ECLI:NL:RBMNE:2024:2758

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
16.151251.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële nietigheid van de tenlastelegging en vrijspraak van witwassen van een auto, sieraden en contant geld

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 26 april 2024, is de verdachte beschuldigd van het witwassen van een Mercedes Benz, sieraden en contant geld. De rechtbank heeft op 12 april 2024 een terechtzitting gehouden, waar de officier van justitie, mr. N. Schapendonk, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. A. Çimen, hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging werd als bijlage aan het vonnis gehecht en betrof de periode van 11 december 2020 tot en met 3 maart 2021, waarin de verdachte samen met anderen betrokken zou zijn geweest bij het witwassen van de genoemde goederen.

De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding beoordeeld en vastgesteld dat deze op onderdelen niet voldoende feitelijk was omschreven, met name met betrekking tot de goudkleurige sieraden. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding voor dat deel nietig verklaard moest worden, terwijl de overige onderdelen in stand bleven. De rechtbank heeft vervolgens de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte beoordeeld. De officier van justitie stelde dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.

Na beoordeling van de feiten en omstandigheden, waaronder de herkomst van het contante geld en de aankoop van de Mercedes Benz, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een concrete en verifieerbare verklaring had gegeven over de herkomst van het geld en dat er een redelijke mogelijkheid bestond dat het geld een legale herkomst had. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastelegging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.151251.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2024
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1978] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schapendonk en van hetgeen de raadsvrouw van verdachte, mr. A. Çimen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 11 december 2020 tot en met 3 maart 2021 te Utrecht en/of Bergeijk samen met anderen een Mercedes Benz, goudkleurige sieraden en contant geld heeft witgewassen.

