ECLI:NL:RBMNE:2024:2813

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
UTR 23/5888 en UTR 24/1680
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor huisvesting arbeidsmigranten

Op 8 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar had gemaakt tegen een omgevingsvergunning die was verleend voor het realiseren van huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten in een bestaande sportzaal. De vergunninghouder had op 19 april 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd, die in strijd was met het bestemmingsplan. Verzoeker, die op een afstand van circa 200 meter van het perceel woont, stelde dat hij belanghebbende was, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat hij niet voldoende feitelijke gevolgen ondervond van de activiteit die de vergunning toestaat. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat hij zich onvoldoende onderscheidde van andere inwoners van de gemeente. Het college had het bezwaar van verzoeker terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van verzoeker werd ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. Verzoeker kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/5888 en UTR 24/1680
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 mei 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T.A. Phijffer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Kovacsek).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[vergunninghouder], uit [woonplaats] , vergunninghouder.

Inleiding

1.1.
Vergunninghouder realiseert in een bestaande sportzaal aan de [adres] in [woonplaats] (het perceel) huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten. Het huisvesten van arbeidsmigranten op het perceel is in strijd met het voor het perceel geldende bestemmingsplan ‘Woongebieden Dronten (D1000)’. Daarom heeft vergunninghouder bij het college een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning planologisch strijdig gebruik. Het college heeft op 19 april 2023 aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van 24 huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten (de omgevingsvergunning)
1.2.
Verzoeker woont aan de [adres] in [woonplaats] en is het niet eens met de omgevingsvergunning en heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij het college.
1.3.
Met het bestreden besluit van 19 oktober 2023 heeft het college het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard en de omgevingsvergunning gewijzigd in stand gelaten.
1.4.
Omdat vergunninghouder ondertussen bezig is met de verbouwing van de sportzaal naar huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten, heeft verzoeker de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.5.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker die werd bijgestaan door mr. R. Dobbelsteijn-Bisschops, de gemachtigde van het college en vergunninghouder.
2. Het verzoek is ook ingediend door Stichting [stichting] en [bedrijf] B.V., die separaat beroep hebben ingesteld tegen het bestreden besluit. De voorzieningenrechter doet vandaag in die zaak apart uitspraak met de zaaknummers
UTR 23/5926 en UTR 24/1680.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van verzoeker. [1] Verzoeker heeft op 30 april 2024 nog nadere stukken ingediend. Daarin ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding het onderzoek in de beroepszaak te heropenen. Zij zal daarom de stukken van 30 april 2024 buiten beschouwing laten.
4. De voorzieningenrechter beoordeelt of het college verzoeker in zijn bezwaar tegen de omgevingsvergunning terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van verzoeker.
5. De voorzieningenrechter verklaart het beroep van verzoeker ongegrond
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Alleen belanghebbenden kunnen bezwaar maken tegen een besluit. [2]
7. In beginsel zijn belanghebbend bij een besluit degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervinden van een activiteit die het besluit toestaat. [3] Het criterium “gevolgen van enige betekenis” van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, moet worden gekeken naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Die factoren moeten zo nodig in onderlinge samenhang worden bekeken. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [4]
8. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker op een afstand van hemelsbreed circa 200 meter van het perceel woont. Tussen de woning van verzoeker en het perceel staat in ieder geval één andere woning en ligt een weg ( [straat] ) met brede bermen die volop begroeid zijn. Gelet op de afstand tot het perceel en de planologische uitstraling van de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, onderscheidt verzoeker zich onvoldoende van andere personen uit [woonplaats] . Dat verzoeker langs het perceel rijdt om naar zijn woning in de [wijk] te rijden of langs het perceel komt als hij vanuit de wijk naar de achter het perceel gelegen sportvelden gaat, maakt niet dat hij belanghebbende als bedoeld in de Awb is bij de omgevingsvergunning. Zoals hij ook zelf heeft aangegeven in zijn beroepsgronden, rijden heel veel […] langs het perceel over [straat] of komen zij op weg naar de sportvelden langs het perceel. Voor zover verzoeker heeft gewezen op mogelijke overlast door arbeidsmigranten die langs zijn woning door de [wijk] lopen, omvat de vergunningverlening uiteraard geen toestemming voor het verrichten van handelingen die tot overlast leiden. Mocht zich overlast voordoen, wat daar overigens ook van zij, is dat dus niet het gevolg van de omgevingsvergunning die hier aan de orde is. Daarnaast zijn er ook andere toegangswegen die van het perceel naar het centrum van [woonplaats] leiden.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college het bezwaar van verzoeker om die reden terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de voorzieningenrechter niet toekomt aan een beoordeling van de inhoudelijke beroepsgronden van verzoeker.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Artikel 7:1 van de Awb in combinatie met artikel 8:1 van de Awb.
3.Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
4.De voorzieningenrechter verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 23 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:235.