ECLI:NL:RBMNE:2024:2827

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
16/109628-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overval op casino met bedreiging en nepwapen

Op 6 mei 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 30 januari 2023 een overval heeft gepleegd op een casino in [vestigingsplaats]. De verdachte bedreigde twee medewerkers met een mes en dwong hen tot de afgifte van een geldbedrag van 3.537,70 euro. Na de overval meldde de verdachte zich enkele maanden later bij de politie en bekende hij de feiten tijdens de terechtzitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de financiën, dagbesteding en psychosociaal functioneren van de verdachte, wat het aanbieden van behandeling bemoeilijkt. Ondanks deze zorgen heeft de rechtbank besloten af te wijken van de gebruikelijke straffen, maar gezien de ernst van de feiten kon niet volstaan worden met alleen een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De voorlopige hechtenis van de verdachte is opgeheven, gezien de ernst van de feiten en het risico op recidive. De rechtbank heeft ook beslist dat het in beslag genomen nepwapen en patroonmagazijn onttrokken worden aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/109628-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats] (Syrië),
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
(hierna: verdachte).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 februari 2024 (pro-forma) en 22 april 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.A. de Groot, van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. N.P. van Dijk, advocaat te [vestigingsplaats], en van hetgeen R. Runhart, reclasseringswerker bij Inforsa, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Feit 1
primair:op 30 januari 2023 in [vestigingsplaats] medewerkers van [benadeelde] onder bedreiging met een mes heeft gedwongen een geldbedrag van 3.537,70 euro af te geven;
subsidiair: op 30 januari 2023 in [vestigingsplaats] onder bedreiging met een mes een geldbedrag van 3.537,70 euro van [benadeelde] heeft gestolen;
Feit 2
op 27 april 2023 in [vestigingsplaats] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een oordeel kan geven over de vraag of verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, moet worden beoordeeld of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het primair ten laste gelegde onder feit 1 en het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft bekend de overval te hebben gepleegd en het nepwapen voorhanden te hebben gehad. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. Onder deze omstandigheden hoeft de rechtbank op grond van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering de bewijsmiddelen niet uit te werken, maar kan worden volstaan met het opsommen van de bewijsmiddelen.
De rechtbank gebruikt voor het bewijs de volgende bewijsmiddelen [1] :
Feit 1 primair
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 april 2024;
  • de aangifte van [benadeelde]
Feit 2
- de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [3] ;
- de categorisering van het nepwapen [4] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1 primair
op 30 januari 2023 te [vestigingsplaats] met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen meerdere medewerkers van [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 3.537,70 euro dat geheel aan [benadeelde] toebehoorde, door een mes tevoorschijn te halen en een plastic zak over de balie te gooien en vervolgens de medewerkers aan te manen de plastic tas te vullen met geld, door te roepen “Geld, nu” en “geld in zak” en “money, money”;
Feit 2
op 27 april 2023 te [vestigingsplaats] een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een pistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, te weten zeer gelijkend op het merk en type vuurwapen Heckler&Koch, model USP Compact, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair
afpersing;
Feit 2
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 405 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 300 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als voorwaarde dat dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een lagere (voorwaardelijke) gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist, al dan niet in combinatie met een taakstraf. De persoonlijke omstandigheden van verdachte geven hiertoe aanleiding.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op [benadeelde] , waarbij hij twee medewerkers van dat casino dwong tot afgifte van geld door hen te bedreigen met een mes. Verdachte heeft op deze brutale wijze een fors geldbedrag meegenomen. Ondanks dat uit het dossier niet blijkt hoe het nu gaat met de medewerkers, gaat de rechtbank ervan uit dat deze gebeurtenis indruk op hen heeft gemaakt en dat zij tijdens de overval bang moeten zijn geweest. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat geweld in een voor het publiek toegankelijke ruimte, zoals een casino , bijdraagt aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Verder is er bij verdachte thuis een nepwapen aangetroffen, dat niet van een echt wapen te onderscheiden is. Omdat dit soort voorwerpen kan worden gebruikt om mensen schrik aan te jagen is het voorhanden hebben hiervan onwenselijk (en dus verboden).
Persoon van de verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Verdachte heeft zichzelf na enkele maanden aangegeven, en zowel bij de politie als op de terechtzitting opening van zaken gegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van de overval depressieve gedachten had en de overval pleegde omdat hij zich mislukt voelde. Hiervan kreeg hij later spijt.
Uit de rapporten van GGZ reclassering Inforsa van 20 december 2023 en 5 februari 2024 en de toelichting van de reclasseringswerker ter terechtzitting volgt dat er zorgen zijn over verdachtes financiën, dagbesteding, sociale netwerk en psychosociaal functioneren. Het blijkt echter lastig om verdachte enige behandeling aan te bieden omdat hij afspraken niet nakomt en er sprake is van een taalbarrière. Verdachte geeft geen antwoord op vragen over welke problemen er spelen waardoor de reclassering de aard en omvang ervan niet kan inschatten. Aan de voorwaarden die waren opgelegd in het kader van de schorsing van verdachte kon geen (goede) uitvoering worden gegeven. Het is daardoor ook moeilijk voor de reclassering om het recidiverisico in te schatten. De reclassering adviseert dan ook om geen toezicht met verplichte interventies op te leggen bij een eventuele veroordeling. De reclasseringswerker heeft op de zitting toegelicht dat hij verdachte in contact kan brengen met de gemeente die verdachte met praktische zaken kan helpen, zoals het vinden van werk.
Op de terechtzitting zijn de persoonlijke omstandigheden van verdachte uitgebreid besproken. Verdachte lijkt te worstelen met nare ervaringen uit het verleden en met eenzaamheid, waarbij de taalbarrière en verdachtes wisselende opstelling richting instanties als de reclassering het verkrijgen van passende hulpverlening bemoeilijken.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de strafsoort en hoogte daarvan heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Die rechtvaardigen voor het plegen van een overval in beginsel de oplegging van een vrijheidsbenemende straf van lange duur, namelijk twee jaren. De rechtbank heeft dit als uitgangpunt genomen. Het voorhanden hebben van het nepwapen legt geen extra gewicht in de schaal.
Dat verdachte zich heeft gemeld bij de politie en spijt heeft betuigd weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte. Daarnaast vindt de rechtbank dat bij de strafoplegging aandacht moet zijn voor verdachtes persoonlijke situatie. De rechtbank vindt het zorgelijk dat de problematiek bij verdachte moeilijk in kaart kan worden gebracht en op dit moment onbehandelbaar is door de taalbarrière. Als die taalbarrière er niet was, zou naast afstraffing behandeling op de voorgrond staan. Dat rechtvaardigt dan een lagere (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf. Dat bij verdachte geen behandeling mogelijk is, is niet geheel aan hem te wijten. Dat maakt dat de rechtbank aanleiding ziet af te wijken van het oriëntatiepunt, maar ook van de eis van de officier van justitie.
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting lijkt te volgen dat het ontbreken van maatschappelijke betekenis en het niet kunnen deelnemen aan de samenleving verband houdt met het plegen van de overval. Juist om die reden heeft de rechtbank ervoor gekozen om verdachte een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in combinatie met een forse taakstraf. Op die manier kan verdachte een maatschappelijke bijdrage leveren en heeft hij dagbesteding. Het voorwaardelijke deel geldt als stok achter de deur voor verdachte om niet opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank ziet wel de noodzaak om daar bijzondere voorwaarden aan te verbinden, maar ziet hier gelet op het advies van de reclassering van af.
De ernst van het feit maakt echter dat de rechtbank vindt dat niet kan worden volstaan met alleen een forse voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Verdachte zal ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moeten uitzitten. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht - zo’n anderhalve maand - vindt de rechtbank hiervoor te kort.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 12 maanden voorwaardelijk en een taakstraf van 240 uur passend en geboden is. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de algemene voorwaarden verbinden. De proeftijd zal een looptijd hebben van twee jaren.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 9 juni 2023 geschorst. Aan verdachte wordt nu een langere gevangenisstraf opgelegd dan zijn reeds ondergane voorarrest. Bij de beoordeling of de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in dit geval moet worden opgeheven, dient de rechtbank de belangen van de samenleving en de verdachte af te wegen en na te gaan of deze opheffing geboden is. In dit geval wegen voor de rechtbank de strafvorderlijke belangen dat de voorlopige hechtenis weer komt te herleven zwaarder dan de persoonlijke belangen van verdachte, met name gelet op de ernst van het bewezen verklaarde – zoals hiervoor toegelicht – en de gevangenisstraf waartoe dit heeft geleid. Daar komt bij dat de kans op recidive, die de rechtbank aanwezig vindt gezien verdachtes onbehandelde problematiek, op dit moment niet in voldoende mate kan worden ingeperkt met de nu geldende schorsingsvoorwaarden. Dit betekent dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven en de detentie van verdachte weer herleeft.