3.VOORVRAGEN

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de dagvaarding nietig te verklaren ten aanzien van het onderdeel uit de tenlastelegging: ‘
een of meerdere (goudkleurige) sieraden (een of meerdere kettingen en/of een of meerdere ringen en/of een of meerdere armbanden)’. Nu er tijdens het opsporingsonderzoek op drie verschillende locaties (in de woning en in twee kluizen bij de Nederlandse Kluis) diverse goudkleurige sieraden zijn aangetroffen en het Openbaar Ministerie niet duidelijk heeft gemaakt welke sieraden aan verdachte (en niet aan een van de medeverdachten) worden toegeschreven, is dit deel van de tenlastelegging onvoldoende feitelijk omschreven. Daarmee voldoet de dagvaarding ten aanzien van de goudkleurige sieraden niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en dient de dagvaarding voor dat deel nietig verklaard te worden.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging, wanneer deze in samenhang met het dossier gelezen wordt, voldoende feitelijk en duidelijk is. Het gaat om de sierraden die zijn aangetroffen in de kluis. Volgens de officier van justitie dient het verweer dan ook te worden verworpen.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Een van de fundamenten van het strafprocesrecht is dat de terechtzitting plaatsvindt op grondslag van de tenlastelegging, zodat zowel de verdachte als het Openbaar Ministerie en de rechtbank op de hoogte zijn van de gronden waarop de vervolging berust. Een van de functies van de tenlastelegging hierbij is dat de verdachte geïnformeerd wordt over de gedraging(en) waarvoor diegene moet terechtstaan, zodat duidelijk is waartegen hij of zij zich moet verdedigen. Op grond van artikel 261 eerste lid Sv dient de dagvaarding daarom, voor zover van belang, een opgave te bevatten van het feit dat aan verdachte ten laste wordt gelegd. Dat brengt met zich mee dat de dagvaarding voldoende feitelijk moet zijn omschreven.
De tekst van de tenlastelegging, ook indien die wordt gelezen in combinatie met de inhoud van het dossier, maakt voor de verdachte en haar raadsvrouw onvoldoende duidelijk waartegen verdachte zich diende te verdedigen ten aanzien van het onderdeel van de tenlastelegging: ‘
een of meerdere (goudkleurige) sieraden (een of meerdere kettingen en/of een of meerdere ringen en/of een of meerdere armbanden)’. De rechtbank acht hierbij van belang dat er een omvangrijk strafdossier aan ten grondslag ligt, dat ook betrekking heeft op een medeverdachte bij wie goudkleurige sieraden zijn aangetroffen. De tenlastelegging had op dit punt preciezer moeten zijn om te kunnen voldoen aan de eis van artikel 261 Sv. De uitleg van de officier van justitie dat het de sierraden in de kluis betreft, maakt dit niet anders. Ook uit het dossier blijkt immers niet welke sierraden in de kluis zijn aangetroffen. Een beschrijving van de sierraden ontbreekt en er zijn geen foto’s gemaakt van de inbeslagname. Doordat het onduidelijk is welke sierraden in de tenlastelegging zijn bedoeld, weet de verdediging niet waartegen zij verweer moet voeren en is het daarmee onmogelijk een verklaring af te leggen over de aanschaf of verkrijging van bepaalde sierraden. De rechtbank zal dit onderdeel van de dagvaarding daarom nietig verklaren en de dagvaarding voor het overige in stand laten.
3.2
Conclusie ten aanzien van de voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding buiten het ten laste gelegde ‘
een of meerdere (goudkleurige) sieraden (een of meerdere kettingen en/of een of meerdere ringen en/of een of meerdere armbanden)’ geldig is, dat de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Voor zover van belang voor de beoordeling worden de standpunten van de officier van justitie hieronder bij het oordeel van de rechtbank besproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Voor zover van belang voor de beoordeling worden de standpunten van de raadsvrouw hieronder bij het oordeel van de rechtbank besproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Beoordelingskader
Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis/420quater van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp of geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp of geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat het “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp of geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp of geldbedrag.
Indien verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp of geldbedrag, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van verdachte blijkende, alternatieve herkomst
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden
Vermoeden van witwassen
Het gaat in deze zaak om een verdenking van witwassen van een Mercedes Benz en contant geld ter waarde van € 26.000,00. Op grond van het dossier was sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Immers, de dochter en tevens huisgenoot van verdachte werd er gelijktijdig van verdacht zich over een lange periode schuldig te hebben gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking van goederen ter waarde van een bedrag van meer dan tweehonderdduizend euro. Daarnaast werd een deel van de aankoopsom van een Mercedes Benz waarvan de dochter (ook) gebruik maakte met contant geld betaald en werd er € 26.000,00 contant geld in coupures van 50, 100, 200 en 500 euro aangetroffen in een kluis op naam van verdachte en haar dochter.. Die feiten en omstandigheden rechtvaardigen een witwasvermoeden waardoor van verdachte mag worden verwacht dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het contante geld en het geld waarmee de Mercedes Benz is gekocht. Die verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Verklaring van verdachte
