. De kantonrechter zal de vordering hoofdelijk toewijzen.
2.9.
Vanaf 1 september 2023 hoeven [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geen huur meer aan [eiseres] te betalen. De huurovereenkomst is immers per 31 augustus 2023 geëindigd. Maar [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de woning nog altijd niet leeg opgeleverd, waardoor [eiseres] deze niet aan iemand anders kan verhuren. Hierdoor lijdt [eiseres] schade. De kantonrechter stelt deze schade gelijk aan de huurprijs van de woning, € 1.420,00 per maand. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen dit bedrag moeten betalen vanaf 1 september 2023 voor iedere maand dat zij de woning niet leeg aan [eiseres] ter beschikking hebben gesteld. Dit loopt dus door totdat de woning vrijwillig leeg is opgeleverd of tot de gedwongen ontruiming. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moeten hier ook wettelijke rente over betalen.
Vordering tot betaling van overeengekomen kosten en materiële schade wordt afgewezen
2.10.
Partijen hebben in de beëindigingsovereenkomst afgesproken dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] € 1.200,00 verschuldigd zijn voor de kosten voor het opstellen van de huurbeëindigingsovereenkomst en de materiële schade die is vastgesteld na de voorinspectie. In dezelfde huurbeëindigingsovereenkomst hebben zij ook afgesproken dat dit bedrag zal worden verrekend met de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betaalde borg. Gelet op deze afspraak zal de kantonrechter de vordering van [eiseres] tot betaling van € 1.200 afwijzen. Er is geen reden om van de tussen partijen gemaakte afspraak af te wijken. [eiseres] heeft de borg nog onder zich en heeft niet gesteld dat dit bedrag al verrekend is met een andere vordering.
Ontruimingskosten worden afgewezen
2.11.
[eiseres] heeft vergoeding gevorderd van de kosten voor de ontruiming van de woning. Dit zijn kosten die in het geval van een gedwongen ontruiming ná het vonnis zullen worden gemaakt. De kantonrechter wijst dit af, omdat de hoogte van de ontruimingskosten op dit moment nog niet te begroten is. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moeten er wel rekening mee houden dat als zij de woning na dit vonnis niet vrijwillig ontruimen, [eiseres] de kosten van een gedwongen ontruiming bij hen hoofdelijk in rekening mag brengen.
[gedaagde sub 2] moet de buitengerechtelijke kosten betalen
2.12.
[eiseres] heeft betaling van € 529,00 aan buitengerechtelijke kosten gevorderd. De kantonrechter wijst de vordering toe, maar veroordeelt alleen [gedaagde sub 2] tot betaling hiervan. [gedaagde sub 1] hoeft deze kosten niet te betalen, omdat niet is gebleken dat zij op de juiste wijze door [eiseres] is aangemaand, zoals dat wel vereist is. In de huurovereenkomst stond dat deze brieven aan [gedaagde sub 1] naar het huuradres gestuurd konden worden, maar de huurovereenkomst was vanaf 31 augustus 2023 niet meer van toepassing. [eiseres] wist dat [gedaagde sub 1] na 31 augustus 2023 niet meer in de woning verbleef, maar bleef de aanmaningen versturen naar het huuradres. De aanmaningen hebben [gedaagde sub 1] daarom niet bereikt.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moeten de proceskosten betalen
2.13.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de in de ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de kosten worden veroordeeld. Dit betekent dat zij de proceskosten van [eiseres] aan haar moeten betalen. De proceskosten aan de zijde van [eiseres] worden tot op heden begroot op:
  • dagvaarding: € 130,56
  • griffierecht: € 487,00
  • salaris gemachtigde: € 528,00 (2 punten x € 264,00)
  • nakosten € 132,00 (0,5 x € 264,00)
  • Totaal: € 1.277,56
2.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
2.15.
De kantonrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

3.Beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] in [woonplaats] te ontruimen en te verlaten, met al hetgeen van hen is en met al de personen die namens hen in deze woning verblijven, onder afgifte van sleutels, en deze woning leeg en bezemschoon ter vrije en algehele beschikking van [eiseres] te stellen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tegen behoorlijk bewijs van kwijting tot betaling van €1.420,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augutsus 2023, tot het bedrag volledig betaald is;
3.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tegen behoorlijk bewijs van kwijting tot betaling van € 1.420,00 per maand vanaf 1 september 2023 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, vermeerderd met de vanaf de eerste van de betreffende kalendermaand telkens te vergoeden wettelijke rente daarover;
3.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] tegen behoorlijk bewijs van kwijting tot betaling van € 529,00 aan buitengerechtelijke kosten;
3.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tegen behoorlijk bewijs van kwijting tot betaling van € 1.277,56 aan proceskosten, te betalen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis. Als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dit bedrag niet op tijd betalen, dan wordt het bedrag vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis, tot de dag dat het bedrag volledig betaald is. Bovendien geldt dat als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet alle veroordelingen op tijd betalen en het vonnis daarna wordt betekend, dat zij ook de kosten van betekening moeten betalen;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J.A. Boots, en is bij in het openbaar uitgesproken op
13 maart 2024.

Voetnoten

1.Artikel 6:6 lid 2 BW