In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 6 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een man en een vrouw, die eerder met elkaar getrouwd zijn geweest en samen twee minderjarige kinderen hebben. De man verzoekt de rechtbank om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een eerdere beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te schorsen, waarin hem werd opgedragen een kinderbijdrage van € 358,- per kind per maand te betalen. De vrouw verzet zich tegen dit verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 april 2024 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet in cassatie is gegaan tegen de beschikking van het gerechtshof, waardoor deze onherroepelijk is geworden. De rechtbank overweegt dat schorsing van de executie van een onherroepelijke uitspraak in beginsel mogelijk is, maar alleen onder specifieke omstandigheden, zoals misbruik van executierecht of een noodtoestand. De man stelt dat hij in een noodtoestand verkeert omdat hij de alimentatie niet kan betalen, maar de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om het verzoek te honoreren. De rechtbank wijst het verzoek van de man af, met de overweging dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn financiële situatie en dat er geen dringende redenen zijn om de bodemprocedure niet af te wachten. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door de verzoekende partij en andere belanghebbenden worden aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen de gestelde termijn.