Ten aanzien van de aankoop van de Mercedes Benz heeft verdachte bij de politie verklaard dat deze deels door haar en deels met geleend geld van de broer van haar man is betaald. Verdachte was in staat financieel bij te dragen aan de auto, doordat zij maandelijks € 3.300,00 netto verdiende en zij veel van haar inkomen spaarde. Nadat haar salaris gestort werd, nam zij daar een groot deel van op. Ook het inkomen van haar man werd deels contant opgenomen om te sparen. Zo heeft is er uiteindelijk circa € 26.000,00 gespaard. Dit geld bewaarde zij in een kluis die op haar naam stond bij de Nederlandse Kluis.
Uit het dossier blijkt over de aankoop van de Mercedes Benz het volgende. Het aankoopbedrag van de auto bedroeg € 43.000,00. Op 16 januari 2021 heeft verdachte € 12.000,00 vanaf haar bankrekening en de dochter van verdachte € 1.500,00 overgemaakt naar het autobedrijf. Dit betrof de aanbetaling van € 13.500,00. Uit het overzicht met bankgegevens van verdachte blijkt dat zij in de periode van 1 januari 2019 tot en met 22 maart 2021 € 102.560,11 op haar bankrekening gestort kreeg als inkomen uit arbeid. Ook uit het overzicht met bankgegevens van de dochter van verdachte blijkt dat zij in deze periode (legaal) inkomen uit arbeid had. Verdachte heeft verklaard dat haar dochter € 1.500 heeft betaald, omdat zij nog een lening aan verdachte en haar man moest terugbetalen. De politie heeft geen nader onderzoek gedaan naar deze verklaring.
De man van verdachte heeft verder € 15.000,00 van zijn broer geleend en dit bedrag overgemaakt naar het autobedrijf. Uit het overzicht van de bankgegevens van de man van verdachte blijkt dat hij op 22 januari 2021 een bedrag van € 15.000,00 van zijn broer op zijn rekening ontving, met als omschrijving dat dit een lening betreft. Dit bedrag is vervolgens overgemaakt naar het autobedrijf. Tot slot is er nog € 14.500,00 contant betaald door verdachte aan het autobedrijf. Op haar bankrekening is zichtbaar dat zij kort daarvoor een bedrag van € 7.500,00 van haar bankrekening opnam. Over de overige € 7.000,00 verklaarde ze dat ze dit bedrag geleend had van een andere broer van verdachte. Door de politie is hier geen nader onderzoek naar gedaan.
Over het in de kluis aangetroffen contante geldbedrag van € 26.000,- overweegt de rechtbank het volgende. Uit het overzicht met bankgegevens van verdachte volgt dat zij in de periode van 1 januari 2019 tot en met 22 maart 2021 (waarin zij dus € 102.560,11 aan arbeidsinkomsten ontving) een totaalbedrag van € 54.720,00 contant heeft opgenomen. Uit het overzicht met bankgegevens van de man van verdachte dat blijkt dat hij in 2019 en 2020 in totaal € 53.383,54 heeft verdiend met zijn werk en dat er tussen 5 januari 2019 en 21 januari 2021 een bedrag van € 17.980,- contant van zijn rekening is opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat op basis van vorenstaande de redelijke mogelijkheid bestaat dat het contante geldbedrag van € 26.000,00 dat is aangetroffen in de kluis een legale herkomst heeft.
Kortom, verdachte heeft zowel over het contante geldbedrag van € 26.000,00 als over de herkomst van het geld waarmee de Mercedes Benz is gekocht een concrete, min of meer verifieerbare en niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven die steun vindt in het dossier. Op grond van het dossier zoals dat door het Openbaar Ministerie is samengesteld kan niet met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft, zodat niet is komen vast te staan dat het dus een criminele herkomst moet hebben. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken.
5 BESLISSING
De rechtbank:
Partiële nietigheid dagvaarding
- verklaart de dagvaarding partieel nietig met betrekking tot het onderdeel ‘
een of meerdere (goudkleurige) sieraden (een of meerdere kettingen en/of een of meerdere ringen en/of een of meerdere armbanden’;
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van de Lustgraaf, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. S.E. Garvelink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.Y. van Almelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 april 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 11 december 2020 tot en met 3 maart 2021 te
Utrecht en/of Bergeijk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen
een of meer voorwerp(en) en/of een of meer geldbedrag(en), te weten
- een (contant) geldbedrag van (in totaal) 26.000 euro en/of
- een of meerdere (goudkleurige) sieraden (een of meerdere kettingen en/of een of
meerdere ringen en/of een of meerdere armbanden) en/of
- een (personen)auto (Mercedes - Benz A250 met het kenteken [kenteken] ),
heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of
heeft/hebben overgedragen en/of heeft/hebben omgezet en/of van dat/die
(genoemde) voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft/hebben gemaakt
en/of
van dat/die (genoemde) voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) de werkelijke aard
en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing
van dat/die (genoemde) voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) heeft/hebben
verborgen en/of verhuld,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist/wisten, althans redelijkerwijs
moest/moesten vermoeden, dat dat/die (genoemde) voorwerp(en) en/of
geldbedrag(en) (geheel of gedeeltelijk) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig (eigen) misdrijf;