ECLI:NL:RBMNE:2024:2792

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
23/3360
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandeling stelling van aanvraag studiefinanciering door migrerend werknemer

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag voor studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf). Eiser, een EU-burger, diende op 17 augustus 2023 een aanvraag in voor studiefinanciering met ingang van 1 september 2022. Verweerder, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, stelde de aanvraag buiten behandeling omdat eiser onvoldoende gegevens had verstrekt over zijn migrerend werknemerschap. Eiser betwistte dit en voerde aan dat hij niet verplicht was om loonstroken en bankafschriften bij de aanvraag te overleggen, en dat verweerder deze informatie zelf kon opvragen via Suwinet.

Tijdens de zitting op 8 februari 2024 erkende verweerder dat het bestreden besluit ontoereikend was gemotiveerd en dat hij opnieuw op het bezwaar wilde beslissen. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Hierdoor kon verweerder de aanvraag van eiser niet in redelijkheid buiten behandeling stellen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij verweerder werd opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door bestuursorganen en de rechten van migrerende werknemers in het kader van studiefinanciering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3360

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigden: mr. G. Gabrelian en S. Volsen),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs

(gemachtigde: mr. E. van den Berg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag voor studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf).
1.1.
Met het bestreden besluit van 12 mei 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van eiser, [A] en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is burger van de Europese Unie (EU). Hij heeft op 17 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor studiefinanciering (aanvullende beurs en studentenreisproduct) met ingang van 1 september 2022. Verweerder heeft eiser bij brief van 17 augustus 2023 verzocht om binnen vier weken aanvullende documenten ter onderbouwing van zijn migrerend werknemerschap toe te sturen. Met de brief van 22 oktober 2022 heeft verweerder dit verzoek herhaald. Omdat verweerder de gevraagde informatie niet of niet op tijd heeft ontvangen, heeft hij met het bestreden besluit de aanvraag van eiser buiten behandeling [1] gesteld.
Waarom heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld?
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser onvoldoende gegevens heeft verstrekt. De door eiser overgelegde loonstroken zijn volgens verweerder niet recent en ook het bewijs van loonbetaling ontbreekt. Daarnaast blijkt uit de overgelegde stageovereenkomst niet welke werkzaamheden eiser heeft verricht en of sprake is van een gezagsverhouding op grond waarvan de stage met een arbeidsovereenkomst kan worden gelijkgesteld. Verweerder kan daarom niet vaststellen of sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid voor het migrerend werknemerschap.
Wat is het standpunt van eiser?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser voert aan dat uit de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap niet volgt dat hij gehouden is om voor de voorlopige toekenning van studiefinanciering, loonstroken en bankafschriften te verstrekken. Volgens eiser kan alleen achteraf worden uitgerekend of hij gemiddeld genomen voldoende reële of daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Eiser meent dat hij de gevraagde stukken alleen bij een controle hoeft te overleggen en niet bij de aanvraag. Daarbij kan verweerder de loonstroken zelf raadplegen via Suwinet [2] en zo controleren of eiser voldoet aan de voorwaarden. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is het bestreden besluit volgens eiser onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Verweerder heeft op de zitting erkend dat het bestreden besluit ontoereikend is gemotiveerd en dat hij opnieuw op het bezwaar wil beslissen. De rechtbank is het met verweerder eens omdat verweerder enerzijds stelt dat de buiten behandelingstelling in bezwaar is gehandhaafd, maar anderzijds dat er ook een inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. Uit het bestreden besluit blijkt echter niet dat verweerder de bewijsstukken die eiser op 29 december 2022 heeft overgelegd bij die beoordeling heeft betrokken. Bovendien heeft verweerder op basis van dezelfde bewijsstukken vanaf januari 2023 aangenomen dat eiser migrerend werknemer is en hem studiefinanciering toegekend.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft de aanvraag van eiser daarom in redelijkheid niet buiten behandeling kunnen stellen.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet in dit geval geen reden om aan verweerder op te dragen om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
6.1.
De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder b, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Ait-Imchi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit de Regeling SUWI en artikel 9.6 WSF 2000.