In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De zaak betreft de beslissing van de gemeente om de scooter van eiser, die in kennelijk verwaarloosde toestand op de openbare weg stond, weg te slepen. Eiser betwistte de rechtmatigheid van deze beslissing, stellende dat hij niet op de hoogte was van de aankondiging van het wegslepen en dat zijn scooter niet als voertuigwrak kon worden aangemerkt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de toezichthouders van de gemeente op 18 april 2023 hebben geconstateerd dat de scooter in een zodanige staat verkeerde dat deze niet langer op de openbare weg kon worden geparkeerd. Eiser had de mogelijkheid gekregen om de scooter vóór 21 april 2023 te verwijderen, maar heeft dit nagelaten. De rechtbank oordeelde dat de aankondiging middels een sticker op de scooter voldoende was om eiser op de hoogte te stellen, en dat het beginsel van hoor- en wederhoor niet was geschonden.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de scooter, gezien de staat waarin deze verkeerde, terecht als voertuigwrak kon worden aangemerkt. De rechtbank volgde de argumenten van verweerder dat de scooter een gevaar voor de openbare veiligheid vormde en dat handhavend optreden gerechtvaardigd was. Eiser kreeg geen gelijk in zijn beroep, dat ongegrond werd verklaard, en hij kreeg geen vergoeding van proceskosten of griffierecht terug.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.