9.BESLAG

9.1
De standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het nepwapen en patroonmagazijn moeten worden onttrokken aan het verkeer. De verdediging heeft geen standpunt ingenomen.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten het nagebootste vuurwapen (PL0900-2023029967-G3155659) en het patroonmagazijn (PL0900-2023029967-G3155660) onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met betrekking tot deze voorwerpen is het onder 2 bewezen verklaarde feit begaan.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 13 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart de ten laste gelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
18 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
12 maanden,
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van twee jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt
vervangen door 120 dagen hechtenis;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • nagebootste vuurwapen (PL0900-2023029967-G3155659);
  • patroonmagazijn (PL0900-2023029967-G3155660);
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Verboom, voorzitter, mr. L.M.M. Heppe en mr. A. Maas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Bazaz, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 mei 2024.
Mr. A. Maas en mr. J.P. Verboom zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 30 januari 2023 te [vestigingsplaats], althans in Nederland
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
een of meerdere medewerkers van [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van
een geldbedrag van ongeveer 3537,70 euro, in elk geval enig geldbedrag, dat geheel
of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een derde toebehoorde(n), door een mes tevoorschijn te halen en een plastic zak over de balie te gooien en vervolgens de medewerker(s) aan te manen de plastic tas te vullen met geld, door te roepen Geld, nu” en/of ‘geld in zak” en/of “money, money”, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking;
(art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 januari 2023 te [vestigingsplaats], althans in Nederland
een geldbedrag van ongeveer 3537,70 euro, in elk geval enig geldbedrag, dat geheel
of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke
diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen een of meerdere
medewerkers van [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een mes
tevoorschijn te halen en een plastic zak over de balie te gooien en vervolgens de
medewerker(s) aan te manen de plastic tas te vullen met geld, door te roepen “Geld,
nu” en/of “geld in zak” en/of “money, money”, althans woorden van soortgelijke
aard en/of strekking, onder bedreiging van het mes;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 27 april 2023 te [vestigingsplaats], althans in Nederland,
een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten
een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een
ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen
geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een pistool,
zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende
gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, te weten zeer gelijkend op het merk en
type vuurwapen Heckler&Koch, model USP Compact, voorhanden heeft gehad;
(art 13 lid 1 Wet wapens en munitie)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 26 april 2023, genummerd PL0900-2023029967-7, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 90. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.een proces-verbaal van aangifte van [aangever] , namens [benadeelde] , pagina 44 en 45.
3.een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pagina 76 en 77.
4.een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] , ongenummerd, gevoegd achter het dossier met proces-verbaalnummer PL0900-2023029967-18.