ECLI:NL:RBMNE:2024:2788

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
23/3699
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning dwangsom in studiefinancieringszaak door DUO

In deze zaak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering tot toekenning van een dwangsom door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiser had studiefinanciering aangevraagd op basis van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf) en had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) om geen dwangsom toe te kennen wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Het primaire besluit van 3 april 2023 wees het verzoek van eiser af, en het daaropvolgende besluit van 16 juni 2023 bevestigde deze afwijzing.

De rechtbank heeft op 8 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigden aanwezig waren. Eiser betoogde dat de verdaging van de beslistermijn onbevoegd was, omdat deze was genomen door een manager die volgens hem niet bevoegd was om dergelijke beslissingen te nemen. De rechtbank oordeelde echter dat de manager wel degelijk bevoegd was en dat de verdaging rechtsgeldig was, ondanks een vormfout in de ondertekening van de verdagingsbrief.

De rechtbank concludeerde dat de beslissing van verweerder om geen dwangsom toe te kennen terecht was. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2024. Eiser kan binnen zes weken hoger beroep aantekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3699

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigden: mr. G. Gabrelian en mr. S. Volsen),
en

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

(gemachtigde: mr. E. van den Berg).

Inleiding

1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering tot toekenning van een dwangsom.
2. Bij het primaire besluit van 3 april 2023 is het verzoek van eiser tot toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit, door verweerder afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 juni 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van eiser, [A] en de gemachtigde van verweerder.
Waar gaat deze zaak over?
4. Eiser heeft studiefinanciering aangevraagd op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf). Eiser heeft bezwaar getekend tegen de beslissing door verweerder. Bij brief van 9 maart 2023 is aan eiser medegedeeld dat de beslistermijn op het bezwaar van 29 december 2022 met zes werken werd verdaagd. Op 28 maart 2023 heeft verweerder een ingebrekestelling van eiser ontvangen. Met het primaire besluit van 3 april 2023 heeft verweerder besloten geen dwangsom toe te kennen. Het daartegen gerichte bezwaar is met het bestreden besluit ongegrond verklaard. Eiser wil met dit beroep bereiken dat verweerder een dwangsom moet betalen.

Wat vindt eiser in beroep?

5. Eiser meent allereerst dat de verdaging van de beslistermijn geen gevolg heeft, omdat die beslissing onbevoegdelijk is genomen. Het bericht waarbij de verdaging is medegedeeld is namelijk in naam van de Manager Bezwaar en Beroep opgesteld, die geen bevoegdheid tot dergelijke beslissingen heeft.
6. Bovendien is de verdaging in strijd met het beginsel van fair play, omdat dergelijke beslissingen structureel worden genomen. Studiefinanciering strekt tot de vervulling van elementaire levensbehoeften, wat door dergelijk structureel uitstel wordt gefrustreerd. Verweerder komt de ingevolge artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op hem rustende rechtsplicht niet na omdat er structureel gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om de beslissing te verdagen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. Bij brief van 9 maart 2023 is door DUO aan eiser meegedeeld dat de beslistermijn met zes weken wordt verlengd. Die brief is digitaal ondertekend “Met vriendelijke groet, Manager Bezwaar en Beroep”. Tussen partijen is niet in geschil dat deze manager op grond van de mandaatregeling bevoegd is om de beslistermijn te verlengen. Evenmin is in geschil dat de ondertekening niet voldoet aan de eisen van artikel 10:10 van de Awb. Dat artikel bepaalt dat een krachtens mandaat genomen besluit vermeldt namens welk bestuursorgaan het besluit is genomen. In het besluit op bezwaar heeft verweerder toegelicht dat het verdagingsbesluit niet onbevoegd is genomen en dat de manager mandaat heeft om de beslistermijn te verdagen. Daarbij heeft verweerder verwezen naar de geldende mandaatregels.
8. Eiser stelt dat de verdaging onbevoegd heeft plaatsgevonden en daarom niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. De rechtbank is het daar niet mee eens. Het is niet in geschil dat de manager bevoegd was om de beslistermijn te verdagen. Daarom is de verdaging rechtsgeldig. Het ontbreken van de mededeling dat het verdagingsbesluit namens verweerder is genomen betreft een vormvoorschrift. Schending van dat vormvoorschrift kan door verweerder bij de heroverweging in de bezwaarprocedure hersteld worden op grond van artikel 6:22 van de Awb. Verweerder heeft dat ook gedaan in de beslissing op bezwaar.
9. De rechtbank ziet niet in dat eiser door het vormgebrek in de verdagingsbrief is benadeeld omdat uit die brief van DUO duidelijk blijkt dat de beslistermijn in zijn bezwaarprocedure wordt verlengd. Eiser stelt ten onrechte dat hij is benadeeld door reparatie van de gebrekkige verdaging omdat hij daardoor geen aanspraak maakt op een dwangsom. Die redenering treft geen doel omdat de vraag of de verdaging rechtsgeldig is, in dit geval of een verdagingsbeslissing met een vormfout in de beslissing op bezwaar gerepareerd kan worden, voorafgaat aan de vraag of er al dan niet tijdig is beslist. De omstandigheid dat deze vormfout in de beslissing op bezwaar hersteld kan worden, waardoor eiser geen aanspraak kan maken op een dwangsom, levert daarom geen benadeling op.
10. Op een bezwaarschrift moet in beginsel binnen zes weken worden beslist, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. Die termijn kan met ten hoogste zes weken kan worden verdaagd. [1] Deze beslissing behoeft geen motivering. [2] Dat verweerder in DUO-zaken waarin migrerend werknemerschap aan de orde is in de praktijk structureel en zonder motivering de beslistermijn verdaagt, doet niet af aan de rechtmatigheid daarvan. De Awb stelt geen andere beperking aan het verdagen van de beslissing op bezwaar dan dat die ten hoogste zes weken mag zijn. Het is verder niet in geschil dat verweerder binnen de verlengde beslistermijn heeft beslist op het bezwaar. De beslissing op bezwaar is dan ook tijdig genomen.
11. Daarnaast is van een frustratie van elementaire levensbehoeften ook niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

12. De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder terecht heeft geweigerd de dwangsom toe te kennen. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Ait-Imchi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 7:10, eerste en derde lid, van de Awb.